U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 24 mei 2018 heeft het college zijn beslissing om op 14 mei 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: Afvalstoffenverordening 2010) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.

Uitspraak



201808994/1/A1.

Datum uitspraak: 13 november 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te 's-Gravenhage,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2018 heeft het college zijn beslissing om op 14 mei 2018 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: Afvalstoffenverordening 2010) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 126,00) voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Kaptein-van Beest, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Op 14 mei 2018 heeft een toezichthouder van de gemeente op de Appelstraat ter hoogte van nummer 111 naast de inzamelvoorziening een doos aangetroffen. Om vervuiling op straat te voorkomen, heeft de gemeente de doos met spoed opgeruimd. Op de doos zat een etiket met de naam en het adres van [appellant]. Het college heeft hem daarom aangemerkt als overtreder ten laste van wie de kosten van de bestuursdwang kunnen worden gebracht.

2.    [appellant] betoogt dat het college hem in bezwaar ten onrechte telefonisch heeft gehoord. Hij had niet begrepen dat het gevoerde telefoongesprek in de plaats kwam van een hoorzitting.

2.1.    Uit artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) volgt dat een bestuursorgaan, voordat het op een bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Volgens het kabinetsstandpunt over de eerste evaluatie van de Awb (Kamerstukken II 1997/98, 25 600 VI, nr. 46, blz. 28) is telefonisch horen mogelijk indien de belanghebbende daarmee instemt, mits een en ander voldoende zorgvuldig geschiedt.

2.2.    Bij brief van 29 juni 2018 heeft het college de ontvangst bevestigd van het bezwaarschrift van [appellant]. In de brief is vermeld dat de vervolgprocedure drie keuzes kent en dat [appellant] binnen een week zijn keuze telefonisch of per e-mail dient door te geven. De brief vermeldt de volgende keuzes: (i) telefonisch horen, (ii) horen op het stadhuis en (iii) niet horen.

2.3.    Op 3 juli 2018 heeft [appellant] per e-mail laten weten dat hij wil worden gehoord op het stadhuis. Horen op het stadhuis wordt als volgt gedefinieerd in de brief van 29 juni 2018:

"Indien u niet telefonisch gehoord wilt worden, nodigen wij u binnen 6 weken (schriftelijk) uit voor een hoorzitting op het stadhuis."

2.4.    Op 12 september 2018 heeft [appellant] een gemiste oproep, gevolgd door een sms van de gemeente ontvangen. De tekst van de sms luidt:

"Ik belde u ivm met uw bezwaar tegen de in rekening gebrachte kosten i.v.m. huisvuil. U had aangegeven dat u een telefonische toelichting wilde geven.

Als u daar behoefte aan heeft dan bel ik u terug. U kunt mij ook terugbellen als u klaar bent met uw cursus.

Als u daar geen behoefte aan heeft dan wordt het bezwaar zonder horen afgedaan.

Ik verneem graag van u.

Gemeente Den Haag"

2.5.    [appellant] is op 26 september 2018 door een medewerker van de gemeente gebeld. In het verslag van dat telefoongesprek, opgemaakt door de betrokken medewerker, is vermeld dat [appellant] desgevraagd bevestigde dat hij instemt met telefonisch horen. Vermeld is dat [appellant] het bezwaar nader heeft toegelicht.

2.6.    Gelet op de brief van 29 juni 2018 hoefde [appellant] er tijdens het telefoongesprek met een medewerker van de gemeente niet op bedacht te zijn dat hij op dat moment reeds telefonisch werd gehoord. Ook uit de sms van de gemeente kan niet worden afgeleid dat [appellant] niet meer op het stadhuis zou worden gehoord, maar telefonisch. Aangezien uit het verslag niet blijkt dat het telefoongesprek op een daartoe afgesproken tijdstip plaatsvond, is [appellant] bij die gelegenheid niet gehoord.

2.7.    Onder deze omstandigheden is het telefonisch horen niet met de vereiste zorgvuldigheid geschied. Het college heeft derhalve gehandeld in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb . De Afdeling ziet evenwel aanleiding om voormeld gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb . Daartoe wordt overwogen dat aannemelijk is dat [appellant] niet is benadeeld door de schending van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Het besluit van 3 oktober 2018 is aan [appellant] toegezonden en hij heeft daartegen beroep ingesteld. Gelet hierop is [appellant] voldoende in de gelegenheid geweest om zijn standpunten over de toepassing van spoedeisende bestuursdwang kenbaar te maken.

2.8.    Het betoog is terecht voorgedragen, maar leidt niet tot vernietiging van het in beroep bestreden besluit.

3.    [appellant] betoogt dat het college hem ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt [appellant] dat hij de doos in de prullenbak heeft gedaan, dat de prullenbak erg vol was, maar dat de kartonnen doos er nog in paste. Volgens [appellant] betekent de vondst van de doos naast de inzamelvoorziening niet dat hij de doos onjuist heeft aangeboden. Wellicht heeft een derde de doos uit de prullenbak gehaald, aldus [appellant].

3.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), luidt:

"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."

    Artikel 5:25, eerste lid, van de Awb luidt:

"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."

3.2.    Artikel 9, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 luidt:

"Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot."

3.3.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

3.4.    Het betoog van [appellant] dat hij de doos op juiste wijze heeft aangeboden reeds omdat hij de doos in de prullenbak heeft gedeponeerd, faalt. Het feit dat de doos naast de prullenbak is aangetroffen, betekent dat de doos op onjuiste wijze is aangeboden. Het gebruik maken van een volle prullenbak, met de kans dat een derde de doos er uithaalt, komt voor rekening en risico van [appellant]. Het onjuist aanbieden van de doos moet derhalve aan [appellant] worden toegerekend. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.

    Het betoog faalt.

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep ongegrond.

II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,00 (zegge: zesenveertig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Pans    w.g. Soede

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019

270-935.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature