U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het college de aangifte van verblijf en adres van de minderjarige zoon van [appellant] buiten behandeling gesteld.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201805378/1/A3.

Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Maastricht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 mei 2018 in zaak nr. 17/177 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2016 heeft het college de aangifte van verblijf en adres van de minderjarige zoon van [appellant] buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 6 december 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door C. Moors en M.L.A.H. Seyben, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De zoon van [appellant] is op [geboortedatum] 2014 geboren in Hanau (Duitsland) en op 12 januari 2015 door hem erkend. Voor de Duitse geboorteakte van de zoon zijn door de moeder de namen [voornaam 1], [achternaam 1] opgegeven. De Immigratie en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) heeft op 29 april 2016 een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd voor verblijf bij [appellant] afgegeven op naam van [voornaam 2] [achternaam 2]. [appellant] wil dat zijn zoon in de basisregistratie personen (hierna: de brp) wordt ingeschreven op zijn woonadres in Maastricht zodat zijn zoon onder meer een burgerservicenummer (hierna: BSN) kan krijgen.

Het college heeft de aangifte buiten behandeling gesteld omdat de namen van de zoon op de overgelegde Duitse geboorteakte en de Nederlandse verblijfsvergunning verschillend zijn. Daardoor kan de identiteit van de zoon niet eenduidig worden vastgesteld. Door de verschillende namen kan daarnaast niet met zekerheid worden vastgesteld dat de zoon rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het deugdelijk vaststellen van de identiteit en rechtmatig verblijf zijn vereist voor de inschrijving in de brp.

Wettelijk kader

2.    De relevante bepalingen van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: het IVRK), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de Wet basisregistratie personen (hierna: de Wet brp) en het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die hiervan deel uitmaakt.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft het standpunt van [appellant] gedeeld, dat het college zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld omdat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarden van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb . Dit is echter geen reden geweest om het beroep gegrond te verklaren nu het college in het besluit op bezwaar de aangifte inhoudelijk heeft beoordeeld en afgewezen. Het college kon de identiteit van de zoon van [appellant] niet vaststellen doordat diens namen op de geboorteakte en de verblijfsvergunning van elkaar verschillen. Het college heeft artikel 8 van het EVRM met de afwijzing van de aangifte van verblijf en adres niet geschonden, aldus de rechtbank.

Gronden hoger beroep

4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet gegrond heeft verklaard. Dat de rechtbank wel zijn standpunt heeft gevolgd dat zijn aanvraag niet door het college buiten behandeling had mogen worden gesteld en tegelijkertijd heeft geoordeeld dat het college zijn aanvraag heeft afgewezen, is tegenstrijdig. De identiteit van zijn zoon en diens rechtmatige verblijf in Nederland kunnen genoegzaam worden vastgesteld. Het college had zijn zoon moeten inschrijven en anders in ieder geval nader onderzoek moeten doen. Door de afwijzing wordt hij belemmerd in zijn recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en handelt het college in strijd met artikel 3 van het IVRK , aldus [appellant].

Beoordeling

Is de aangifte buiten behandeling gesteld?

4.1.    Het besluit van het college van 28 juli 2016 is een inhoudelijk gemotiveerd besluit. De strekking van dat besluit heeft het college in het besluit op bezwaar van 6 december 2016 op inhoudelijke gronden en gemotiveerd gehandhaafd. Het college heeft dus niet artikel 4:5 van de Awb toegepast maar de aangifte van verblijf en adres gemotiveerd afgewezen, zoals de rechtbank heeft overwogen. Anders dan [appellant] stelt, hoefde de rechtbank het beroep niet om deze reden gegrond te verklaren en zijn de betreffende overwegingen ook niet tegenstrijdig.

Kan de identiteit van de zoon worden vastgesteld?

4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2014:3534) moeten gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk zijn, nu de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat die gegevens in beginsel juist zijn.

Op grond van de Wet brp kan het college de zoon pas inschrijven in de brp als zijn identiteit deugdelijk is vastgesteld en vaststaat dat deze rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dat in dit geval niet kan omdat de namen van de zoon in de Duitse geboorteakte en in de Nederlandse verblijfsvergunning niet met elkaar overeenstemmen.

De geboorteakte is een authentieke akte als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet brp . De persoonsgegevens in de verblijfsvergunning zijn opgegeven [appellant] zelf. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het voor de inschrijving uit moet gaan van de gegevens in de geboorteakte. Wegens de bewijsrechtelijke status van de geboorteakte, behoefde het college, anders dan [appellant] stelt, geen advies in te winnen als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, van de Wet brp . Daar was te minder reden voor omdat [appellant] op het inlichtingenformulier opneming in de brp niet heeft aangegeven dat de naamgeving in de Duitse geboorteakte onjuist zou zijn.

Voor het standpunt van [appellant], dat het college de zoon, in afwachting van de wijziging van de geboorteakte, had moeten inschrijven met de namen zoals die in de geboorteakte staan en aan de minister van Veiligheid en Justitie een verklaring had moeten vragen over zijn rechtmatig verblijf, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten in de regelgeving. Ingevolge artikel 25a, gelezen in samenhang met artikel 25, eerste lid, van Boek 1 van het BW kunnen alleen verbeteringen in een geboorteakte worden aangebracht als die van een Nederlander of een rechtmatig in Nederland verblijvende niet-Nederlander is. De zoon van [appellant] heeft niet de Nederlandse nationaliteit. Verder heeft de IND namens de minister de verblijfsvergunning verstrekt voor de persoon met de namen die [appellant] zelf heeft opgegeven en was de IND op de hoogte van de geboorteakte en de daarop voorkomende afwijkende namen.

4.3.    De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met zijn recht op privéleven. Artikel 8 van het EVRM strekt niet zover, dat het college verplicht zou zijn in strijd met de Wet brp gegevens op te nemen in de brp. De voorwaarden voor inschrijving in de brp zijn bij wet voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving om wanordelijkheden te voorkomen. De Afdeling merkt op dat ter zitting is gebleken dat aan de zoon na inschrijving in het zogenoemde Register Niet-Ingezetenen een BSN is toegekend, waardoor hij aanspraak heeft op medische zorg en onderwijs.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8526) heeft artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking in zoverre het artikel ertoe strekt, dat bij alle maatregelen de belangen van het betrokken kind dienen te worden betrokken. Wat het gewicht dat aan het belang van het kind in een concreet geval moet worden toegekend betreft, bevat het eerste lid van artikel 3 gelet op de formulering ervan geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel dient de bestuursrechter in dit verband te toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze toets heeft een terughoudend karakter. In de door [appellant] aangevoerde omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de zoon. Van strijd met artikel 3 van het IVRK is derhalve geen sprake.

4.4.    Het betoog slaagt niet.

Slotsom

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Wat betekent dit voor [appellant]?

7.    Uit het hiervoor gegeven oordeel volgt dat het college de aangifte van [appellant], waarover deze procedure gaat, terecht niet heeft gehonoreerd. Maar dat betekent niet dat de zoon niet in de brp kan worden opgenomen. Er zijn relevante nieuwe feiten en omstandigheden. [appellant] heeft op 18 februari 2019 een op 14 februari 2019 door het Amtsgericht Hanau gewijzigde geboorteakte van de zoon overgelegd. De wijziging houdt in dat als namen van de zoon op de akte [voornaam 2] [achternaam 3] staan vermeld. Deze namen komen, op twee geringe verschillen in spelling na, overeen met de namen die op de verblijfsvergunning zijn vermeld. De Afdeling kan deze gewijzigde geboorteakte niet betrekken bij het oordeel in deze procedure. Zoals ter zitting besproken, kan [appellant] met deze nieuwe geboorteakte wel een nieuwe aangifte van verblijf en adres voor zijn zoon doen. Het college zal daarop dan beslissen. Mocht de beslissing negatief uitvallen dan kan [appellant] daartegen bezwaar maken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

w.g. Van Ettekoven    w.g. Van Tuyll van Serooskerken

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

290.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 8

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven en familie- en gezinsleven.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Verdrag inzake de rechten van het kind

Artikel 3

1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4: 5

1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien: a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

b. de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

(…)

4. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Wet basisregistratie personen

Artikel 2. 4

1. Op grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die rechtmatig verblijf geniet, niet in de basisregistratie is ingeschreven en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, ingeschreven in de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn adres heeft.

2. (...)

3. Inschrijving geschiedt niet dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

Artikel 2. 8

1. (…)

2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

(…).

Artikel 2.1 2

1. Bij gerede twijfel over de toepassing van artikel 2.8, tweede en derde lid, en artikel 2.10, eerste en tweede lid, wordt advies ingewonnen van de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente.

2. (…)

Burgerlijk Wetboek

Artikel 25 Boek 1

1. Buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akten van geboorte, huwelijksakten, akten van registratie van een partnerschap en akten van overlijden worden op bevel van het openbaar ministerie of op verzoek van een belanghebbende ingeschreven in de registers onderscheidenlijk van geboorten, van huwelijken, van geregistreerde partnerschappen en van overlijden van de gemeente 's-Gravenhage, indien:

a. de akte een persoon betreft die op het ogenblik van het verzoek Nederlander is of te eniger tijd Nederlander dan wel Nederlands onderdaan niet-Nederlander is geweest;

b. de akte een persoon betreft die rechtmatig verblijft op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 .

(…)

Artikel 25a Boek 1

1. Indien na de inschrijving kennelijke misslagen in de buiten Nederland opgemaakte akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie zijn verbeterd, wordt de verbetering in de akte van inschrijving aangebracht doordat de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage, aan wie een afschrift van de beslissing tot verbetering en een afschrift van de verbeterde akte zijn overgelegd, een latere vermelding van de verbetering aan de akte van inschrijving toevoegt.

(…)


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature