Uitspraak
201805272/1/A3.
Datum uitspraak: 27 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 mei 2018 in zaken nrs. 17/1958 en 17/1959 in het geding tussen:
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2016, kenmerk AU16.02703, heeft het college de aanvraag van [appellant sub 1A] om een wijziging van haar persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2017, kenmerk AU17.00514, heeft het college het door [appellant sub 1A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 29 maart 2016, kenmerk AU16.02555, heeft het college de aanvraag van [appellant sub 1B] om een wijziging van zijn persoonsgegevens in de brp afgewezen.
Bij besluit van 3 maart 2017, kenmerk AU17.00518, heeft het college het door [appellant sub 1B] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen de besluiten van 3 maart 2017 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben een zienswijze ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 februari 2019, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd door mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door J. Donkers, B. Slijkerman en E. Tesselaar-Siersma, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 1A] stond ten tijde van haar aanvraag in de brp geregistreerd met de gegevens [naam A], geboren op [geboortedatum] 1988. Op 17 november 2015 heeft [appellant sub 1A] het college verzocht haar voor- en achternaam te wijzigen naar [naam B] en haar geboortedatum naar [geboortedatum] 1987. In verband met dit verzoek heeft zij een geboorteakte uit Artsvaberd, Sovjetunie (thans: Armenië), afgegeven op [datum] 1987, en uittreksels uit geboorteaktes van haar [dochter 1], geboren op [geboortedatum] 2007 te Nijmegen, en van haar [dochter 2], geboren op [geboortedatum] 2012 te Maastricht, overgelegd.
[appellant sub 1B] staat in de brp geregistreerd met de gegevens [naam A], geboren op [geboortedatum] 1986, geboorteplaats onbekend, Sovjet-Unie. Op 17 november 2015 heeft [appellant sub 1B] het college verzocht zijn voor- en achternaam te wijzigen naar [naam B] en zijn geboortedatum en -plaats in [geboortedatum] 1986 te Artsvaberd, Sovjet-Unie. In verband met dit verzoek heeft hij een geboorteakte uit Artsvaberd, Sovjetunie, afgegeven op [datum] 1986, en een kopie van een militair boekje, uitgegeven op 24 mei 2004, overgelegd.
2. Het college heeft bij besluit van 29 maart 2016 de aanvraag van [appellant sub 1A] om een wijziging van haar gegevens in de brp toegewezen voor zover het haar achternaam betreft. Dit heeft automatisch tot gevolg dat de achternaam van haar drie kinderen ook in de brp wordt aangepast. Het college heeft de aanvraag van [appellant sub 1A] afgewezen voor zover het betreft de wijziging van haar voornaam, haar geboortedatum en geboorteplaats. Het college heeft bij besluit van dezelfde datum de aanvraag van [appellant sub 1B] om wijziging van zijn voor- en achternaam, zijn geboortedatum en geboorteplaats in de brp afgewezen. Deze besluiten heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] ongegrond verklaard. De geboorteaktes kunnen volgens de rechtbank niet dienen als bewijs dat de in de brp geregistreerde gegevens onjuist zijn. Ook is volgens de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat de in de paspoorten opgenomen persoonsgegevens de gegevens van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] zijn. Het militair boekje biedt evenmin aanknopingspunten om aan te nemen dat [appellant sub 1B] de daarin opgenomen persoon is.
Hoger beroep [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B]
4. Het college betoogt dat het hoger beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet-ontvankelijk is omdat het procesbelang ontbreekt. Zij zijn namelijk bij de gemeente Den Helder uitgeschreven uit de brp.
4.1. Uit door het college overgelegde uittreksels uit de brp volgt dat [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet meer in Den Helder staan ingeschreven, omdat zij op 24 augustus 2017 naar de gemeente Vlagtwedde (lees: Vlagtwedde, gemeente Westerwolde) zijn vertrokken. Uit de stukken blijkt verder dat zij sinds 1 januari 2018 staan ingeschreven op een adres in Ter Apel, in de gemeente Westerwolde. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben het vorenstaande erkend.
Nu [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet meer staan geregistreerd in de brp van de gemeente Den Helder is het college niet langer bevoegd om hun persoonsgegevens in de brp te wijzigen. Niet is gebleken dat zij nog een rechtens te beschermen belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in hun zienswijze stellen dat het voor hen van belang is dat hun gegevens via deze procedure worden gecorrigeerd, zodat zij de juiste gemeente kunnen vragen hun gegevens te wijzigen, slaagt dit niet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:500) is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen over de uitleg van een regeling, uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. Daarbij komt dat het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde geen partij is in dit geding en een uitspraak op het hoger beroep dit college niet bindt. Ook het feit dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] buiten hun schuld om naar een asielzoekerscentrum in een andere gemeente heeft overgeplaatst, doet er niet aan af dat het college niet meer bevoegd is om eventuele wijzigingen in hun persoonsgegevens door te voeren.
Gelet op het vorenstaande hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] geen belang meer bij een uitspraak op hun hoger beroep. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aanvoeren dat het college dit betoog te laat heeft voorgedragen, wordt overwogen dat het procesbelang een door de Afdeling ambtshalve te beoordelen aspect is.
Het hoger beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] is niet-ontvankelijk. Aan de inhoudelijke gronden die zij hebben aangevoerd, wordt niet meer toegekomen.
Incidenteel hoger beroep college
5. Het college voert als formele grond aan dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet-ontvankelijk te verklaren. Reeds hangende hun beroepen bij de rechtbank is het procesbelang ten gevolge van hun vertrek uit de gemeente Den Helder komen te vervallen.
5.1. Bij de aangevallen uitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen de besluiten van 3 maart 2017 ongegrond verklaard. Mede gelet op het feit dat het hoger beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet-ontvankelijk is, heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat het in deze zaak enig processueel belang heeft bij een oordeel over het incidenteel beroep. Dat de rechtbank, die van de uitschrijving uit het brp niet op de hoogte was, impliciet heeft geoordeeld dat de gegevens in de brp nog konden worden gewijzigd, is daartoe onvoldoende. Dat leidt voor het college immers niet tot een ander resultaat dan het heeft willen bereiken met de weigering om de persoonsgegevens van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] in de brp te wijzigen.
6. Het incidenteel hoger beroep van het college is niet-ontvankelijk.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het incidenteel hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Helder niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Daalder w.g. Konings
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2019
612.