Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 12 juli 2018 heeft de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn besloten basisschool De Filosoof, uitgaande van de protestants-christelijke richting, niet op te nemen in het plan van scholen 2019-2021.

Uitspraak



201900963/1/A2.

Datum uitspraak: 26 juni 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting Basisschool De Filosoof, gevestigd te Alphen aan den Rijn,

appellante,

en

de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2018 heeft de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn besloten basisschool De Filosoof, uitgaande van de protestants-christelijke richting, niet op te nemen in het plan van scholen 2019-2021.

Bij besluit van 22 januari 2019 heeft de minister het daartegen door de stichting ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2019, waar De Filosoof, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door [gemachtigde B], en de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Aanvraag

2.    Bij brief van 22 januari 2018 heeft de stichting verzocht de protestants-christelijke basisschool De Filosoof op te nemen in het plan van scholen 2019-2021 met als vestigingsplaats de kern Hazerswoude-Rijndijk en als voedingsgebied de voormalige gemeente Rijnwoude, waarbinnen de kernen Benthuizen, Koudekerk aan den Rijn, Hazerswoude-Dorp en Hazerswoude-Rijndijk gelegen zijn. Bij de aanvraag heeft de stichting een prognose van Pronexus van januari 2018 gevoegd. Volgens deze prognose bedraagt het leerlingenpotentieel in 2024 684, waarvan er naar verwachting 347 de te stichten school zullen bezoeken. Ook zal tot 2038 de stichtingsnorm, die ten tijde van de aanvraag voor de gemeente Alphen aan den Rijn 220 leerlingen bedroeg, worden gehaald. Bij de prognose is rekening gehouden met een aftrek van 337 leerlingen uit het voedingsgebied, die nu al een basisschool van de protestants-christelijke richting bezoeken.

Besluit gemeenteraad

3.    De gemeenteraad heeft aan zijn besluit het raadvoorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 juni 2018 ten grondslag gelegd. In dit voorstel is vermeld dat niet aannemelijk is dat een nieuw te vestigen school binnen 5 jaar zal voldoen aan de stichtingsnorm, aangezien de twee bestaande scholen van dezelfde richting in het gekozen voedingsgebied niet voldoen aan de stichtingsnorm. Deze scholen, De Rank en de Johannes Postschool, bevinden zich in de kernen Koudekerk aan den Rijn respectievelijk Hazerswoude-Dorp. Bij de berekening van het verwachte aantal leerlingen dat de nieuw te stichten school zal bezoeken worden de leerlingen die wonen binnen een redelijke afstand van een bijzondere school van de desbetreffende richting en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is op grond van artikel 78 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) niet meegeteld. In de bij de aanvraag overgelegde prognose is met deze correctiefactor geen rekening gehouden. Binnen een redelijke afstand van de vestigingsplaats Hazerswoude-Rijndijk bevinden zich drie scholen van de protestants-christelijke richting. Behalve de twee genoemde scholen is dit de school Samen op Weg in de kern Alphen aan den Rijn, die 169 leerlingen heeft. Ten slotte bevestigt ook het feit dat de in Hazerswoude-Rijndijk gevestigde protestants-christelijke school De Rhynenburg vanaf 2015 niet langer door het ministerie werd bekostigd en daarna is opgeheven, dat er onvoldoende leerlingen zijn voor het stichten van een protestants-christelijke school in die kern. Deze school had bij de opheffing slechts 57 leerlingen, aldus de gemeenteraad.

Besluit minister

4.    Aan zijn besluit van 22 januari 2019 heeft de minister ten grondslag gelegd dat niet in geschil is dat de prognose voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In geschil is alleen dat er op grond van artikel 78 van de WPO een grotere aftrek had moeten plaatsvinden dan de stichting in de overgelegde prognose heeft gedaan. Bij de toepassing van deze bepaling gaat het om leerlingen die nu al een school van de gevraagde richting bezoeken als ook om plaatsruimte in verband met leegstand van scholen van de betreffende richting in het voedingsgebied of op redelijke afstand van buiten het voedingsgebied van de verlangde school.

    Met betrekking tot de Johannes Postschool heeft de gemeenteraad desgevraagd aangegeven dat de school door 108 leerlingen wordt bezocht, terwijl het schoolgebouw een capaciteit voor 254 leerlingen heeft. De lokalen die nu niet door de basisschool worden gebruikt, zijn in medegebruik door een school voor voortgezet onderwijs en een kinderopvangorganisatie. De basisschool De Rank wordt bezocht door 200 leerlingen en heeft ook een capaciteit voor 254 leerlingen. In het gebouw is één lokaal in gebruik door een kinderopvangorganisatie. De gemeenteraad heeft vastgesteld dat de ruimten die niet in gebruik zijn door de scholen zelf eigendom zijn van het bevoegd gezag van deze scholen. Die ruimten zijn in gebruik gegeven onder de voorwaarden van artikel 108 van de WPO, dat in het tweede lid onder b bepaalt dat de ingebruikgeving of verhuur aan derden eindigt, indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school. Volgens de gemeenteraad zijn deze ruimten daarom te allen tijde beschikbaar voor het primair onderwijs van protestants-christelijke richting. Omdat deze scholen zijn gelegen in het gekozen voedingsgebied, moet met de gehele plaatsruimte op deze scholen rekening worden gehouden bij de toepassing van artikel 78 van de WPO , derhalve met 508 leerlingen in totaal. Dat dit aantal is berekend op grond van het bruto vloeroppervlak is gebruikelijk. Overigens komt dit uit op gemiddeld 23 leerlingen per lokaal. Dit aantal is niet onredelijk. De stichtingsnorm zal daarom niet worden gehaald, aldus de minister. De minister is daarom niet ingegaan op de eventuele plaatsruimte bij de protestants-christelijke basisschool Samen op Weg, die buiten het voedingsgebied is gelegen.

    De minister heeft verder aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat ook los van de toepassing van artikel 78 van de WPO niet aannemelijk is dat de door de stichting verlangde school door voldoende leerlingen uit het voedingsgebied zal worden bezocht. Uit het huidige schoolbezoek blijkt dat scholen vooral door leerlingen uit de eigen kern worden bezocht. In twee van de vier kernen staat al een protestants-christelijke school. Ook deze scholen worden voornamelijk door leerlingen uit de eigen kern bezocht. Zo wordt de school in de kern Hazerswoude-Dorp niet bezocht door leerlingen uit de kern Benthuizen. Voor leerlingen uit deze kern is de school in Hazerswoude-Dorp bovendien dichterbij dan de door de stichting verlangde school. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat ouders van deze leerlingen bereid zijn deze grotere afstand te overbruggen om hun kinderen de te stichten school te laten bezoeken. De gemeente mag dit van doorslaggevend belang achten, aldus de minister.

    Ten slotte heeft de gemeenteraad nog opgemerkt dat er eerder een protestants-christelijke school in Hazerswoude-Rijndijk, De Rhynenburg, heeft gestaan, die wegens een tekort aan leerlingen haar deuren heeft moeten sluiten. Niet valt in te zien waarom de gemeenteraad recente ervaringen met scholen van gelijke richting niet zou mogen betrekken in de besluitvorming, aldus de minister.

Beroep

5.    De stichting betoogt dat de minister enerzijds onderkent dat de bij de aanvraag gevoegde prognose voldoet aan de te stellen eisen, maar anderzijds toch de gemeenteraad volgt in zijn stelling dat een hoger aantal leerlingen in de correctie van artikel 78 van de WPO moet worden betrokken. De minister gaat uit van een aantal veronderstellingen, die afstuiten op het modelmatige karakter van de voorgeschreven prognose. Zo kan bijvoorbeeld geen rekening worden gehouden met het feit dat de Johannes Postschool in de kern Hazerswoude-Dorp dichter bij Benthuizen is gelegen dan de verlangde school. Evenmin kan rekening worden gehouden met het gegeven dat meer dan 90% van de leerlingen van de bestaande protestants-christelijke scholen in het voedingsgebied afkomstig is uit de kern van vestiging of met de omstandigheid dat in Hazerswoude-Rijndijk een protestants-christelijke school heeft gestaan die de deuren heeft moeten sluiten wegens gebrek aan leerlingen. Evenmin kan rekening worden gehouden met de verdeling van de potentiële leerlingen over het gekozen voedingsgebied.

    Tegen de veronderstellingen van de minister is ook anderszins het nodige in te brengen. Zo is het mogelijk dat ouders het criterium "afstand" belangrijker vinden dan "richting". Verder is van belang dat de stichting een ander programma wenst te bieden dan gebruikelijk op een basisschool. De te stichten school wordt 50 weken per jaar gedurende de gehele dag toegankelijk. Deze voordelen maken het denkbaar dat ouders voor De Filosoof kiezen, aldus de stichting. Om die reden zijn de gevallen die aan de orde waren in de gedingen die hebben geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:49, en de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:170 niet vergelijkbaar met haar geval. In die gevallen ging het om nieuwe scholen met een concept vergelijkbaar met dat van de bestaande scholen.

    De stichting betoogt voorts dat de minister een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 78 van de WPO . Zij voert daartoe aan dat uit de tekst van de wet blijkt dat het gaat om een redelijke afstand van de woning tot de te vestigen school en niet om het voedingsgebied, laat staan de afstand tot het voedingsgebied. In de prognose is rekening gehouden met het aantal leerlingen dat op het moment van de aanvraag een school bezocht van de richting van de verlangde school. Voor een verdergaande korting biedt deze bepaling geen ruimte. Bovendien is het besluit innerlijk tegenstrijdig doordat de minister zich enerzijds op het standpunt stelt dat de prognose aan de wettelijke vereisten voldoet en anderzijds aan die prognose afdoet door andere dan wettelijke criteria te introduceren en daarop voort te borduren. In haar nadere reactie van 4 maart 2019 stelt zij nog dat uit de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ6783, blijkt dat de feitelijke situatie op het moment van de aanvraag beslissend is. In januari 2018 waren de lokalen van de Johannes Postschool en De Rank niet alle feitelijk beschikbaar voor die scholen. Als toch rekening moet worden gehouden met de plaatsruimte die de bestaande protestants-christelijke scholen bieden, dan dient zich de vraag aan hoe het medegebruik van in ieder geval de Johannes Postschool moet worden beoordeeld. Vier lokalen zijn in gebruik bij een school voor voortgezet onderwijs, voor welke school burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn ook in de huisvesting moet voorzien. Een dergelijke handelwijze is in strijd met het actueel belang van de inwonende partij en ook in strijd met een redelijke belangenafweging, zowel jegens de inwonende partij als jegens haar, aldus de stichting.

    In haar nadere reactie van 4 maart 2019 voert de stichting nog aan dat de minister ten onrechte niet is ingegaan op haar stelling dat een medewerkster van de gemeente het vertrouwen heeft gewekt dat een aanvraag voor een school met de richting protestants-christelijk kansrijk was.

Oordeel Afdeling

6.    Anders dan de stichting betoogt, heeft de minister geen innerlijk tegenstrijdig besluit genomen. Het oordeel van de minister dat de prognose aan de eisen voldoet, heeft geen verdere strekking dan dat aan de inrichtingseisen die krachtens de wet zijn gesteld is voldaan. Hiermee is over de uitkomst van de prognose geen oordeel gegeven. Evenmin ligt hierin besloten dat de minister van oordeel is dat het gekozen voedingsgebied geen bijstelling behoeft.

7.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de hiervoor genoemde uitspraak van 1 juni 2011) volgt dat voor de in artikel 78 van de WPO bedoelde plaatsruimte moet worden uitgegaan van de feitelijke plaatsruimte ten tijde van het indienen van het verzoek om opneming in het plan van scholen.

    De minister is er terecht van uitgegaan dat voor de correctie op de prognose op grond van artikel 78 van de WPO in ieder geval de aanwezige plaatsruimte op de Johannes Postschool en De Rank, beide gelegen binnen het door de aanvrager gekozen voedingsgebied, moeten worden meegeteld. Het betoog van de stichting dat de minister artikel 78 van de WPO onjuist heeft toegepast, omdat uit de tekst van die bepaling volgt dat het niet gaat om leerlingen die wonen in het voedingsgebied, maar leerlingen die wonen op redelijke afstand van scholen van dezelfde richting waarvoor plaatsruimte aanwezig is, faalt. Uit de overgelegde prognose blijkt dat is uitgegaan van een voedingsgebied, waarbij de grootste afstand tussen de school waarvoor bekostiging is aangevraagd en de grenzen van het voedingsgebied ongeveer 6 kilometer bedraagt. Nu de minister de omvang van het gekozen voedingsgebied heeft aanvaard, heeft die afstand daarom als redelijke afstand tot die school te gelden. Bij de bepaling van de plaatsruimte op de bestaande scholen van dezelfde richting kon de minister er in dit geval daarom van uitgaan dat voor leerlingen diezelfde afstand tot de bestaande scholen als redelijk moet worden aangemerkt. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat, gelet op de beoogde richting voor de te bekostigen school, aanvrager voor een te ruim voedingsgebied heeft gekozen. Nu alle leerlingen binnen het voedingsgebied wonen binnen een afstand van ongeveer 6 km tot in elk geval één van de bestaande scholen, mag het aantal leerlingen binnen het voedingsgebied waarvoor plaatsruimte aanwezig is op één van die scholen, niet worden meegeteld bij het aantal leerlingen dat de school waarvoor bekostiging is aangevraagd zal bezoeken. Omdat in de bij de aanvraag overgelegde prognose voor de herkomst van het leerlingenpotentieel in het voedingsgebied geen uitsplitsing is gemaakt per woonkern, is het niet mogelijk bij de bepaling van de redelijke afstand tot die scholen een uitsplitsing per school te maken. Dit betekent dat voor de berekening van de plaatsruimte op de bestaande scholen van dezelfde richting geen andere mogelijkheid bestaat dan, zoals de minister heeft gedaan, de totale plaatsruimte op de Johannes Postschool en De Rank af te trekken van het totale leerlingenpotentieel voor de protestants-christelijke richting in het voedingsgebied.

    Voorts is de minister, gelet op de tekst van artikel 78 van de WPO , terecht niet uitgegaan van het feitelijk aantal leerlingen dat de bestaande scholen van dezelfde richting op het moment van indienen van de aanvraag bezocht, maar van de bestaande capaciteit van de voor die scholen beschikbare lokalen. Het betoog van de stichting dat niet de totale capaciteit van de lokalen van de Johannes Postschool en De Rank mag worden meegeteld, omdat een deel van de lokalen in gebruik is gegeven aan anderen, faalt. Uit artikel 108, tweede lid, aanhef en onder b, van de WPO volgt dat de ingebruikgeving of verhuur eindigt indien het in gebruik gegeven deel of het verhuurde nodig is voor het gebruik voor de eigen school. Hiermee zijn de lokalen die nu niet worden gebruikt door de school zelf, te allen tijde beschikbaar voor de genoemde scholen. Ook op het moment van de aanvraag waren deze lokalen derhalve beschikbaar. Nu de wet dwingend voorschrijft dat de aan derden in gebruik gegeven of verhuurde lokalen beschikbaar moeten komen voor de eigen school, is er geen ruimte voor een belangenafweging als door de stichting bepleit. Van opgewekt vertrouwen jegens de huidige gebruikers kan, zo de stichting daarop een beroep kan doen, evenmin sprake zijn.

    Op grond van het voorgaande bedraagt het aantal te verwachten leerlingen, na de aftrek als bedoeld in artikel 78 van de WPO van alleen al de leerlingen die een school van de verlangde richting in het voedingsgebied bezoeken, niet meer dan 176. De minister heeft daarom op juiste gronden geoordeeld dat, na aftrek van de plaatsruimte op andere scholen van dezelfde richting - 508 leerlingen - van het leerlingenpotentieel van 684, de stichtingsnorm van 220 leerlingen in 2024 niet zal worden gehaald.

8.    De Afdeling voegt hier nog het volgende aan toe. De minister heeft terecht geoordeeld dat de gemeenteraad rekening mocht houden met de omstandigheid dat de scholen in de kernen van het voedingsgebied voornamelijk worden bezocht door leerlingen uit de eigen kern. Ook mocht de minister uit het feit dat de kern Benthuizen dichterbij Hazerswoude-Dorp is gelegen dan Hazerswoude-Rijndijk afleiden dat het niet voor de hand ligt dat leerlingen uit Benthuizen zullen kiezen voor de verlangde school van de stichting. Ten slotte kon de minister in dit verband betekenis hechten aan het gegeven dat de tot 2015 in Hazerswoude-Rijndijk gevestigde school van protestants-christelijke richting de deuren heeft moeten sluiten wegens gebrek aan leerlingen. Bij sluiting bedroeg het aantal leerlingen 57. De stichting heeft geen feiten aangedragen die aannemelijk maken dat de verlangde school naar verwachting ten minste bijna vier maal zoveel leerlingen (de stichtingsnorm van 220) zou trekken ten opzichte van het aantal van 57 leerlingen dat de in 2015 gesloten school bezocht.

9.    Over het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft de stichting in haar nadere reactie van 4 maart 2019 erkend dat geen sprake is van een schriftelijke toezegging van de gemeenteraad, maar dat zij met het indienen van de aanvraag gevolg heeft gegeven aan een suggestie die een ambtenaar van de gemeente zou hebben gedaan. Wat daar ook van zij, hieruit kan niet worden afgeleid dat de gemeenteraad zich heeft gebonden de gevraagde school in het plan van scholen op te nemen.

Conclusie

10.    Het beroep is ongegrond.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.

w.g. Slump    w.g. Lodder

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2019

17.

 

BIJLAGE

 

Wet op het primair onderwijs

Artikel 74. Plan van nieuwe scholen

1. De bekostiging van een openbare en een bijzondere school kan slechts een aanvang nemen, indien zij voorkomt op een voor de gemeente van vestiging vastgesteld plan van nieuwe scholen. De bekostiging van een nevenvestiging neemt slechts een aanvang op grond van artikel 85. De artikelen 74, tweede lid, tot en met 83 zijn niet van toepassing op nevenvestigingen, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde openbare school of omgekeerd, bij omzetting van een bekostigde bijzondere school in een bekostigde bijzondere school van een andere richting, bij uitbreiding van het onderwijs aan een school met onderwijs van een of meer andere richtingen, en bij de totstandkoming van een samenwerkingsschool. De bekostiging kan slechts aanvangen per 1 augustus van een schooljaar.

2. De gemeenteraad stelt het plan, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, al dan niet in samenwerking met de raad van een of meer andere gemeenten, elk jaar voor 1 augustus vast. Het plan bestrijkt 3 achtereenvolgende schooljaren volgende op het jaar van de vaststelling en vermeldt in elk geval welke scholen bij de aanvang van het eerste schooljaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking komen en de reden waarom de overige scholen daarvoor niet in aanmerking komen. Het plan vermeldt verder van elke school de plaats van vestiging en de te verwachten omvang. Het plan behoeft de goedkeuring van Onze minister, bedoeld in artikel 7 9.

3. Bij de goedkeuring van Onze minister van het plan, treden voor de toepassing van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht burgemeester en wethouders in de plaats van het bevoegd gezag van de bijzondere scholen.

Artikel 76. Verzoek om opneming in plan van bijzondere school

1. Een verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school moet voor 1 februari van het jaar van de vaststelling van het plan bij de gemeenteraad worden ingediend.

2. (…).

Artikel 77. Opneming bijzondere school in plan

1. De gemeenteraad neemt een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.

2. Bij ministeriële regeling wordt voor elke gemeente een stichtingsnorm vastgesteld welke 10/6 bedraagt van de voor de gemeente geldende opheffingsnorm berekend op grond van artikel 154. De uitkomst wordt afgerond, waarbij de decimalen worden verwaarloosd indien het eerste cijfer achter de komma kleiner is dan 5 en de decimalen worden verwaarloosd en het getal verhoogd met 1 indien het eerste cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 5. De stichtingsnorm bedraagt minimaal 200.

3. (…)

4. (…)

5. (…)

Artikel 78. Berekening aantal leerlingen

Bij de berekening van het aantal leerlingen dat een openbare of een bijzondere school zal bezoeken, worden niet meegeteld leerlingen die wonen binnen redelijke afstand van een openbare school, onderscheidenlijk van een bijzondere school van de desbetreffende richting of richtingen en voor wie op die school plaatsruimte aanwezig is.

Artikel 80. Administratief beroep bij weigering opneming school in plan

1. Indien de gemeenteraad een verzoek tot opneming in het plan van een bijzondere of een openbare school niet heeft ingewilligd, kunnen de verzoekers administratief beroep instellen bij Onze minister.

2. Indien een onherroepelijk geworden beslissing in beroep of een uitspraak naar aanleiding van de beslissing in beroep, dan wel het naar aanleiding daarvan genomen besluit van Onze minister strekt tot het voor bekostiging in aanmerking brengen van de school, neemt de gemeenteraad de school op in het na de beslissing in beroep, de uitspraak of het besluit vast te stellen plan.

Artikel 10 8

1. Voor zover artikel 107 geen toepassing vindt, kan het bevoegd gezag een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Voor zover niet nodig voor uit de openbare kas bekostigd onderwijs, kan het bevoegd gezag een gedeelte van het gebouw of terrein verhuren aan een derde, voor zover het gehuurde niet bestemd zal zijn als woon- of bedrijfsruimte in de zin van de vijfde en zesde afdeling van titel 4 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Indien het een niet door de gemeente in stand gehouden school betreft, is voor verhuur toestemming van burgemeester en wethouders vereist.

2. De ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid eindigt:

a. indien burgemeester en wethouders gebruik maken van hun bevoegdheid op grond van artikel 107 zonder dat enige schadeplicht ontstaat, of

b. indien het in gebruik gegeven dan wel verhuurde deel nodig is voor gebruik door de eigen school.

3. Ingebruikgeving of verhuur ingevolge het eerste lid geschiedt niet indien het voorgenomen gebruik zich niet verdraagt met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school.

4. Op de ingebruikgeving en verhuur ingevolge het eerste lid is artikel 230a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

5. Het zonder toestemming van burgemeester en wethouders verhuren van een gebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school alsmede elk met dit artikel strijdig beding opgenomen in een huurovereenkomst met betrekking tot schoolgebouwen, is nietig.

Regeling aanpassing van de stichtings- en opheffingsnormen voor basisscholen in verband met gebiedswijzigingen per 1 januari 2014.

Artikel 1. Vaststelling nieuwe stichtings- en opheffingsnormen

Voor de basisscholen worden voor elke gemeente de stichtings- en opheffingsnormen vastgesteld, zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze regeling

Bijlage 1, voor zover van belang

Gemeentenaam       Gemeentecode Instandhoudingsnorm Stichtingsnorm

Alphen aan den Rijn    484             131                220


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature