U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij brief van 4 april 2017 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat zijn verzoek niet valt onder de reikwijdte van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).

Uitspraak



201803823/1/A3.

Datum uitspraak: 17 april 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2018 in zaken nrs. 17/2164 en 17/3061 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.

Procesverloop

Bij brief van 4 april 2017 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat zijn verzoek niet valt onder de reikwijdte van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).

Bij brief van 12 juni 2017 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat zijn verzoek tot correctie van persoonsgegevens niet kan worden gehonoreerd.

Bij besluit van 4 juli 2017 heeft het college het door [appellant] tegen de brief van 4 april 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] tegen de brief van 12 juni 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 28 maart 2018 heeft de rechtbank de door [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2019, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Timmermans, zijn verschenen.

Overwegingen

1.     Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Op 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) in werking getreden en de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) ingetrokken. Op dit geding is de Wbp van toepassing.

3.    Bij brief van 16 maart 2017 heeft [appellant] het college en de gemeenteraad verzocht om informatie. In deze brief heeft [appellant] de volgende vragen gesteld:

"(…)

Van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (...) heb ik op 13 maart 2017 de bijlage 1 en 2 ontvangen (voor de eerste keer, de documenten waren mij onbekend) bij een besluit van het MVJ met de dato 9 maart 2017.

Bijlage 1 gaat over een ongedateerd document hetgeen door uw Gemeente aan het MVJ is verzonden.

Op basis van art. 35 Wbp en art. 4 lid 2 van de Verordening EU2016/679 verneem/ontvang in graag van u;

1. Een document waaruit blijkt dat erop dat moment sprake was van een advies met daarin een [vermeende] ernstige mate van gevaar.

2. Ik verzoek u aan te geven op welk wijze u kennis heeft genomen van het advies met daarin een [vermeende] ernstige mate van gevaar.

Bijlage 2 gaat over het document van 11 juli 2013 hetgeen door uw Gemeente aan het MVJ is verzonden.

Op basis van art. 35 Wbp en art. 4 lid 2 van de Verordening EU2016/679 verneem/ontvang in graag van u;

3. Graag verneem ik van u op welke wijze [persoon en/of instantie] u kennis heeft verkregen aangaande een [vermeende nog niet-onherroepelijk] veroordeling.

4. Graag ontvang ik van u een document waaruit de kennisneming blijkt,

5. Graag verneem ik ook van u of de persoon en/of instantie die u kennis heeft laten nemen van het voorgaande veroordeling ook verwezen heeft naar het ingestelde Hoger Beroep [hetgeen nog steeds aanhangig is].

6. Kunt u mij aangeven volgens de Wet Bibob de definitie van mindere mate van gevaar.

7. Kunt u mij aangeven waarom en wanneer uw gemeente de uitwerking van mindere mate van gevaar [van 22 maart 2013] heeft verandert. Op 22 maart 2013 was de definitie van mindere mate van gevaar geen aanleiding om maatregelen op te nemen/ aan te vullen in de bestaande vergunning.

(...)"

Op deze brief heeft het college gereageerd met de brief van 4 april 2017, waarin het college heeft meegedeeld dat zijn verzoek niet onder de reikwijdte van de Wbp valt, maar feitelijke vragen bevat over een doorlopen procedure in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet Bibob). In deze brief heeft het college verder de door [appellant] gestelde vragen beantwoord. Hiertegen heeft [appellant] bij brief van 15 mei 2017 bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij in die brief het college verzocht om correctie van verwerkte persoonsgegevens als bedoeld in artikel 36 van de Wbp. Bij brief van 12 juni 2017 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat dat verzoek niet gehonoreerd kan worden.

4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het door [appellant] tegen de brief van 4 april 2017 gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van [appellant] van 16 maart 2017 geen verzoek op grond van artikel 35 van de Wbp inhoudt. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college bij het besluit van 18 oktober 2017 het door [appellant] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de brief van [appellant] van 15 mei 2017 voortborduurt op de brief van 16 maart 2017 en derhalve geen verzoek op grond van artikel 36 van de Wbp inhoudt. Nu de brieven geen verzoeken zijn op grond van de Wbp heeft het college terecht de brieven van [appellant] niet als aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: van de Awb) aangemerkt en is de reactie op die verzoeken geen besluit als bedoeld in artikel 45 van de Wbp , aldus de rechtbank.

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn brieven geen verzoeken op grond van de Wbp inhouden. Hij verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:284. De rechtbank heeft een te beperkte uitleg gegeven aan artikel 35 van de Wbp .

5.1.    De kwalificatie van een verzoek als Wbp-verzoek is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Hoewel [appellant] artikel 35 van de Wbp in zijn brief van 16 maart 2017 heeft vermeld, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat die brief niet kan worden aangemerkt als een verzoek op grond van de Wbp en dus als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb . [appellant] heeft in de brief een aantal vragen gesteld over een procedure in het kader van de Wet Bibob. Uit zijn vragen kan niet worden afgeleid dat hij wilde weten of hem betreffende persoonsgegevens werden verwerkt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7568). De rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat de brief van [appellant] geen verzoek is om informatie over persoonsgegevens, maar om documenten en inzicht in de procedurele gang van zaken met betrekking tot de Bibob-procedure te verkrijgen. De brief van het college van 4 april 2017 is dan ook geen besluit als bedoeld in artikel 45 van de Wbp . De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college het bezwaar tegen de brief van 4 april 2017 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Ingevolge artikel 36 van de Wbp kan degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van verwerking van hem betreffende persoonsgegevens, de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Omdat het verzoek van [appellant] van 15 mei 2017 inhoudelijk voortborduurde op het verzoek van 16 maart 2017 en aan [appellant] niet overeenkomstig artikel 35 van de Wbp kennis is gegeven van verwerking van hem betreffende persoonsgegevens, heeft het college het verzoek van 15 mei 2017 terecht niet opgevat als een verzoek om correctie van zijn persoonsgegevens op grond van artikel 36 van de Wbp . De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college ook het bezwaar tegen de brief van 12 juni 2017 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat deze brief evenmin een besluit is als bedoeld in artikel 45 van de Wbp .

Het betoog faalt.

5.2.    Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd kan niet afdoen aan het oordeel dat de brieven van 4 april 2017 en 12 juni 2017 geen besluiten zijn. Dit kan daarom evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

6.    Gelet op hetgeen hiervoor, onder 5.1 en 5.2, is overwogen heeft de rechtbank het door [appellant] ingediende verzoek om schadevergoeding terecht afgewezen.

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.

w.g. Lubberdink    w.g. Klein

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019

176-859.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1: 3

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

[…]

3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

[…]

Artikel 4: 6

1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

[…]

Artikel 8:4 2

1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.

[…]

Wet bescherming persoonsgegevens

Artikel 3 5

1. De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.

[…]

Artikel 3 6

1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

[…]

Artikel 4 5

Een beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 30, derde lid, 35, 36 en 38, tweede lid, alsmede een beslissing naar aanleiding van de aantekening van verzet als bedoeld in de artikelen 40 of 41 gelden voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature