Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 29 januari 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het verhogen van het dak, het uitbreiden van de woning aan de achter- en rechterzijde en het plaatsen van een overdekte buitenopslag op het perceel [locatie 1] te Badhoevedorp. Het bouwplan gaat over de legalisering van aangebrachte wijzigingen en uitbreidingen aan de vrijstaande woning op het perceel. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de uitbreiding van de woning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Badhoevedorp Lijnden-Oost", omdat daarmee het maximaal toegestane bebouwd oppervlak buiten het bouwvlak van 60 m² zal worden overschreden. [appellante] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2] in een eveneens vrijstaande woning. Zij verzet zich tegen de verleende omgevingsvergunning,

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201906946/1/R1.

Datum uitspraak: 22 juli 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 juli 2019 in zaak nr. 18/5547 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2018 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het verhogen van het dak, het uitbreiden van de woning aan de achter- en rechterzijde en het plaatsen van een overdekte buitenopslag op het perceel [locatie 1] te Badhoevedorp.

Bij besluit van 8 november 2018 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 29 januari 2018 met verbetering van de motivering in stand gelaten.

Bij mondelinge uitspraak van 16 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 november 2018 vernietigd, voor zover daarbij is geweigerd aan [appellante] een proceskostenvergoeding in bezwaar toe te kennen, het college veroordeeld in de vergoeding van de hangende bezwaar gemaakte proceskosten en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2020, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.P. Alspeer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Bakkum, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr R. Schriever, rechtsbijstandverlener, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    De in deze uitspraak genoemde regelgeving is opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Het bouwplan gaat over de legalisering van aangebrachte wijzigingen en uitbreidingen aan de vrijstaande woning op het perceel. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat de uitbreiding van de woning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Badhoevedorp Lijnden-Oost", omdat daarmee het ingevolge artikel 31.2.1, aanhef en onder k, van de planregels maximaal toegestane bebouwd oppervlak buiten het bouwvlak van 60 m² zal worden overschreden.

    Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), gelezen in verbinding met artikel 44 van de planregels voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend. Het college heeft zich daarbij in het besluit op bezwaar van 8 november 2018 op het standpunt gesteld dat het gebruik kan maken van de in artikel 44 van de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid, omdat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing buiten het bouwvlak 65,16 m² is als de oppervlakte van de uitbreidingen wordt meegerekend en omdat de uitbreidingen van de woning geen onevenredige afbreuk doen aan de woonsituatie van omwonenden.

    [appellante] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2] in een eveneens vrijstaande woning. Zij verzet zich tegen de verleende omgevingsvergunning, omdat de gerealiseerde uitbreidingen volgens haar tot een onevenredige aantasting van haar woongenot hebben geleid door met name de schaduwwerking ervan op haar woning.

Bebouwd oppervlak buiten het bouwvlak

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo omgevingsvergunning voor het bouwplan te verlenen. Met verwijzing naar twee door haar ingediende deskundigenrapporten voert [appellante] aan dat de totale oppervlakte van de bebouwing buiten het bouwvlak niet precies kan worden vastgesteld, maar in ieder geval meer zal zijn dan de 66 m², die op grond van artikel 44 van de planregels maximaal kan worden vergund. Zo blijkt uit de verklaring van bouwkundig ingenieur P. van der Veen van 18 oktober 2019 dat de oppervlakte van de werkelijk buiten het bouwvlak gerealiseerde bebouwing 85,14 m² is. Verder heeft ing . G.J.M. Kragting van Buro BOV in de memo van 28 oktober 2019 geconcludeerd dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing buiten het bouwvlak 69,60 m² is, als wordt uitgegaan van het op de oorspronkelijke bouwtekeningen opgenomen bouwvlak. De conclusie dat 69 m² buiten het bouwvlak is gebouwd, wordt bevestigd door een derde deskundigenrapport van bureau ARduo, aldus [appellante]. Volgens [appellante] heeft het college zich bij de berekening van het bebouwde oppervlak buiten het bouwvlak op ondeugdelijke tekeningen en gegevens gebaseerd en is het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen.

3.1.    De Afdeling volgt [vergunninghouder] niet in zijn standpunt dat [appellante] in hoger beroep niet meer kan aanvoeren dat het bouwvlak onjuist is berekend en de gehanteerde afmetingen niet kloppen. Uit de aangevallen uitspraak blijkt niet dat [appellante] deze beroepsgrond heeft ingetrokken. Sterker, de rechtbank heeft het betoog over de berekening verworpen, wat er op wijst dat deze grond niet is ingetrokken. Ook uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank blijkt niet dat [appellante] deze beroepsgrond heeft prijs gegeven.

3.2.    Het college heeft in hoger beroep te kennen gegeven dat de aan het besluit op bezwaar ten grondslag liggende motivering niet juist is en moet worden aangepast, in die zin dat de oppervlakte van de bebouwing buiten het bouwvlak niet 65,16 m² is, maar 63,61 m². Omdat dit een kleine afwijking is ten opzichte van de oppervlakte zoals die is berekend in het besluit op bezwaar en deze wijziging niet afdoet aan de bevoegdheid om met de afwijkingsmogelijkheid van artikel 44 van de planregels een omgevingsvergunning te verlenen, verzoekt het college de Afdeling om dit motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te passeren.

3.3.    Met verwijzing naar de in hoger beroep overgelegde uitsnede van de verbeelding bij het bestemmingsplan en de daarop weergegeven maatvoering van het bouwvlak, heeft het college toegelicht dat het bouwvlak is ingemeten op de originele digitale plankaart. Het programma waarmee de plankaarten worden getekend, biedt volgens het college de mogelijkheid om de schaal te verkleinen waardoor nauwkeuriger kan worden gemeten. Het college heeft verder toegelicht dat de oppervlakte van het bouwvlak is bepaald door deze aan de buitenkant van de lijnen te meten en dat uit deze meting is gebleken dat de oppervlakte van het bouwvlak 266,72 m² is. Verder heeft het college een weergave van de ingetekende projectie van het bouwplan op het bouwvlak overgelegd, waaruit blijkt dat 63,61 m² van de bebouwing buiten het bouwvlak ligt. Ter zitting van de Afdeling heeft het college uitgelegd dat niet uitgesloten is dat door de wijziging van de gehanteerde schaalgrootte een minimaal verschil in de afmetingen is opgetreden, maar dat dit slechts om enkele centimeters gaat en deze mogelijke afwijkingen daarom verwaarloosbaar zijn.

3.4.    De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak als bedoeld in artikel 31.2.1 van de planregels is vastgelegd op de verbeelding bij het bestemmingsplan. Het college heeft bij de bepaling van het oppervlak van het bouwvlak dan ook terecht het op de verbeelding opgenomen bouwvlak als uitgangspunt genomen. Het college heeft verder terecht bij de berekening de afmetingen gebruikt van de bouwtekeningen die bij de omgevingsvergunning behoren. [appellante] heeft gesteld dat er feitelijk meer buiten het bouwvlak is gebouwd dan er is vergund. De vraag of dat zo is, beantwoordt de Afdeling niet. Dat kan in deze procedure namelijk geen rol spelen, omdat deze procedure gaat over de omgevingsvergunning. Als er inderdaad feitelijk meer is gebouwd dan er is vergund, dan is dat een handhavingskwestie.

    Zoals het college ter zitting ook heeft erkend, moet [appellante] worden toegegeven dat eerder in deze procedure fouten zijn gemaakt bij de berekening van het bebouwde oppervlak buiten het bouwvlak. Het college heeft ter zitting ook erkend dat de steeds wisselende berekeningen tot verwarring kunnen hebben geleid. Toch doet wat [appellante] heeft aangevoerd de Afdeling niet twijfelen aan de vermelde afmetingen op de uitsnede en ingetekende projectie die het college in hoger beroep heeft overgelegd. In de verklaring van 18 oktober 2019 maakt Van der Veen op basis van door [appellante] aangeleverde documenten een berekening. De basis daarvan is blijkbaar de werkelijke maatvoering van de bebouwing buiten het bouwvlak en niet van de maatvoering van de vergunde bebouwing. Buro Bov heeft de oppervlakte van het bouwvlak gebaseerd op een bouwtekening bij de in 1976 verleende bouwvergunning en niet op de verbeelding bij het bestemmingsplan. Dat geldt blijkens de toelichting van [appellante] ter zitting van de Afdeling ook voor adviesbureau ARduo. De Afdeling ziet daarom in de drie alternatieve berekeningen die [appellante] naar voren brengt geen grond voor het oordeel dat de maten die het college in hoger beroep heeft gehanteerd bij de berekening van het oppervlak van buiten het bouwvlak gelegen bebouwing niet juist zijn. Alle drie zijn namelijk gebaseerd op onjuiste uitgangspunten om te bepalen of de juiste planregels zijn toegepast en of dat rechtmatig is gebeurd.

    Dat betekent dat het college nu voldoende heeft gemotiveerd dat 63,61 m² van de bebouwing op het perceel buiten het bouwvlak is gesitueerd. Dit is minder dan de 66 m², waarvoor op grond van artikel 44 van de planregels maximaal een omgevingsvergunning kan worden verleend.

3.5.    Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het besluit op bezwaar van 8 november 2018 niet berust op een deugdelijke motivering. De Afdeling ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb , omdat [appellante] hierdoor niet is benadeeld. In de kern verandert de motivering van het college namelijk niet.

    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen ligt het in de rede om bij het passeren van dergelijke gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb een proceskostenveroordeling uit te spreken en een vergoeding van het griffierecht te gelasten, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden om daarvan af te zien. De Afdeling verwijst bij wijze van voorbeeld naar haar uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:265. Van bijzondere omstandigheden is de Afdeling in dit geval niet gebleken. Het college heeft ter zitting naar voren gebracht dat [appellante] de deskundigenrapporten ook al in de beroepsfase had kunnen indienen. Daarom zou een proceskostenveroordeling in hoger beroep daarvoor achterwege moeten blijven, meent het college. De Afdeling ziet daar geen grond voor, alleen al omdat ook het college zelf tot in de hogerberoepsfase met nieuwe oppervlaktematen is blijven komen.

    Het betoog faalt.

Woongenot

4.    [appellante] betoogt vervolgens dat de rechtbank heeft miskend dat niet is voldaan aan de in artikel 44 van de planregels opgenomen voorwaarde dat het bouwplan geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woongenot van omwonenden. [appellante] voert aan dat uit de bezonningsstudie en de door haar overgelegde foto’s blijkt dat het bouwplan een nadelige invloed heeft op de daglichttoetreding en schaduwwerking in haar woning en omliggende woningen. Verder voert [appellante] aan dat de uitbreiding haar uitzicht vanuit de woning zal aantasten.

4.1.    Dit betoog slaagt ook niet. Niet in geschil is dat het bouwplan voor het perceel van [appellante] leidt tot extra schaduwwerking in de tuin en op de gevel van de woning. Ook leidt het tot een beperking van het uitzicht vanuit de woning. Het bestemmingsplan maakt het evenwel zonder meer mogelijk om 60 m² buiten het bouwvlak te bouwen, zelfs tot aan de perceelsgrens. De omgevingsvergunning maakt slechts een kleine afwijking mogelijk, waarmee 3,61 m² extra buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Benutting van de in het bestemmingsplan opgenomen bebouwingsmogelijkheden buiten het bouwvlak zou tot een vergelijkbare schaduwwerking en vermindering van het uitzicht voor [appellante] leiden. Daarom heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan geen onevenredige beperking van het woongenot op het perceel van [appellante] oplevert.

Handhaving

5.    Zoals onder 3.4 gezegd kan deze procedure niet over handhaving, maar alleen over de rechtmatigheid van de vergunning gaan. Bovendien heeft het college ter zitting onweersproken gesteld dat het heeft beslist op de door [appellante] ingediende handhavingsverzoeken en dat er op dit moment geen verzoeken liggen waarop nog moet worden beslist.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Dat betekent dat de omgevingsvergunning is stand blijft.

7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens de opgave van [appellante] de deskundige van Buro BOV 8 uren heeft besteed aan het opstellen van het rapport van  28 oktober 2019. Dit aantal komt de Afdeling niet onredelijk voor. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor het opstellen van dit deskundigenrapport worden daarom vastgesteld op € 1.011,76. Van de uren die Van der Veen heeft besteed voor het opstellen van zijn verklaring, heeft de Afdeling geen specificatie gekregen. [appellante] heeft ook verzocht om vergoeding van de kosten die adviesbureau ARduo in rekening heeft gebracht, maar het door dit adviesbureau opgestelde rapport maakt geen onderdeel uit van het dossier. Dit rapport is te laat ingediend en om die reden aan [appellante] retour gezonden. De in verband met het opstellen van dit rapport gemaakte kosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.061,76 (zegge: tweeduizend eenenzestig euro en zesenzeventig cent), waarvan € 1.050,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 259,00 (zegge: tweehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.   

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2020

604.

 

BIJLAGE

 

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:2 2:

Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.

Artikel 8:58, eerste lid:

Tot tien dagen voor de zitting kunnen partijen nadere stukken indienen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid:

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

a. het bouwen van een bouwwerk,

[…]

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […].

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a,

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:

    a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:

    1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,

    2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of

    3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Bestemmingsplan "Badhoevedorp Lijnden-Oost"

Artikel 1

[…]

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

[…]

Artikel 31.2. 1, aanhef en onder k

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

op de gronden buiten het bouwvlak, mag de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken per bouwperceel niet meer zijn dan 50% van de buiten het bouwvlak gelegen gronden met een maximum van 60 m², dan wel de gezamenlijke oppervlakte van bestaande bouwwerken met inachtneming van de bestaande lengte en breedte per gebouw.

Artikel 44, aanhef en onder a

Burgemeester en wethouder kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde op de verbeelding en in deze regels voor het afwijken met niet meer dan 10% van de in dit bestemmingsplan aangegeven percentages, maten en oppervlakten.

Beleidsregels afwijking bestemmingsplan 2015, 1e wijziging

Artikel 3

In beginsel verlenen wij medewerking bij het afwijken van een bestemmingsplan onder artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1°, van de Wabo als wordt voldaan aan de gestelde criteria uit het bestemmingsplan, tenzij er zwaarwegende overwegingen zijn om te weigeren.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature