Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 15 december 2016 heeft de minister een aanvraag van [appellante] om verlening van de onderwijsbevoegdheid in het basisonderwijs afgewezen.

Uitspraak



201808615/1/A2.

Datum uitspraak: 15 mei 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 oktober 2018 in zaak nr. 17/2974 in het geding tussen:

[appellante]

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2016 heeft de minister een aanvraag van [appellante] om verlening van de onderwijsbevoegdheid in het basisonderwijs afgewezen.

Bij besluit van 5 juli 2017 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 oktober 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 juli 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De minister heeft een nader stuk ingediend.

[appellante] heeft hierop gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2019, waar [appellante] in persoon, en de minister vertegenwoordigd door mr. T. Holtrop en mr. F. Hummel-Fekkes, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] heeft in 1985 aan de Rijksuniversiteit Utrecht het doctoraalexamen Geschiedenis behaald met daarbij de aantekening dat is voldaan aan de in de wet gestelde eisen inzake de onderwijsbevoegdheid. In 2006 heeft zij aan de American University in Washington D.C. (Verenigde Staten; hierna: VS) een ‘Master of Arts in Special Education: Learning Disabilities’ behaald. Van 2004 tot en met 2016 heeft zij stage gelopen en les gegeven op drie verschillende scholen in Washington D.C. en Maryland (VS). De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [appellante] aan de American University gevolgde masteropleiding, wat duur en inhoud betreft, niet gelijkwaardig is aan de in Nederland vereiste opleiding tot leraar basisonderwijs.

Aangevallen uitspraak

2.    De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 29 maart 2018 geoordeeld dat het besluit van 5 juli 2017 in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, omdat uit dat besluit niet volgt waarmee de door [appellante] gevolgde opleiding is vergeleken en tegen welk niveau en welke inhoud die opleiding moet worden afgezet. De rechtbank heeft de minister in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. De minister heeft vervolgens een advies van de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs (hierna: de Nuffic) van 9 mei 2018 aan de rechtbank overgelegd. Volgens dit advies is in Nederlandse termen een opleidingsniveau bereikt van een mastergraad behaald in het wetenschappelijk onderwijs in een onderwijskundige richting. Er zijn aanzienlijke verschillen wat inhoud, leeruitkomsten en doel betreft tussen de door [appellante] gevolgde masteropleiding en een Nederlandse lerarenopleiding voor het basisonderwijs. Zij heeft geen lerarenopleiding voor het basisonderwijs gevolgd en zij komt in de VS dan ook niet in aanmerking voor een lesbevoegdheid voor het basisonderwijs. De door haar gevolgde masteropleiding is uitsluitend gericht op het werken met leerlingen met verschillende leermoeilijkheden. Vakken die tijdens een lerarenopleiding basisonderwijs worden gevolgd maken geen deel uit van deze masteropleiding. De rechtbank heeft in de uitspraak van 11 oktober 2018 het beroep, gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, gegrond verklaard en het besluit van 5 juli 2017 in zoverre vernietigd. Zij heeft, gelet op de reactie van het college en omdat [appellante], hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, daarop niet heeft gereageerd, de rechtsgevolgen van dat besluit voor zover dat is vernietigd in stand gelaten.

Hoger beroep

3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Nuffic ten onrechte heeft geconcludeerd dat de door haar gevolgde masteropleiding onvoldoende is voor het verlenen van een onderwijsbevoegdheid voor het basisonderwijs. De door haar gevolgde opleiding gaat wat breedte en niveau betreft juist verder dan de Nederlandse lerarenopleiding voor het basisonderwijs. De Nuffic heeft in het advies ten onrechte de door haar in Nederland gevolgde opleiding buiten beschouwing gelaten. Verder heeft de Nuffic ten onrechte geconcludeerd dat in de door haar gevolgde opleiding vooral aandacht is besteed aan creatieve vakken en dat zij de basisvakken rekenen, taal, vakdidactiek en schrijven niet gevolgd zou hebben. Voorts spreekt de Nuffic zichzelf in het advies tegen door te stellen enerzijds dat zij niet in aanmerking komt voor een lesbevoegdheid in de VS en anderzijds dat zij aan de eis voor een ‘license Special Education’ voldoet. Verder is het in de VS niet ongebruikelijk om een ‘license’ van een aangrenzende federale staat te accepteren. De school waar zij heeft gewerkt vond het niet nodig dat zij een ‘license’ voor Washington D.C. had, omdat zij reeds een ’teachers license special education’ in Maryland had behaald. Voorts heeft de Nuffic ten onrechte gesteld dat zij geen werkervaring in het basisonderwijs heeft. Zij is van 2004 tot en met 2016 in de VS werkzaam geweest in het basisonderwijs waarbij zij zowel klassikaal als in groepjes heeft lesgegeven. Verder heeft de Nuffic ten onrechte gesteld dat zij geen bevoegdheid heeft voor het lesgeven in het voortgezet onderwijs. Zij heeft een eerstegraads bevoegdheid om in het voortgezet onderwijs les te geven in het vak Geschiedenis. Tenslotte is het in Nederland moeilijk om gekwalificeerde leerkrachten voor het internationale onderwijs te vinden. Met haar opleiding en werkervaring is zij ruimschoots gekwalificeerd om in het internationale onderwijs in Nederland les te geven, aldus [appellante].

3.1.    Artikel 3, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs luidt:

"Onze minister kan aan personen die in het bezit zijn van een buiten Nederland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, de bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs verlenen. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen."

    Artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel bevoegdheid basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor buitenlandse diploma’s luidt:

"Aan de bezitter van een buiten Nederland behaald bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond, waaraan in het land waarin dat bewijsstuk is verkregen en waaraan de bevoegdheid is verbonden tot het geven van onderwijs aan kinderen tot en met 12 jaar, wordt op zijn verzoek voor bepaalde tijd de bevoegdheid verleend tot het geven van basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs indien:

a. de opleiding die ten grondslag ligt aan het bewijsstuk waarmee de bekwaamheid wordt aangetoond voor wat betreft niveau en inhoud gelijkwaardig kan worden geacht aan de Nederlandse opleiding die ten grondslag ligt aan het hoger beroepsonderwijs getuigschrift leraar basisonderwijs, […]."

3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:896) is de Nuffic deskundige op het gebied van diplomawaardering en mag de minister in beginsel afgaan op het door die instantie gegeven oordeel over de gelijkwaardigheid, mits dit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. In hetgeen [appellante] aanvoert bestaat geen grond voor het oordeel dat in dit geval het advies van de Nuffic onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins zodanige gebreken kleven dat de minister dit advies niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De Nuffic heeft geconcludeerd dat de door [appellante] gevolgde masteropleiding onvoldoende is voor het verlenen van een onderwijsbevoegdheid voor het basisonderwijs. Anders dan [appellante] stelt heeft de Nuffic terecht het door haar in Nederland behaalde doctoraal Geschiedenis buiten beschouwing gelaten. Aan die opleiding is niet de bevoegdheid verbonden tot het lesgeven in het basisonderwijs. De Nuffic heeft vermeld dat [appellante] de basisvakken die onderdeel uitmaken van een lerarenopleiding voor het basisonderwijs niet heeft gevolgd. Zoals de Nuffic in haar reactie van 12 februari 2019 uiteen heeft gezet zijn de basisvakken van de door [appellante] gevolgde opleiding gericht op het speciaal onderwijs en maken deze vakken geen onderdeel uit van de masteropleiding ‘Elementary education’ die aan dezelfde universiteit kan worden gevolgd. De stelling van [appellante], dat de Nuffic ten onrechte heeft geconcludeerd dat in de door haar gevolgde opleiding vooral aandacht is besteed aan creatieve vakken, mist dan ook feitelijke grondslag. Anders dan [appellante] stelt spreekt de Nuffic zich in het advies niet tegen. Zoals de Nuffic in haar advies uiteen heeft gezet gelden in de VS voor lesbevoegdheden voor het basisonderwijs en het speciaal onderwijs verschillende trajecten met afzonderlijke eisen. Om in aanmerking te komen voor een ‘license’ voor het basisonderwijs moet betrokkene zowel in de staat Maryland als in Washington D.C. een lerarenopleiding basisonderwijs en ‘Praxis-exams Elementary Education’ afleggen. De Nuffic heeft geconcludeerd dat [appellante] geen lerarenopleiding voor het basisonderwijs heeft gevolgd en ook niet de voor het basisonderwijs relevante examens heeft afgelegd. Zij komt in de VS niet in aanmerking voor een bevoegdheid voor het basisonderwijs. De opmerking van de Nuffic, dat [appellante] aan de eis voor een ’license Special Education’ voldoet, is niet in strijd met die conclusie. Die eis is alleen relevant is voor het traject voor het behalen van de lesbevoegdheid voor het speciaal onderwijs. Dat het in de VS niet ongebruikelijk is om een ‘license’ van een aangrenzende federale staat te accepteren, betekent wat daar ook van zij niet dat de conclusie van de Nuffic onjuist is. Niet is gebleken dat [appellante] in een andere Amerikaanse staat een voor het basisonderwijs vereiste ‘license Elementary Education’ heeft behaald. De Nuffic heeft voorts geconcludeerd dat [appellante] geen voor het basisonderwijs relevante werkervaring heeft. In de referentiebrief van de ‘Associate Head of School van Georgetown Day School’ is vermeld dat [appellante] op die school werkzaam is geweest als ‘Learning Specialist’ en ‘Chair of the Learning Specialist Department’ en niet als groepsleerkracht in het basisonderwijs. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusie van de Nuffic onjuist is. Uit het advies kan tenslotte worden afgeleid dat de Nuffic met de opmerking dat [appellante] geen lerarenopleiding voor het voorgezet onderwijs heeft gevolgd, heeft gedoeld op een bevoegdheid voor het lesgeven in het voorgezet onderwijs in de VS. [appellante] heeft dit niet weersproken.

3.3.    Gelet op het voorgaande heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellante] aan de American University gevolgde masteropleiding ‘Special Education: Learning Disabilities’ niet gelijkwaardig is aan de in Nederland vereiste opleiding tot leraar basisonderwijs. De minister heeft de aanvraag van [appellante] dan ook in redelijkheid kunnen afwijzen. De minister heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat de werkervaring en opleiding van [appellante] afgezet tegen het in de aanbevelingen van de Taskforce Internationaal Onderwijs van mei 2017 vermelde tekort aan deskundige leerkrachten in het internationaal onderwijs, geen reden zijn om desondanks de onderwijsbevoegdheid toe te kennen.

3.4.    Het betoog faalt.

Slotsom

4.    Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 5 juli 2017 terecht in stand heeft gelaten

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Komduur

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019

809.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature