U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 11 december 2018 heeft het Participatiefonds het verzoek van de stichting om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit de beëindiging van het dienstverband van [werknemer], afgewezen. De rechtsvoorganger van de stichting, stichting Katholiek Onderwijs Maasdal, was in 2017 het bevoegd gezag van de basisscholen De Sleye in Heel, De Koningsspil in Thorn, Sint Medardus in Wessem en Sint Martinus in Beegden. [werknemer] was werkzaam als algemeen directeur en als directeur van twee van die scholen.Op 17 januari 2017 heeft SKOM een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter. Hierna zijn SKOM en [werknemer] met elkaar in overleg gegaan. Op 15 maart 2017 hebben zij een vaststellingsovereenkomst getekend. Het dienstverband van [werknemer] is op 1 augustus 2017 beëindigd. Op 14 november 2018 heeft de stichting het Participatiefonds verzocht om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit de beëindiging van het dienstverband.

Uitspraak



201906026/1/A2.

Datum uitspraak: 27 mei 2020

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de Stichting Wijzers in Onderwijs, gevestigd te Echt, gemeente

Echt-Susteren,

appellant,

en

het bestuur van het Participatiefonds,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2018 heeft het Participatiefonds het verzoek van de stichting om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit de beëindiging van het dienstverband van [werknemer], afgewezen.

Bij besluit van 3 juli 2019 heeft het Participatiefonds het door de stichting  hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.

De meervoudige kamer van de Afdeling heeft de zaak verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak op een telefonische zitting behandeld op 12 mei 2020, waaraan de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. J.L. Coenegracht, advocaat te Maastricht, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door [gemachtigden], hebben deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De rechtsvoorganger van de stichting, stichting Katholiek Onderwijs Maasdal (hierna: SKOM), was in 2017 het bevoegd gezag van de basisscholen De Sleye in Heel, De Koningsspil in Thorn, Sint Medardus in Wessem en Sint Martinus in Beegden. [werknemer] was werkzaam als algemeen directeur en als directeur van twee van die scholen.

1.1.    Op 17 januari 2017 heeft SKOM een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend bij de kantonrechter. Hierna zijn SKOM en [werknemer] met elkaar in overleg gegaan. Op 15 maart 2017 hebben zij een vaststellingsovereenkomst getekend. Daardoor hoefde de zitting bij de kantonrechter niet meer plaats te vinden. Het dienstverband van [werknemer] is op 1 augustus 2017 beëindigd.

1.2.    Op 14 november 2018 heeft de stichting het Participatiefonds verzocht om vergoeding van de uitkeringskosten die voortvloeien uit de beëindiging van het dienstverband van [werknemer]. De stichting heeft het verzoek gedaan op grond van artikel 4.7 van het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2017- 2018 (hierna: het Reglement), beëindiging met wederzijds goedvinden wegens gewichtige omstandigheden. Bij brief van 14 november 2018 heeft het Participatiefonds de stichting medegedeeld dat er onvoldoende informatie is overgelegd om een besluit te kunnen nemen. In die brief is gevraagd om aanvullende documenten over te leggen. Het Participatiefonds heeft onder andere gevraagd om de modelverklaring ‘aanbod ondersteuning extern’ of andere ter zake overtuigende documenten over te leggen waaruit blijkt welke activiteiten door de werkgever zijn ingekocht om de werknemer te begeleiden naar werk buiten de eigen organisatie.

Standpunt van het Participatiefonds

2.    Het Participatiefonds heeft het verzoek bij besluit van 11 december 2018, gehandhaafd bij besluit van 3 juli 2019, afgewezen. Het Participatiefonds heeft naar voren gebracht dat het verzoek is gedaan op grond van artikel 4.7 van het Reglement. Daarbij heeft het Participatiefonds verwezen naar artikel 3.10, derde lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs (hierna: CAO PO), waarin staat dat de werkgever of werknemer de arbeidsovereenkomst onverwijld kan opzeggen om een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), volgens de bepalingen van artikel 7:678 en 7:679 van het BW .

    Het Participatiefonds heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat aan de in artikel 4.7.1 van het Reglement neergelegde verplichting van de werkgever om de reden voor beëindiging van het dienstverband aan de werknemer mee te delen, niet is voldaan. Evenmin is voldaan aan de inspanningsverplichtingen om de werknemer te behouden voor de eigen organisatie en om hem te begeleiden naar een andere organisatie als bedoeld in de artikelen 4.7.3 en 4.7.4 van het Reglement. Er is geen modelverklaring ‘herplaatsingsonderzoek’ en modelverklaring ‘aanbod ondersteuning extern’ overgelegd. Evenmin is met andere documenten aangetoond dat er sprake is van een aanbod ondersteuning extern en, bij weigering door de werknemer, van een verlengd aanbod ondersteuning extern. Daar komt bij dat volgens het Participatiefonds de vaststellingsovereenkomst van 15 maart 2017 op een essentieel punt conflicteert met artikel 4.7.4 van het Reglement. Het gaat om de volgende zinsnede: "[…] Deze kosten zullen tot 1 januari aan werknemer worden vergoed. Na 1 januari 2018 zal een eventueel restbedrag - na inhoudingen bruto-netto - aan werknemer worden vergoed." Hieruit kan niet worden afgeleid dat voor de ontslagdatum ondersteuningsactiviteiten door de stichting aan de werknemer zijn aangeboden. Bovendien mag de werknemer geen vrij besteedbaar bedrag ontvangen. Dat kan niet worden aangemerkt als een ondersteuningsaanbod, omdat het niet gericht is op het verwerven van een nieuwe baan. Het Participatiefonds heeft zich beroepen op de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:773.

De omvang van het geschil

3.    Het Participatiefonds heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 4.7.1 van het Reglement. Verder is ter zitting komen vast te staan dat de grondslag van het vergoedingsverzoek is gelegen in artikel 3.10, vierde lid, in plaats van het derde lid, van het CAO PO en dat dit niet meer in geschil is. Daarnaast heeft het Participatiefonds zich ter zitting desgevraagd op het standpunt gesteld dat is voldaan aan de verplichting om de werknemer te behouden voor de eigen organisatie, neergelegd in artikel 4.7.3 van het Reglement. In beroep is alleen nog in geschil of de stichting heeft voldaan aan de in de artikel 4.7.4 van het Reglement neergelegde verplichting om de werknemer te ondersteunen bij het verwerven van een werkkring buiten de eigen organisatie.

Wettelijk kader

4.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Beroep en beoordeling ervan

5.    De stichting betoogt dat het Participatiefonds ten onrechte de afwijzing van het vergoedingsverzoek heeft gehandhaafd. Zij voert onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1239, aan dat in materiële zin is voldaan aan artikel 4.7.4 van het Reglement. Volgens de stichting blijkt uit de door haar overgelegde e-mails van 25 en 26 januari 2017 en van 1, 7, 14 ,15 en 17 februari 2017 en de vaststellingsovereenkomst van 15 maart 2017 dat zij aan [werknemer] een bedrag voor scholing, coaching of begeleiding ter beschikking heeft gesteld van €6.000,00. [werknemer] was bijna vier jaar in dienst. Gelet op artikel 4.7.4, tweede lid, onder a, van het Reglement moest daarom een bedrag ter beschikking staan van minstens €3.000,00. Daaraan is voldaan. Verder was het bedrag van €6.000,00 niet ter vrije besteding, omdat het alleen kon worden ingezet voor scholing, coaching of begeleiding door een extern bureau. Volgens de stichting blijkt uit het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van 17 januari 2017 welke activiteiten zij heeft ontplooid om de werknemer te begeleiden naar ander werk. Ter zitting heeft de stichting toegelicht dat er geen activiteiten zijn ingekocht om [werknemer] te begeleiden naar ander werk. Er is in het kader van de onderhandelingen wel gesproken over outplacement, maar [werknemer] wilde daarvan geen gebruik maken. Er is ook een positief getuigschrift verstrekt en er zou een positieve referentie worden gegeven. Andere activiteiten heeft de stichting niet ondernomen. Daarnaast heeft de stichting ter zitting naar voren gebracht dat [werknemer] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om scholing, coaching of begeleiding in te kopen. Uiteindelijk is het bedrag van €6.000,00 in mei 2018 na aftrek bruto/netto aan hem uitbetaald.

5.1.    Niet in geschil is dat de stichting formeel niet aan het bepaalde in artikel 4.7.4, eerste lid, van het Reglement heeft voldaan, omdat zij geen activiteiten heeft ingekocht om [werknemer] te begeleiden naar ander werk. Anders dan in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1239, waarin outplacementactiviteiten daadwerkelijk hadden plaatsgevonden, is evenmin in materiële zin voldaan aan artikel 4.7.4, eerste lid, van het Reglement. Die bepaling heeft tot doel de kans op werkloosheid te verminderen, zodat minder werknemers in aanmerking komen voor een werkloosheidsuitkering en minder werkgevers een beroep hoeven te doen op het Participatiefonds. Bij brief van 14 november 2018 heeft het Participatiefonds de stichting expliciet gevraagd om nadere documenten over te leggen. De stichting heeft onder andere voormelde e-mails overgelegd. Daaruit blijkt dat [werknemer] in het kader van de onderhandelingen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft voorgesteld dat hij ter ondersteuning van zijn zoektocht naar nieuw werk, gebruik kan maken van een door hem zelf te kiezen bureau of begeleider en dat hij daarvoor een budget krijgt. Zoals het Participatiefonds terecht heeft aangevoerd, blijkt hieruit en uit de overige door de stichting overgelegde stukken echter niet dat zij een aanbod tot outplacement heeft gedaan, dat daarover gesprekken zijn gevoerd en dat [werknemer] niet bereid was mee te werken.

    Verder is in punt 15 van de vaststellingsovereenkomst van 15 maart 2017 het volgende opgenomen: "Werkgever zal de kosten van scholing, coaching of begeleiding van werknemer voor haar rekening nemen tot maximaal een bedrag van EUR 6.000,- inclusief BTW na ontvangst van een op naam van werknemer c.q. werkgever gestelde factuur van het externe bureau. Deze kosten zullen tot 1 januari 2018 aan werknemer worden vergoed. Na 1 januari 2018 zal een eventueel restbedrag - na inhoudingen bruto - netto - aan werknemer worden uitgekeerd." Het alleen beschikbaar stellen van een bedrag voor scholing, coaching of begeleiding, het verstrekken van een positief getuigschrift en de toezegging dat een positieve referentie zou worden gegeven, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de stichting in materiële zin heeft voldaan aan de in artikel 4.7.4, eerste lid, neergelegde verplichting om de werknemer ondersteuning te bieden bij het verwerven van een werkkring buiten de eigen organisatie. De stichting had meer inspanningen moeten verrichten. Zij had bijvoorbeeld met [werknemer] in gesprek kunnen gaan over de concrete invulling van de scholing, coaching en begeleiding. Ook had zij in de vaststellingsovereenkomst meer waarborgen kunnen opnemen om ervoor te zorgen dat [werknemer] daadwerkelijk gebruik zou maken van de mogelijkheid om zelf de scholing, coaching of begeleiding in te kopen. De stichting heeft dit niet heeft gedaan. Gelet op het voorgaande heeft het Participatiefonds de afwijzing van het vergoedingsverzoek terecht gehandhaafd.

    Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020

691.

 

BIJLAGE - Wettelijk kader

 

Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO)

Artikel 13 7

1. Met inachtneming van de artikelen 120 en 121 verstrekt het Rijk jaarlijks aan het bevoegd gezag een bekostigingsbedrag ten behoeve van de personeelskosten.

[…]

Artikel 13 8

[…]

2. Op de bekostiging worden eveneens in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin.

Reglement Participatiefonds voor het primair onderwijs voor het schooljaar 2017-2018

Artikel 3: 1     Vergoedingsverzoek

De werkgever:

a. die een dienstverband van een werknemer beëindigt of een tijdelijk dienstverband niet voortzet; en

b. die wenst dat de uitkeringskosten die op grond van artikel 138, tweede lid, van de WPO of artikel 132, tweede lid, van de WEC voor rekening van de werkgever komen, ten laste van het Participatiefonds worden gebracht, dient bij het Participatiefonds een vergoedingsverzoek in.

Artikel 4: 7     Grondslag vergoedingsverzoek: beëindiging met wederzijds goedvinden vanwege gewichtige omstandigheden

Als het dienstverband is beëindigd op grond van artikel 3.10, vierde lid, van de CAO PO, te weten met wederzijds goedvinden met als reden dat er naar het oordeel van de werkgever sprake is van gewichtige omstandigheden als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid, onder h, van de CAO PO, dan komt de werkgever voor toewijzing van het vergoedingsverzoek in aanmerking indien de werkgever aan de voorwaarden van artikel 4:7: 1 tot en met 4:7:4 heeft voldaan en de in die artikelen genoemde documenten heeft overgelegd.

Artikel 4:7: 1     Meedelen reden beëindiging van het dienstverband aan werknemer

1. De werkgever heeft de reden voor beëindiging van het dienstverband aan de werknemer meegedeeld.

2. De werkgever legt daartoe over de beëindigingsovereenkomst.

Artikel 4:7: 2     Inspanning behoud werknemer voor eigen functie

1. Voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband heeft de werkgever zich ingespannen om de werknemer voor de eigen functie te behouden. Uiteindelijk heeft de werkgever geconcludeerd dat dit niet mogelijk is.

2. De werkgever legt daartoe over de modelverklaring ‘gesprekkencyclus’, die door de werkgever en de werknemer is ondertekend. Uit deze verklaring blijkt dat gesprekken tussen de werkgever en de werknemer hebben plaatsgevonden en dat de werkgever tijdens die gesprekken heeft benoemd:

a. de door de werkgever geconstateerde knelpunten in het functioneren van de werknemer;

b. de door de werkgever noodzakelijk geachte verbetering in het functioneren van de werknemer;

c. de wijze waarop de werknemer met interne of externe ondersteuning deze verbetering moest bereiken en de periode waarbinnen de werknemer dat moest realiseren;

d. de conclusie van de werkgever dat het verbetertraject niet of onvoldoende tot de noodzakelijke verbetering heeft geleid.

Artikel 4:7: 3     Inspanning behoud werknemer voor eigen organisatie

1. Nadat de werkgever heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk is om de werknemer voor de eigen functie te behouden, heeft de werkgever zich ingespannen om de werknemer in een andere functie voor de eigen organisatie te behouden.

2. De werkgever legt daartoe over de modelverklaring ‘herplaatsingsonderzoek’ die door de werkgever en de werknemer is ondertekend. Uit deze verklaring blijkt dat de werkgever met de werknemer de herplaatsingsmogelijkheden binnen de eigen organisatie heeft besproken. Tevens blijkt daar uit dat de werkgever heeft geconcludeerd dat die mogelijkheden ontbreken of redelijkerwijs niet te realiseren zijn.

3. Weigert de werknemer de verklaring te ondertekenen, dan overlegt de werkgever andere ter zake overtuigende documenten zoals een brief aan de werknemer waarin de werkgever gemotiveerd meedeelt dat, en waarom, er geen herplaatsingsmogelijkheden zijn.

Artikel 4:7: 4     Ondersteuning werknemer bij verwerven werkkring buiten eigen organisatie

1. Nadat de werkgever heeft geconcludeerd dat de werknemer niet behouden kan blijven voor de eigen organisatie heeft hij de werknemer ondersteuning geboden bij het verwerven van een werkkring buiten de eigen organisatie.

2. De werkgever legt daartoe over de modelverklaring ‘aanbod ondersteuning extern’, die door beide partijen, voor de einddatum van het dienstverband is ondertekend. Uit de verklaring blijkt welke activiteiten de werkgever heeft ingekocht om de werknemer te begeleiden naar ander werk. De waarde van de ingekochte activiteiten hangt af van de duur van het dienstverband bij de werkgever en vertegenwoordigt een bedrag van:

a. minstens € 3.000,00 bij een dienstverband van 10 jaar of korter;

b. minstens € 4.000,00 bij een dienstverband langer dan 10 jaar maar korter dan 20 jaar;

c. minstens € 5.000,00 bij een dienstverband van 20 jaar of langer.

3. Als de werknemer geen gebruik heeft gemaakt van de in dit artikel genoemde aangeboden ondersteuning bij het verwerven van een werkkring buiten de eigen organisatie, dan verlengt de werkgever het ondersteuningsaanbod tot drie maanden na de eerste WW-dag van de werknemer.

4. De werkgever legt daartoe over:

a. een afschrift van de modelbrief ‘verlengd aanbod ondersteuning extern’ waaruit blijkt dat hij het aanbod aan de werknemer om hem te ondersteunen bij het verwerven van een werkkring buiten de eigen organisatie heeft verlengd tot 3 maanden na de eerste WW-dag; of

b. als de werkgever geen gebruik maakt van de modelbrief ‘verlengd aanbod ondersteuning extern’ dan overlegt hij andere ter zake overtuigende documenten waaruit blijkt dat de werkgever het aanbod aan de werknemer om hem te ondersteunen bij het verwerven van een werkkring buiten de eigen organisatie heeft verlengd tot 3 maanden na de eerste WW-dag.

5. Weigert de werknemer de verklaring zoals bedoeld in lid 2 van dit artikel te ondertekenen dan overlegt de werkgever andere ter zake overtuigende documenten waaruit blijkt dat de werkgever activiteiten heeft ingekocht om de werknemer te begeleiden naar ander werk, zoals een offerte en factuur, waarbij de waarde van de ingekochte activiteiten minstens overeenkomt met de bedragen zoals genoemd in lid 2 van dit artikel.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature