Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 14 november 2017 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam besloten op het verzoek van [appellante] op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens . Bij brief van 12 juli 2017 heeft [appellante] het college op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wbp verzocht haar mede te delen of haar betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 november 2017 heeft het college [appellante] twee overzichten verstrekt van gegevens die haar betreffen en die door verschillende afdelingen van de gemeente Rotterdam zijn verwerkt. Daarnaast heeft het college [appellante] uitgenodigd om het dossier te komen inzien ten aanzien van haar verwerkte persoonsgegevens bij een derde afdeling van de gemeente.

Uitspraak



202000073/1/A3.

Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2019 in zaak nr. 18/3395 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2017 heeft het college besloten op het verzoek van [appellante] op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp).

Bij besluit van 7 mei 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Codrington, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij brief van 12 juli 2017 heeft [appellante] het college op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wbp verzocht haar mede te delen of haar betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 november 2017 heeft het college [appellante] twee overzichten verstrekt van gegevens die haar betreffen en die door verschillende afdelingen van de gemeente Rotterdam zijn verwerkt. Daarnaast heeft het college [appellante] uitgenodigd om het dossier te komen inzien ten aanzien van haar verwerkte persoonsgegevens bij een derde afdeling van de gemeente.

2.    Op dit geding is de Wbp van toepassing, omdat het besluit op bezwaar van 7 mei 2018 voor de intrekking van die wet en het van toepassing worden van de Algemene verordening gegevensbescherming is genomen.

De uitspraak van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft overwogen dat het college aan [appellante] bij het besluit van 14 november 2017 twee overzichten heeft verschaft waarin is vermeld binnen welk cluster en welke afdeling verwerkingen hebben plaatsgevonden en wat het doel was van de verwerking van die gegevens. Daarbij is ook een omschrijving van de documenten vermeld en wie de ontvanger en afzender waren. Daarnaast heeft het college haar in de gelegenheid gesteld om een omvangrijk dossier van een derde afdeling te komen inzien. De verstrekkingen hebben daarmee plaatsgevonden in een voor eiseres begrijpelijke vorm. Het college heeft toegelicht welke stukken voor [appellante] ter inzage zijn gelegd en heeft uit coulance nog een groot aantal stukken overgelegd. Er zijn geen aanknopingspunten dat er bij het college meer gegevens bekend en verwerkt zouden moeten zijn dan uit het besluit op bezwaar blijkt, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep van [appellante]

4.    [appellante] stelt dat het college vanaf het begin het verzoek om inzage niet goed heeft behandeld. De verstrekte overzichten zijn niet compleet omdat de gemeente Rotterdam waarschijnlijk met veel meer systemen werkt waarin persoonsgegevens worden verwerkt. Ook heeft zij pas tijdens de procedure bij de rechtbank het dossier van de afdeling Werk & Inkomen kunnen inzien. Ook de verstrekte gegevens van Stichting Inlichtingenbureau zijn niet compleet. Er is dan ook niet voldaan aan artikel 35 van de Wbp , aldus [appellante].

Het oordeel van de Afdeling

5.    Artikel 35, eerste lid, van de Wbp luidde: "De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt."

Het tweede lid luidde: "Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens."

5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2594), is het uitgangspunt van de Wbp dat een ieder in de gelegenheid moet zijn na te kunnen gaan waar gegevens over hem zijn vastgelegd en verwerkt. De Wbp legt in artikel 35 de houder ter zake een mededelingsverplichting op: indien persoonsgegevens worden verwerkt, verstrekt de houder betrokkene een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm alsmede beschikbare informatie over de herkomst van die gegevens. De Wbp voorziet niet in een recht op inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen. Gegeven het aan de Wbp ten grondslag liggende transparantiebeginsel is inzage in stukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen enkel aan de orde indien niet op andere wijze adequaat kan worden voorzien in kennisgeving van die persoonsgegevens dan wel mededeling van de herkomst daarvan, behoudens toepasselijkheid van de in artikel 43 van de Wbp vervatte weigeringsgronden.

Het is daarom voldoende dat aan de aanvrager, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp , een volledig overzicht in begrijpelijke vorm van deze persoonsgegevens wordt verstrekt, voorzien van een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens, zodat de aanvrager die gegevens kan controleren op hun juistheid en kan controleren of ze in overeenstemming met de Wbp zijn verwerkt.

5.2.    Ter zitting heeft het college toegelicht dat als een inzageverzoek binnenkomt, het onder de aandacht wordt gebracht bij de privacy-officer van de betrokken afdeling. De privacy-officer mag alleen in de stukken van zijn eigen afdeling kijken en stuurt de gevonden informatie terug zodat het college een overzicht zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wbp , kan samenstellen en verstrekken. Het verzoek van [appellante] was heel algemeen. Dat verzoek is volgens het college naar de privacy-officers van alle afdelingen gestuurd. Met de informatie die van de privacy-officers is ontvangen, is het overzicht samengesteld dat aan [appellante] is verstrekt. Dit acht de Afdeling een aanvaardbare methode om te achterhalen of en welke persoonsgegevens bij welke afdelingen worden verwerkt. Voor zover [appellante] erop heeft gewezen dat ook nog bij andere afdelingen haar gegevens moeten worden verwerkt, heeft zij dat niet aannemelijk gemaakt. Het emailbericht dat zij ter zitting heeft overgelegd, waaruit zou blijken dat haar gegevens bekend moeten zijn bij een andere afdeling in verband met het gebruikmaken van de gemeentelijke peuterspeelzaal, wordt daarbij in verband met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Het was bij [appellante] bekend dat in verband met het door haar zelf gekozen gebruik van de peuterspeelzaal haar gegevens zouden worden verwerkt en dat had zij dan ook in een eerder stadium naar voren moeten brengen. Ook de niet onderbouwde stelling dat een grote gemeente als Rotterdam waarschijnlijk gebruik maakt van meer systemen, leidt niet tot de conclusie dat [appellante] aannemelijk heeft gemaakt dat het college geen compleet overzicht heeft verstrekt. Het betoog slaagt niet.

5.3.    Het betoog van [appellante] dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld slaagt ook niet. [appellante] heeft erop gewezen dat zij pas gedurende de beroepsprocedure inzage heeft gekregen in het omvangrijke dossier van de afdeling Werk & Inkomen. Zoals de rechtbank al terecht heeft overwogen, betrof het geven van inzage in het dossier geen verplichting waaraan moest worden voldaan. Het college heeft dit uit coulance voor [appellante] mogelijk gemaakt.

Conclusie en slotoverwegingen

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

545.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature