Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, opnieuw ingetrokken met terugwerkende kracht per 22 juli 2012.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201709975/1/V2.

Datum uitspraak: 18 juni 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

2.    [de vreemdeling],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 november 2017 in zaak nr. NL17.1775 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, opnieuw ingetrokken met terugwerkende kracht per 22 juli 2012.

Bij uitspraak van 17 november 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.G. Metselaar, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    De vreemdeling is geboren op [1988] en heeft de Iraakse nationaliteit. Hij heeft bij besluit van 25 november 2002 op grond van het destijds geldende categoriale beschermingsbeleid een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen (artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 ; hierna: de Vw 2000 ). Bij besluit van 15 februari 2006 is hem een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verleend. Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de staatssecretaris deze verblijfsvergunning ingetrokken, omdat de vreemdeling is veroordeeld voor het plegen van meerdere strafbare feiten (artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000). De vreemdeling heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan opzetheling, vernieling, winkeldiefstal, belediging van een ambtenaar in functie en medeplegen van poging tot zware mishandeling. Hij is onherroepelijk veroordeeld tot meer dan 25 maanden gevangenisstraf.

2.    Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook moet beoordelen of hij ten tijde van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd deze ook op een andere grond had kunnen verlenen. Het antwoord daarop is van belang voor de vraag of de staatssecretaris bij de beoordeling of de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden ingetrokken alleen moet toetsen aan het Nederlandse recht of ook aan het Unierecht. Dit hangt namelijk af van de grond waarop destijds een vergunning is verleend.

In het hoger beroep van de staatssecretaris

3.    De staatssecretaris klaagt in zijn grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling bij intrekking van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd moet kunnen procederen over de redenen waarom hem in het verleden niet op een andere rechtsgrond de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank met haar verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE1168 (hierna: de Dunduri-rechtspraak), niet heeft onderkend dat deze rechtspraak gaat over het kunnen procederen over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals de intrekking of het niet verlengen van de geldigheidsduur van een dergelijke vergunning. Hoewel deze rechtspraak ook van belang is bij procedures over het niet-verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, is volgens de staatssecretaris, anders dan de rechtbank heeft overwogen, deze rechtspraak in gevallen als deze niet van toepassing. Het gaat hier immers niet om het niet-verlenen maar om intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Daarbij speelt het kunnen procederen over niet-verlening van die verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geen rol meer, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris heeft hij in dit geval dan ook terecht alleen het Nederlandse recht toegepast bij de vraag of hij de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kon intrekken. De vreemdeling had immers een zuiver nationaalrechtelijke verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voordat hij een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd kreeg.

3.1.    De staatssecretaris betoogt in zijn grief terecht dat met het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de betekenis van de rechtsgrond voor verlening van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in zoverre betekenis heeft verloren, dat niet meer kan worden geprocedeerd over de vraag of achteraf bezien niet ook een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op een andere grond had kunnen worden verleend. De door de rechtbank genoemde Dunduri-rechtspraak over het kunnen doorprocederen over een andere grond voor verlening, geeft geen steun voor haar andersluidende oordeel. Die rechtspraak neemt de toepassing van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 over het vervallen van de rechtsgrond voor verlening tot uitgangspunt, en wat daarover uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Vw 2000 blijkt.

3.2.    Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken of een aanvraag om verlening daarvan kan worden afgewezen, als de grond van verlening, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 , is komen te vervallen (artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000). Dat is ook een grond om een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen (artikel 34, eerste lid, van de Vw 2000). Uit de Dunduri-rechtspraak over het kunnen doorprocederen volgt dat slechts bij intrekking of niet-verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krachtens artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 kan worden geprocedeerd over de rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning. Als een vreemdeling ervoor kiest een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te dienen, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 februari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO6239, dat deze procedure het laatste moment is waarop de grond waarop de eerdere verblijfsvergunning is verleend aan de orde kan worden gesteld en de bevoegde rechter moet kunnen treden in een oordeel over de grond waarop de verblijfsvergunning is verleend en de gronden waarop die niet is verleend en eventueel het moment waarop dit is gebeurd (vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2005, ECLI:NL:RVS:2005:BA2541).

3.3.    Dit volgt ook uit de tekst van artikel 35, eerste lid, van de Vw 2000 . Daarin zijn de gronden voor intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd limitatief opgesomd. Van die limitatieve opsomming maakt het vervallen van de rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geen deel meer uit (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2458). Deze intrekkingsgrond geldt dus niet meer als intrekkingsgrond vanaf het moment dat de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend. Dat betekent dat de vraag of een vreemdeling moet kunnen procederen over de vraag of hem achteraf gezien niet een andere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had moeten worden verleend, in welk kader de Dunduri-rechtspraak van belang is, bij de intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geen rol meer speelt. Dat een en ander een bewuste keuze is van de wetgever, blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Vw 2000 (Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3, p. 3, 4 en 43; en Kamerstukken II 1999/00, 26 732, nr. 7, p. 6, 33 en 34).

3.4.    De tekst, het systeem noch de totstandkomingsgeschiedenis van de Vw 2000 geven dus steun voor de opvatting van de rechtbank dat bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd alsnog moet kunnen worden geprocedeerd over de gronden waarop eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend en over de vraag of achteraf bezien niet ook een andere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had kunnen worden verleend. De door de rechtbank genoemde Dunduri-rechtspraak geeft die steun evenmin.

3.5.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2368, volgt dat voor de toepasselijkheid van het openbare-ordebegrip bij de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd bepalend is op welke grond de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, voorafgaand aan zijn verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Uit r.o. 1 blijkt dat dat in dit geval een zuiver nationaalrechtelijke verleningsgrond was, zodat de staatssecretaris terecht niet heeft getoetst aan het Unierechtelijke openbare-ordebegrip bij intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van de vreemdeling. Hij heeft daarom terecht volstaan met de toepassing van de glijdende schaal.

3.6.    De grief slaagt.

In het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling

4.    Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

Conclusie

5.    De staatssecretaris hoeft bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet te beoordelen of in het verleden de tijdelijke verblijfsvergunning op een andere grond verleend had moeten worden. In dit geval heeft de staatssecretaris terecht volstaan met de toepassing van de glijdende schaal en heeft hij terecht het Unierecht niet betrokken. Het hoger beroep van de staatssecretaris is kennelijk gegrond en het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten doen, verklaart de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 30 oktober 2017 alsnog ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond;

II.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;

III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 november 2017 in zaak nr. NL17.1775;

IV.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Bosma

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2019

572-853.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature