Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 14 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Laan van Erica 50" vastgesteld.

Uitspraak



201708815/1/R1.

Datum uitspraak: 27 maart 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Worebo Holding B.V., gevestigd te Apeldoorn, en andere,

2.    Bouwmarkt Elburg B.V., gevestigd te Apeldoorn, en andere,

3.    Intratuin Apeldoorn B.V., gevestigd te Apeldoorn, en andere,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Apeldoorn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Laan van Erica 50" vastgesteld.

Bij besluit van 19 september 2017, kenmerk D17/014842, heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een bouwmarkt annex tuincentrum en drie in- en uitritten op het perceel De Voorwaarts 750 te Apeldoorn.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegen deze besluiten hebben Worebo en andere, Bouwmarkt Elburg en andere en Intratuin Apeldoorn en andere beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de Stab) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Dit deskundigenbericht is gedateerd 7 juni 2018. Worebo en andere, Bouwmarkt Elburg en andere, Intratuin Apeldoorn en andere en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft naar aanleiding van de zienswijzen de Stab verzocht een nader deskundigenbericht uit te brengen. Dit deskundigenbericht is op 2 oktober 2018 uitgebracht. Worebo en andere en Intratuin Apeldoorn en andere hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

Worebo en andere, Bouwmarkt Elburg en andere, Intratuin Apeldoorn en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2019, waar Worebo en andere, vertegenwoordigd door mr. J.J. Turenhout, advocaat te Alphen aan den Rijn, [gemachtigden], Bouwmarkt Elburg en andere, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, advocaat te Nijmegen, [gemachtigde], Intratuin Apeldoorn en andere, vertegenwoordigd door mr. D.H. Nas, voornoemd, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, T.H. van Essen, M.G.J. Beimer, drs. G. Welten, J. van der Reit, ing . C. Nab en F. Aalbers, zijn verschenen.

Voorts zijn Hornbach Holding B.V., vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Amsterdam, [gemachtigden], en de Stab, vertegenwoordigd door [gemachtigden], ter zitting gehoord.

Overwegingen

Omschrijving bestreden besluiten

1.    Het plan voorziet in een bouwmarkt annex tuincentrum met drive-in op het bedrijventerrein De Voorwaarts in het oosten van Apeldoorn. Aan de oostzijde van dat bedrijventerrein ligt een grote doorgaande weg, de Laan van Erica. Op die weg wordt De Voorwaarts ontsloten.

Op De Voorwaarts zijn reeds diverse bedrijven gevestigd, zoals een Decathlon, een Mediamarkt en een sportschool. Ook staat daar een sporthal, genaamd Omnisport. Ten westen hiervan liggen voetbalvelden en andere velden voor sportverenigingen.

Het plangebied ligt in het zuidoosten van De Voorwaarts en omvat de gronden waarop nu een evenementenhal, Americahal geheten, staat en de gronden ten noorden daarvan, waaronder begrepen een deel van de weg De Voorwaarts. Ook behoren enkele gronden ten westen van de Americahal, die nu deels verhard en deels beplant met bomen en gras zijn en dienst doen als parkeerterrein voor onder andere de Americahal, tot het plangebied. De bouwmarkt annex tuincentrum zal worden gebouwd en geëxploiteerd door Hornbach B.V.

Aan de gronden waarop de evenementenhal staat en de onbebouwde gronden ten westen daarvan is de bestemming "Detailhandel" toegekend. De gronden ten noorden daarvan hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen.

2.    De omgevingsvergunning is verleend aan Hornbach en ziet op het oprichten van een bouw- en tuinmarkt en op het aanleggen van een nieuwe uitweg aan de Laan van Erica en twee in- en uitritten aan de weg De Voorwaarts.

Omschrijving appellanten

3.    Worebo en andere zijn eigenaar en exploitant van Praxis-filialen aan de Kayersdijk 109 te Apeldoorn en aan de Lorentzstraat 1 te Ede.

Intratuin Apeldoorn en andere hebben bedrijven op De Voorwaarts of zijn eigenaar van panden daar.

Bouwmarkt Elburg en andere zijn eigenaren/exploitanten van twee Gamma bouwmarkten in Apeldoorn-Noord en Apeldoorn-West en twee Karwei-vestigingen in Apeldoorn-Noord en Apeldoorn-West. Ook de exploitanten van twee doe-het-zelf- en ijzerwarenhandels aan de Koninginnelaan 64 en Brinklaan 10 te Apeldoorn en de eigenaren van deze panden horen tot deze groep. Daarnaast is het beroep ingesteld door de Belangenvereniging Koninginnelaan, die opkomt voor de belangen van de ondernemers aan deze weg. Voor het overige bestaat deze groep appellanten uit eigenaren/exploitanten van bouwmarkten in Deventer, Ede, Elburg, Raalte en Zutphen.

Intrekking beroepsgronden

4.    Worebo en andere hebben ter zitting hun beroepsgronden omtrent geluid, luchtkwaliteit, de vormvrije milieueffectrapportage, financiële uitvoerbaarheid en externe veiligheid ingetrokken.

Planologische regeling

5.    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt:

"De voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bouwmarkt;

b. tuincentrum;

c. drive-in;

d. verblijfsgebied;

e. spoorwegen, ter plaatse van de aanduiding "spoorverkeer";

f. nutsvoorzieningen;

g. tuin en/of erf;

met de daarbij behorende bouwwerken, andere werken en voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen en ondergeschikte horeca, met dien verstande dat bedrijfswoningen niet zijn toegestaan."

Lid 3.3, onder 3.3.1, luidt:

"a. Het bruto vloeroppervlakte van de bouwmarkt mag niet meer bedragen dan 10.000 m2.

b. De oppervlakte van het tuincentrum mag niet meer bedragen dan 5.300 m2, bestaande uit maximaal 2.300 m2 bruto vloeroppervlakte en maximaal 2.700 m2 buitenruimte, waarvan niet meer dan 800 m2 overkapt.

c. Het bruto vloeroppervlakte van de drive-in mag niet meer bedragen dan 1.800 m2."

Artikel 5, lid 5.1, luidt "De gronden met de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" zijn bestemd voor:

a. verblijfsgebied;

b. evenementen;

c. markten en standplaatsen voor ambulante handel;

d. watergangen en overige voorzieningen voor de waterhuishouding;

e. stallingsvoorzieningen en uitstallingen ten behoeve van detailhandel;

f. nutsvoorzieningen;

g. tuin;

met de daarbij behorende bouwwerken."

In artikel 1, lid 1.46, is verblijfsgebied gedefinieerd als "gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend."

Provinciale regelgeving en afstemming

6.    Bouwmarkt Elburg en andere betogen dat het plan in strijd is met artikel 2.3.3.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Gelderland en met de Omgevingsvisie Gelderland. Zij stellen dat er in het plan geen beperking is opgenomen voor niet-volumineuze detailhandel. Worebo en andere betogen dat de beoogde ontwikkeling zich niet verhoudt tot de provinciale "retaildeals" van 5 oktober 2016. Regionale afstemming is op grond daarvan noodzakelijk om overcapaciteit aan winkelmeters in de provincie terug te dringen en om tot scherpere keuzes voor nieuwe grootschalige (perifere) detailhandelsontwikkelingen te komen. Het aantal winkelmeters moet volgens hen drastisch worden beperkt, indicatief met 20%. Deze afstemming heeft volgens hen onvoldoende plaatsgevonden.

6.1.    In artikel 2.3.3.2 van de Omgevingsverordening Gelderland zijn regels gesteld over de vestiging van perifere detailhandel. Artikel 2.3.3.2 luidde ten tijde van het vaststellen van het plan:

"1. In een bestemmingsplan kunnen detailhandelsvoorzieningen slechts op perifere detailhandellocaties worden toegestaan indien deze vanwege specifieke ruimtelijke eisen - volumineuze goederen - en veiligheidseisen binnenstedelijk moeilijk inpasbaar zijn.

[...]

3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid zijn op perifere detailhandellocaties, grootschalige detailhandelvoorzieningen met een bovenlokale functie en een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m², slechts toegestaan als hierover regionale afstemming heeft plaatsgevonden."

6.2.    In de toelichting op de verordening is vermeld dat regionale afstemming betekent dat een gemeente vroegtijdig in overleg treedt met de belanghebbende gemeenten over het initiatief. De Afdeling stelt vast dat regionale afstemming volgens de toelichting niet inhoudt dat de betrokken gemeenten het onderling eens moeten zijn. Wel moeten de belanghebbende gemeenten in de gelegenheid worden gesteld om een standpunt kenbaar te maken.

De raad heeft bij de toelichting van het plan afschriften overgelegd van correspondentie met verschillende omliggende gemeenten en een verslag van een overleg op 22 december 2016 met de besturen van deze gemeenten. De raad heeft de gemeentebesturen geïnformeerd over de mogelijkheden die het plan biedt en hen uitgenodigd opmerkingen te maken. Verder is hen toegezegd dat zij zullen worden geïnformeerd over het vervolg van de procedure en het verwerken van eventuele reacties. Enkel het gemeentebestuur van Deventer heeft een inhoudelijke reactie gegeven. De raad heeft daarop gereageerd en een rapport met daarin een analyse van de effecten van de ontwikkeling van de Hornbach-vestiging op de gemeente Deventer, opgesteld door BRO en gedateerd 3 mei 2017, aan de gemeente Deventer gezonden en als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In dat rapport is geconcludeerd dat een omzeteffect van 3% kan optreden in de doe-het-zelfbranche in Deventer. Volgens mededelingen van de raad heeft het gemeentebestuur van Deventer daarop niet meer gereageerd.

De Afdeling overweegt dat de raad met deze handelwijze het plan regionaal heeft afgestemd in de zin van artikel 2.3.3.2, lid 3 van de Omgevingsverordening Gelderland. Het betoog slaagt niet.

Strijd met gemeentelijk beleid

7.    Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere betogen verder dat de beoogde ontwikkeling in strijd is met de gemeentelijke Detailhandelsvisie 2014 - 2019 (hierna: Detailhandelsvisie). Uitgangspunt van die visie is volgens hen dat de kernwinkelgebieden in de binnenstad versterkt worden. Het vestigen van de Hornbach op een locatie buiten de binnenstad zal voor leegstand in de binnenstad zorgen. Ook is er al een overaanbod in de doe-het-zelf-sector en het toevoegen van extra bruto vloer oppervlak (hierna: bvo) aan de doe-het-zelfbranche zal het overaanbod alleen maar laten toenemen. Ook dit is in strijd met de Detailhandelsvisie. Verder betogen zij dat de Hornbach-vestiging voorziet in perifere detailhandel en dat uit de Detailhandelsvisie niet volgt dat dat is toegestaan op De Voorwaarts. Zij stellen dat De Voorwaarts volgens de visie een zogeheten trekker voor combinatiebezoek met de binnenstad is waar geen perifere detailhandelsvestigingen (hierna: PDV), zoals de Hornbach-vestiging, thuishoren.

7.1.    De raad stelt dat er geen strijd is met het gemeentelijke Detailhandelsvisie, omdat De Voorwaarts in het licht van die visie ook een vestigingslocatie is voor PDV, naast grootschalige detailhandelsvestigingen (hierna: GDV).

7.2.    In hoofdstuk 3 van de Detailhandelsvisie is vermeld: "Onze stip aan de horizon bestaat vooreerst uit het binnenstadcentrum als knooppunt in een fijnmazig web met winkelcentra in dorpen en wijken. Dit fijnmazige web van winkels met in het hart een uitnodigend kernwinkelgebied kent een aantal PDV/GDV-ankers die als satellieten, dichter bij de poorten van de stad, en met ieder een stevig onderscheidend kernprofiel, voorzien in de behoefte van consumenten om snel en doeltreffend aankopen te doen. Hier kunnen zij bulk- en/of grote goederen inkopen waarbij vaak directe nabijheid van de auto noodzakelijk is, evenals een snelle toegang tot het hoofdwegennet." Als voorbeeld van PDV/GDV-satelliet is in dit hoofdstuk De Voorwaarts genoemd. Ook in hoofdstuk 2.3 van de Detailhandelsvisie is in het overzicht van winkelgebieden De Voorwaarts genoemd als winkelgebied voor PDV en GDV.

In hoofdstuk 4.3 van de Detailhandelsvisie is het profiel van De Voorwaarts omschreven als een vestigingslocatie voor grootschalige detailhandelsvestigingen.

7.3.    In paragraaf 2.7 van de plantoelichting is vermeld: "De in hoofdstuk 4 geformuleerde aanpak sluit slechts deels aan bij de in hoofdstuk 3 geformuleerde ambitie om aan De Voorwaarts een brede invulling te geven en er een winkelgebied van te maken waar zowel grootschalige als perifere detailhandel is toegestaan. Die aanpak doet dan ook onvoldoende recht aan de visie. Om eventuele onduidelijkheden weg te nemen over de verhouding tussen ambitie en uitvoering, wordt hier benadrukt dat de geformuleerde ambitie leidend is en prevaleert boven hetgeen nadien in hoofdstuk 4 over de uitvoering van die ambitie is opgemerkt. De gemeenteraad heeft niet bedoeld in de Detailhandelsvisie een zodanig strikt onderscheid te maken voor De Voorwaarts voor wat betreft vestigingsmogelijkheden van grootschalige en perifere detailhandel, dat perifere detailhandel niet zou zijn toegestaan." Ter zitting heeft de raad toegelicht dat om misverstanden te voorkomen, in het kader van de vaststelling van het plan ook nog eens uitdrukkelijk is besloten dat De Voorwaarts ook bestemd is voor PDV.

De Afdeling ziet in het aangevoerde aldus geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen oordelen dat de Detailhandelsvisie niet in de weg staat aan het planologisch voorzien in de vestiging van een Hornbach-vestiging op De Voorwaarts. Het betoog slaagt niet.

Duurzame verstedelijking

8.    Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere betogen dat de raad niet heeft getoetst of het plan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) voldoet. Volgens Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere behelst het plan een nieuwe stedelijke ontwikkeling omdat het plan voorziet in een functiewijziging en in meer bebouwingsmogelijkheden. Ook had een actueel onderzoek naar de behoefte moeten worden uitgevoerd. Volgens hen is er geen kwantitatieve of kwalitatieve behoefte aan een Hornbach-vestiging, omdat er onvoldoende marktruimte is. De komst van de Hornbach-vestiging zal tot onaanvaardbare leegstand leiden. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij diverse onderzoeken laten uitvoeren.

8.1.    Artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro luidt: "Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied dient de beschrijving een motivering te bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

8.2.    De Afdeling heeft in haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, als volgt overwogen (overwegingen 12 tot en met 12.7).

Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

Bij de beantwoording van de vraag of het relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit wegens strijd met de rechtsregel neergelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro moet onderscheid worden gemaakt tussen de belangen die genoemde bepaling beoogt te beschermen en de belangen van de rechtzoekende die deze rechtsregel inroept.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro strekt, samengevat weergegeven, tot bevordering van zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder het voorkomen van onnodig ruimtebeslag, en het voorkomen van onaanvaardbare leegstand (uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585 (Wijchen)).

Daarvan uitgaande staat artikel 8:69a van de Awb niet in de weg aan een vernietiging van het bestreden besluit, wanneer het belang waarin appellant bescherming zoekt is gelegen in het voorkomen van negatieve gevolgen voor diens woon- en leefklimaat (uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:570 (Waterland)).

Voor zover artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in rechte wordt ingeroepen door een concurrent die kwalificeert als belanghebbende bij het besluit in de zin van artikel 1:2 van de Awb omdat zijn onderneming werkzaam is in hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied, en wiens belang bij de toepassing van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro uitsluitend is gelegen in het concurrentiebelang, geldt het volgende (uitspraken van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585 (Wijchen), van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2855 (Venlo) en van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3137 (Zundert)).

Zodanige concurrent dient, als hij stelt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, daarbij feiten en omstandigheden aan te voeren die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voor hem relevante leegstand zal kunnen leiden. In dat geval staat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste niet aan inhoudelijke beoordeling van de gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de weg. In het kader van die beoordeling kan aan de orde komen of het plan zodanige leegstandseffecten tot gevolg heeft dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie zal kunnen leiden. Daarbij betrekt de bestuursrechter het oordeel van het bestuursorgaan over de aanvaardbaarheid van die leegstandseffecten (uitspraak van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1585 (Wijchen)).

Voor het aannemen van voor een concurrent relevante leegstand als hiervoor bedoeld is onvoldoende dat de voorziene ontwikkeling leidt of kan leiden tot een verminderde vraag naar producten of diensten en daardoor tot een daling van omzet en inkomsten van de eigen onderneming of de desbetreffende vestiging. Het enkele feit dat de voorziene ontwikkeling kan leiden tot beëindiging van de eigen bedrijfsactiviteiten ter plaatse en daardoor tot leegstand van het in gebruik zijnde bedrijfsgebouw is op zichzelf eveneens onvoldoende om te concluderen dat zich relevante leegstand zal voordoen. Dit kan echter onder omstandigheden anders zijn, bijvoorbeeld indien het bedrijfsgebouw dermate bijzondere bouwkundige dan wel locatie-specifieke eigenschappen heeft, dat een andersoortig gebruik - al dan niet door transformatie - niet of slechts onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort, hetgeen niet licht zal kunnen worden aangenomen. Voorts zou relevante leegstand zich voor kunnen doen bij leegstand als gevolg van de voorziene ontwikkeling in de directe omgeving van het bij de concurrent in gebruik zijnde bedrijfspand (uitspraken van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2855 (Venlo) en van 7 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3106 (Oldebroek)).

8.3.    Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere hebben geen van alle aannemelijk gemaakt dat in de omgeving van hun bouwmarkten, respectievelijk van de ondernemingen aan de Koninginnelaan relevante leegstand zal optreden als gevolg van het plan. De Afdeling overweegt daartoe dat de minimale afstand van de bouwmarkten van Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere binnen Apeldoorn tot andere voorzieningen in de doe-het-zelf-branche, die als gevolg van het plan in theorie leeg zouden kunnen komen te staan, ongeveer 300 m is. Naar het oordeel van de Afdeling kan een eventuele leegstand op een dergelijke  afstand niet worden aangemerkt als leegstand in de directe omgeving. Ook wat betreft de bouwmarkten buiten Apeldoorn is niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het plan leegstand in de directe omgeving daarvan zal optreden. Verder is aan de Koninginnelaan één kleinschalige doe-het-zelfhandel gevestigd. De Afdeling acht het gelet op die kleinschaligheid niet aannemelijk dat relevante leegstand zal optreden voor andere ondernemingen aan de Koninginnelaan, indien de exploitatie van die winkel als gevolg van het plan zal moeten worden gestaakt. Evenmin hebben Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere inzichtelijk gemaakt dat de betreffende bedrijfs- of winkelpanden van zo bijzondere bouwkundige aard zijn of zulke locatie-specifieke eigenschappen bezitten dat ze niet of slechts onder zeer bezwarende omstandigheden kunnen worden aangewend voor andere gebruiksdoeleinden, indien de bedrijfsvoering van de in die panden gevestigde bedrijven als gevolg van het plan zou moeten worden gestaakt. Gelet op het voorgaande strekt artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro naar het oordeel van de Afdeling in dit geval kennelijk niet tot de bescherming van de belangen van Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere, en dient deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing te blijven.

Parkeren

9.    Worebo en andere en Intratuin Apeldoorn en andere vrezen dat het plan parkeeroverlast met zich zal brengen. Worebo en andere betogen dat niet inzichtelijk is gemaakt wat de invloed van de drive-in is op de parkeerbehoefte voor personeel. Intratuin Apeldoorn en andere betogen dat de raad voor de bepaling van de parkeerbehoefte van 2.000 m2 minder bvo is uitgegaan dan het plan maximaal mogelijk maakt.

9.1.    De bestemmingen "Detailhandel" en "Verkeer - Verblijfsgebied" binnen het plan voorzien blijkens artikel 3, lid 3.1, onder d, en artikel 5, lid 5.1, onder a, van de planregels in verblijfsgebied. Een verblijfsgebied is in artikel 1, lid 1.46, van de planregels omschreven als "Gebied dat bedoeld is voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend." Parkeren is derhalve binnen deze bestemmingen toegestaan.

Artikel 3, lid 3.3.2, van de planregels luidt:

"a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Onder voldoende ruimte wordt minimaal verstaan:

1. 2,1 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlakte van een bouwmarkt;

2. 4,0 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlakte van een tuincentrum, waarbij de buitenruimte, zoals bedoeld in sublid 3.3.1, voor het berekenen van de benodigde parkeerplaatsen als bruto vloeroppervlakte van het tuincentrum wordt aangemerkt;

met dien verstande dat een drive in bij de berekening van het minimaal benodigde aantal parkeerplaatsen buiten beschouwing wordt gelaten.

b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort."

9.2.    De Afdeling stelt vast dat de bouwmarkten van Worebo en andere op een afstand van minimaal 1,7 km van De Voorwaarts liggen. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat Worebo en andere daardoor relevante gevolgen zullen ondervinden in geval de parkeerbehoefte van de voorziene Hornbach-vestiging in de nabijheid daarvan niet of onvoldoende kan worden gelenigd. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb in de weg aan een vernietiging van het bestreden besluit om deze reden. Deze beroepsgrond, voor zover aangevoerd door Worebo en andere, dient derhalve buiten beschouwing te blijven.

Voor zover deze beroepsgrond is aangevoerd door Intratuin Apeldoorn en andere overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft uitgaande van de parkeernormen in artikel 3, lid 3.3.2 een parkeerbalans opgesteld. Niet gebleken is dat de raad bij het opstellen van die parkeerbalans van een te laag aantal vierkante meters voor de bouwmarkt en het tuincentrum is uitgegaan. Verder blijkt uit die parkeerbalans dat een aanzienlijk groter aantal parkeerplaatsen voor de voorziene Hornbach-vestiging wordt aangelegd dan de berekende behoefte ervan. In het deskundigenbericht van 7 juni 2018 is vermeld dat voor het personeel van de drive-in zeven parkeerplaatsen nodig zijn. Verder is in dat deskundigenbericht vermeld dat het aantal parkeerplaatsen dat binnen het plangebied zal worden aangelegd, ruim voldoende is om te voldoen aan de parkeervraag. Worebo en andere en Intratuin Apeldoorn en andere hebben niet inzichtelijk gemaakt dat het aantal parkeerplaatsen dat ingevolge artikel 3, lid 3.3.2 benodigd is voor de voorziene Hornbach-vestiging, inclusief de parkeervraag voor het personeel van de drive-in, niet binnen de bestemmingen "Detailhandel" en "Verkeer-Verblijfsgebied" zou kunnen worden gerealiseerd. In het aangevoerde ziet de Afdeling, mede gelet op het deskundigenbericht, daarom geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in voldoende parkeerruimte voorziet. Dit betoog faalt.

Verkeer

10.    Worebo en andere en Intratuin Apeldoorn en andere betogen dat het personen- en expeditieverkeer dat het plan gaat genereren een onaanvaardbare verkeersdruk met zich brengt. Zij betogen dat de verkeerstoename en de huidige verkeersbewegingen zijn onderschat, onder andere doordat van verouderde en niet representatieve verkeerstellingen is uitgegaan, grote evenementen in de sporthal niet zijn meegenomen, van een te laag groeipercentage van verkeer is uitgegaan en de maximale planologische situatie niet tot uitgangspunt is genomen bij de verwachte verkeersbewegingen. Ook de verkeersafwikkeling op De Voorwaarts en op de Laan van Erica komt onder druk te staan. De verkeersoplossing die het plan biedt, werkt volgens hen alleen voor de te vestigen Hornbach en niet voor de bestaande bedrijven. Ook nemen de verkeersknelpunten en de verkeersonveiligheid toe, vooral vanwege conflictsituaties tussen vrachtverkeer en fietsers. Volgens hen had de raad in een rotonde moeten voorzien in het plan die wordt aangelegd bij de in- en uitgang van de Hornbach-vestiging. Ter onderbouwing van hun standpunten hebben zij diverse verkeersrapporten overgelegd.

10.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de Laan van Erica en de aansluitende toegang tot De Voorwaarts worden aangepast en daardoor meer capaciteit krijgen. Die is volgens hen toereikend voor de bestaande en toekomstige functies in het plangebied. De nieuwe situatie zal volgens de raad verkeerskundig aanvaardbaar en veilig zijn. Ook is het verkeersonderzoek geactualiseerd in het rapport "Actualisatie verkeersonderzoek Hornbach Apeldoorn" van Goudappel Coffeng, gedateerd 3 april 2018. Daarbij is de kwaliteit van de verkeersafwikkeling binnen het plangebied beoordeeld op basis van verkeerstellingen uit 2017 en met behulp van het simulatiemodel VISSIM. Ook zijn alternatieven bekeken om de kwaliteit van de verkeersafwikkeling te garanderen, zoals een ongelijkvloerse kruising en een rotonde zoals door Antea is aanbevolen. De raad stelt op basis van dit rapport en het simulatiemodel dat tijdens de zaterdagmiddagpiek een wachtrij ontstaat, maar dat geen verkeerskundige knelpunten ontstaan. Om de situatie te optimaliseren zal een door Goudappel Coffeng aanbevolen doseerlicht worden geplaatst en zal de infrastructuur overeenkomstig de aanbevelingen van Goudappel Coffeng worden ingericht.

10.2.    Gelet op de afstand van meer dan 1 km tussen de bouwmarkten van Worebo en andere en de kruisingen nabij de Voorwaarts, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat Worebo en andere daarvan relevante gevolgen in de directe omgeving van deze bouwmarkten zullen ondervinden als de verkeersdoorstroming op de Laan van Erica  als gevolg van het plan nadelig wordt beïnvloed. Gelet hierop staat artikel 8:69a van de Awb in de weg aan een vernietiging van het bestreden besluit om deze reden. Deze beroepsgrond van Worebo en andere dient derhalve buiten beschouwing te blijven.

10.3.    Voor zover deze beroepsgrond is aangevoerd door Intratuin Apeldoorn en andere overweegt de Afdeling als volgt.

10.4.    In het deskundigenbericht van 7 juni 2019 is vermeld dat de mate van verkeersveiligheid in het bijzonder afhankelijk is van zicht en snelheid. In het nieuwe ontwerp voor de uitrit van het toekomstige parkeerterrein van de Hornbach, moet verkeer op korte afstand van een bocht de rijstrook oprijden. Het zicht op het aankomende verkeer op De Voorwaarts wordt door de ligging van de bocht bemoeilijkt aangezien het verkeer van linksachter aan komt rijden. De bocht zal echter ook een snelheidsverminderend effect hebben, hetgeen de verkeersveiligheid vergroot. De verkeerssituatie zal daarmee niet perse onveilig worden. Over de veiligheid voor fietsverkeer ten opzichte van vrachtverkeer op de Laan van Erica vermeldt het deskundigenbericht dat het vrachtverkeer ter plaatse alleen rechtsaf zal mogen slaan. Aangezien het vrachtverkeer voorrang moet verlenen aan het fietsverkeer, zal de snelheid van het vrachtverkeer laag zijn. Indien de ontsluitingsweg zodanig wordt aangelegd dat het zicht van het vrachtverkeer op de doorgaande fietsroute niet beperkt is, zal ter plaatse geen onveilige verkeerssituatie hoeven te ontstaan. De veiligheid voor het fietsverkeer kan bovendien verbeterd worden door het plaatsen van bebording. Intratuin Apeldoorn en andere hebben deze conclusie van de Stab niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de raad het plan vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet had mogen vaststellen. Het betoog slaagt niet.

10.5.    Over de verkeersintensiteiten overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft ter bepaling van de verkeersgeneratie vanwege het plan een onderzoek door Goudappel Coffeng laten uitvoeren. Het naar aanleiding daarvan uitgebrachte rapport is gedateerd 13 januari 2017 en maakt deel uit van de plantoelichting. In het deskundigenbericht van de Stab van 7 juni 2018 is vermeld dat bij het opstellen van het rapport van 13 januari 2017 van een te laag aantal verkeersbewegingen is uitgegaan, zowel waar het de huidige situatie betreft, als de situatie, die het plan mogelijk maakt. Reden daarvoor is volgens de Stab onder meer dat in het rapport van 13 januari 2017 niet van een maximale planologische invulling is uitgegaan en verouderde tellingen uit 2013 zijn gebruikt. In dat jaar waren diverse grootschalige detailhandelsbedrijven nog niet op De Voorwaarts gevestigd. Daardoor kunnen de gesimuleerde wacht- en verliestijden langer zijn en kunnen de voorzieningen op De Voorwaarts minder bereikbaar zijn. Ook de doorstroming op de Laan van Erica kan hierdoor minder zijn. De raad heeft deze conclusies in het deskundigenbericht van de Stab niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling niet van de juiste huidige en toekomstige verkeersintensiteiten is uitgegaan. Daardoor is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) genomen, en dient het te worden vernietigd, voor zover het de bestemming "Detailhandel" betreft.

10.6.    De Afdeling ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand te laten en overweegt hiertoe het volgende.

10.7.    De raad heeft na het vaststellen van het bestreden besluit door Goudappel Coffeng een nieuw onderzoek laten uitvoeren, waarin onder meer gebruik is gemaakt van geactualiseerde verkeerstellingen uit 2017 en camerabeelden bij de verkeersregelinstallatie nabij de kruising Laan van Erica - De Voorwaarts. De resultaten hiervan zijn neergelegd in een rapport van 3 april 2018.

10.8.    In het tweede deskundigenbericht van 2 oktober 2018 heeft de Stab geconcludeerd dat in het rapport van 3 april 2018 opnieuw niet is uitgegaan van een maximale representatieve invulling van het plan. Voorts heeft de Stab gesteld dat ten onrechte het verkeer dat bij grote evenementen in Omnisport naar De Voorwaarts kan rijden, niet is meegenomen in de berekening van de te verwachten verkeersintensiteiten. Ook is volgens de Stab de verkeersgeneratie op andere dagen en tijdstippen dan de zaterdagmiddag onvoldoende inzichtelijk gemaakt, zodat niet kan worden gesteld dat op de zaterdagmiddag, zoals Goudappel Coffeng tot uitgangspunt heeft genomen, de verkeersgeneratie het hoogst zal zijn. Ook zondagmiddagen en spitsuren op werkdagen kunnen wat dat betreft piekmomenten zijn. Dat de Hornbach-vestiging op zondag open is, hoeft niet per definitie tot een afvlakking van de bezoekersaantallen op zaterdag te leiden. Dit betekent dat de uitgevoerde simulatie voor de verkeersaantrekkende werking en de afwikkeling van het verkeer onvoldoende betrouwbaar is. Daardoor is onduidelijk wat de gevolgen van het plan zijn voor de bereikbaarheid van de andere winkels op De Voorwaarts en de doorstroming op de Laan van Erica in zuidelijke richting. Tot slot stelt de Stab dat niet verantwoord is waarom met een autonome verkeersgroei van 1% per jaar is gerekend.

10.9.    De raad heeft in ingediende nadere stukken aan de hand van een nieuw rapport van Goudappel Coffeng, gedateerd 21 december 2018, uiteengezet wat de verkeersgeneratie als gevolg van het plan zal zijn. Ter zitting heeft de Stab verklaard dat in die nieuwe rapportages wel van een maximale representatieve invulling van het plan is uitgegaan.

Over het niet meerekenen van de verkeersgeneratie bij evenementen in Omnisport met meer dan 100 bezoekers heeft de raad verklaard dat in die gevallen een evenementenvergunning ingevolge de Algemene Plaatselijke Verordening nodig is. Bij dergelijke evenementen zal het verkeer daarvan door middel van een bewegwijzering, verkeersscouts en andere maatregelen worden weggeleid naar een nabijgelegen parkeertransferium. Dat evenementenverkeer zal aldus De Voorwaarts niet aandoen. Ter zitting heeft de raad verklaard dat dit ook zal worden verzekerd, omdat in de betreffende evenementenvergunning voorschriften zullen worden opgenomen, erop neerkomende dat de vergunninghouder er door maatregelen, als hiervoor aangegeven, zorg voor dient ter dragen dat het evenementenverkeer naar het transferium wordt geleid. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersbewegingen, uitgaande van evenementen met meer dan 100 bezoekers, niet mee behoefden te worden genomen bij de bepaling van het aantal verkeersbewegingen ter plaatse van De Voorwaarts.

Met betrekking tot de stelling dat op zaterdagmiddagen de verkeersintensiteit het hoogst is, heeft de raad ter zitting verklaard dat in de periode van 6 tot en met 20 juli 2018 ook verkeerstellingen op de dinsdag en de donderdag zijn uitgevoerd en dat hieruit bleek dat de verkeersintensiteiten dan aanzienlijk lager zijn dan op een zaterdagmiddag, hetgeen ook op grond van camerabeelden is bevestigd. Ook heeft de raad aan de hand van gegevens van andere Hornbachvestigingen inzichtelijk gemaakt dat ook bij een openstelling van de Hornbach-vestiging op zondag, de zaterdagmiddag het drukste moment zal zijn. De raad heeft zich gelet hierop op het standpunt kunnen stellen dat op zaterdagmiddagen de verkeersintensiteit het hoogst zal zijn en dat daarvan dan ook mag worden uitgegaan bij de beoordeling van de verkeersafwikkeling. Nu de raad van de juiste verkeerintensiteiten is uitgegaan, heeft hij bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling en de doorstroming op De Voorwaarts en op de Laan van Erica eveneens kunnen uitgaan van de uitkomsten van de simulaties, waarin deze intensiteiten zijn betrokken.

Over de toegepaste factor van 1% autonome groei per jaar van het aantal verkeersbewegingen heeft de Stab ter zitting gesteld dat dit groeipercentage weliswaar mogelijk is, maar dat deze waarde onvoldoende is gemotiveerd. In een rapport van Goudappel Coffeng van 13 augustus 2018 is gemotiveerd dat de jaarlijkse groeiprognose van het autoverkeer volgens de analyse van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu van 1 mei 2017 tussen de 0,7% en 2,1% is, maar dat dit ziet op landelijke infrastructuur op rijksniveau. De groeifactor is volgens dit rapport van Goudappel Coffeng anders op binnenstedelijke wegen zoals de Laan van Erica. Het is betrouwbaarder om de berekening van de autonome groei te baseren op de groeiprognose in het verkeersmodel van de gemeente Apeldoorn dan op het landelijk kencijfer bedoeld voor Rijkswegen. Het toegepaste groeiscenario in het verkeersmodel heeft als basisjaar 2012 en loopt tot 2030. Hierin is aangesloten bij de in 2012 geldende scenario’s van het Planbureau voor de Leefomgeving en het CBS voor 2030. De autonome groei is vervolgens gebaseerd op een vergelijking van de verkeersintensiteit in het basisjaar 2012 met die in het prognosejaar 2030. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad, gelet op deze motivering, niet uit heeft kunnen gaan van een percentage van 1% autonome groei per jaar.

Het voorgaande brengt de Afdeling tot de slotsom dat de raad nu inzichtelijk heeft gemaakt hoe de berekende verkeersintensiteiten tot stand zijn gekomen. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen uitgaan van de huidige en verwachte verkeersintensiteiten zoals die door Goudappel Coffeng zijn berekend.

10.10.    Over de verkeersafwikkeling en de doorstroming op de Laan van Erica heeft de Stab gesteld dat verkeer dat naar de Hornbach-vestiging wil rijden, wachtrijen kan veroorzaken. Het gemotoriseerde verkeer op De Voorwaarts dat naar de Hornbach-vestiging rijdt en moet wachten op ander verkeer op de weg De Voorwaarts, kan terugslaan op de Laan van Erica. Daardoor kunnen wachtrijen van meer dan 200 m ontstaan, hetgeen onwenselijk zou kunnen zijn voor de doorstroming op de Laan van Erica. Daarbij merkt de Stab op dat geen rekening is gehouden met een zuidelijker gelegen kruising tussen de wegen Laan van Erica en De Groene Voorwaarts. Over De Groene Voorwaarts wordt verkeer van een nabijgelegen grote woonwijk ontsloten. Volgens de Stab is in de gesimuleerde situatie van de zaterdagmiddag al een wachtrij op de Laan van Erica te verwachten van 200 m in zuidelijke richting.

Over de verkeersafwikkeling op De Voorwaarts stelt de Stab dat niet is uitgesloten dat het verkeer dat De Voorwaars wil verlaten te lang moet wachten op verkeer dat de parkeergelegenheid van de Hornbach-vestiging wil verlaten en omgekeerd. Hierdoor kunnen gevaarlijke situaties ontstaan. Ook is een verminderde bereikbaarheid voor de voorzieningen op De Voorwaarts niet uitgesloten.

10.11.    De raad heeft over de eventuele terugslag van verkeer op de Laan van Erica gesteld dat de verkeerslichten op de twee kruisingen nabij het plangebied op elkaar kunnen worden afgestemd. In geval van een te lange wachtrij op het gedeelte van de Laan van Erica tussen de kruising met De Voorwaarts en de kruising met de 270 meter zuidelijk gelegen spoorlijn, kunnen de verkeerslichten op groen worden gezet totdat de betreffende wachtrij is opgelost. Intratuin Apeldoorn en andere en Worebo en andere hebben dit niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet in het aangevoerde daarom geen grond voor het oordeel dat de raad niet het standpunt heeft kunnen innemen dat de doorstroming op de Laan van Erica gewaarborgd kan blijven.

Over de verkeersafwikkeling op De Voorwaarts zelf heeft de raad inzichtelijk gemaakt dat - teneinde een adequate verkeersafwikkeling in de toekomst ook op zaterdagmiddag tijdens het piekmoment te bewerkstelligen - de ingaande verkeersstroom naar de Hornbach-vestiging voorgaat op de uitgaande verkeersstroom. Door de aanwezigheid van een zogeheten voorlicht op De Voorwaarts is het mogelijk het vertrekkende verkeer efficiënt te doseren zonder dat dit ten koste gaat van de afwikkeling van het verkeer dat de overige voorzieningen op De Voorwaarts wil bezoeken of verlaten. De hiaten die door het voorlicht ontstaan, zijn voldoende om een adequate afwikkeling van het ingaande verkeer te bewerkstelligen en te zorgen voor een evenwichtige verdeling van het aankomende en vertrekkende verkeer. Verder voorziet het plan in de ruimte om bij de uitrit van de Hornbach-vestiging een bocht in de weg De Voorwaarts aan te leggen waardoor het vertrekkende verkeer moet afremmen. Hierdoor krijgt het verkeer dat van de Hornbach-vestiging vertrekt meer ruimte om De Voorwaarts op te rijden. Dit gaat niet ten koste van de afwikkeling van het verkeer van en naar de overige voorzieningen op De Voorwaarts. Ter zitting heeft de raad toegezegd dat het voorlicht zal worden geplaatst. Verder heeft de raad inzichtelijk gemaakt dat binnen de verkeersbestemming genoeg fysieke ruimte is voor extra maatregelen, zoals de vergroting van de afwikkelingscapaciteit van de kruispunten, mocht de noodzaak daartoe zich toch blijken voor te doen. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet het standpunt heeft kunnen innemen dat de verkeersstromen op De Voorwaarts adequaat kunnen worden afgewikkeld. De raad heeft na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen afzien van het voorzien in een maatregel als een rotonde ter plaatse van de in- en uitgang van de voorziene Hornbach-vestiging.

Conclusie

11.    Gelet op het voorgaande is het beroep van Intratuin Apeldoorn en andere gegrond. Het besluit van 14 september 2017, waarbij de raad het bestemmingsplan "Laan van Erica 50" heeft vastgesteld, dient wegens strijd met de artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd. Nu de omgevingsvergunning gebaseerd is op dit bestemmingsplan, dient het besluit van 19 september 2017, waarbij de omgevingsvergunning is verleend, eveneens op deze grond te worden vernietigd. De raad heeft de door de Afdeling geconstateerde gebreken weggenomen door middel van zijn aanvullende motivering in de nadere stukken en het verhandelde ter zitting en door middel van het nader rapport van Goudappel Coffeng van 21 december 2018. Intratuin en andere hebben deze nadere onderbouwing onvoldoende gemotiveerd bestreden. De Afdeling zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten in stand blijven. Het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning blijven derhalve gelden. De beroepen van Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere zijn ongegrond.

12.    De raad dient op hierna te melden wijze in de proceskosten van Intratuin Apeldoorn en andere te worden veroordeeld. Ten aanzien van Worebo en andere en Bouwmarkt Elburg en andere bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroepen van Intratuin Apeldoorn B.V. en andere gegrond;

II.    vernietigt het besluit van 14 september 2017 van de raad van de gemeente Apeldoorn, waarbij het bestemmingsplan "Laan van Erica 50" is vastgesteld en het besluit van 19 september 2017, kenmerk D17/01484, van het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn;

III.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van beide besluiten geheel in stand blijven;

IV.    verklaart de beroepen van Worebo Holding B.V. en andere en Bouwmarkt Elburg B.V. en andere ongegrond;

V.    veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn tot vergoeding van bij Intratuin Apeldoorn B.V. en andere in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad en het college aan hun betalingsverplichting hebben voldaan;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Apeldoorn aan Intratuin Apeldoorn BV e.a. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad en het college aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Van der Wiel    w.g. Van Helvoort

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2019

361.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature