Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 6 juni 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, die verblijfsvergunning ingetrokken en een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd.

Uitspraak



201702052/1/V2.

Datum uitspraak: 27 juni 2018

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

2.    [de vreemdeling],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 28 februari 2017 in zaak nr. 15/21273 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2014 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, die verblijfsvergunning ingetrokken en een inreisverbod tegen haar uitgevaardigd.

Bij besluit van 3 november 2015 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 29 juli 2016 heeft de staatssecretaris het besluit van 3 november 2015 gewijzigd.

Bij uitspraak van 28 februari 2017 heeft de rechtbank het door de vreemdeling tegen het inreisverbod ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 3 november 2015 en 29 juli 2016 in zoverre vernietigd, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Anders dan de vreemdeling in haar schriftelijke uiteenzetting aanvoert, is het hoger beroep van de staatssecretaris ontvankelijk. In de aan de Afdeling overgelegde algemene machtiging van de staatssecretaris staat dat de persoon die het hogerberoepschrift in deze zaak heeft ingediend senior procesvertegenwoordiger is, en uit hoofde van zijn functie gemachtigd tot het aanwenden van rechtsmiddelen.

2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

In het hoger beroep van de vreemdeling

3.    Wat in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de ze wet, met dat oordeel volstaan.

In het hoger beroep van de staatssecretaris

4.    Niet in geschil is dat de vreemdeling bij onherroepelijk vonnis van 30 augustus 2013 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden wegens overtreding van de Opiumwet.

4.1.    In het besluit van 3 november 2015, gewijzigd bij besluit van 29 juli 2016 (hierna tezamen: het besluit), heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met terugwerkende kracht ingetrokken en haar opgedragen Nederland binnen 28 dagen te verlaten. Voorts heeft hij tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van vijf jaar. Daaraan heeft hij, onder verwijzing naar artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), ten grondslag gelegd dat de vreemdeling is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden of langer. Aan dit inreisverbod heeft de staatssecretaris voorts de rechtsgevolgen verbonden als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 . Ook daaraan heeft hij de onder 4. vermelde veroordeling ten grondslag gelegd.

4.2.    De rechtbank heeft het besluit vernietigd. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris niet onderkend dat in deze zaak het begrip 'gevaar voor de openbare orde', zoals uitgelegd door het Hof van Justitie in het arrest van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377 van toepassing is. De staatssecretaris had daarom moeten motiveren waarom het gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarom heeft de staatssecretaris niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de strafrechtelijke veroordeling, aldus de rechtbank.

5.    In zijn enige grief betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het begrip 'gevaar voor de openbare orde', zoals uitgelegd door het Hof in het arrest Z.Zh. en I.O., niet van toepassing is. De staatssecretaris wijst erop dat de wetgever bij de totstandkoming van de door hem toegepaste bepalingen - artikel 6.5a, vierde lid, van het Vb 2000 en artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 - reeds een afweging heeft gemaakt van de concrete inbreuk op de openbare orde en dat hij daarom, behoudens bijzondere individuele omstandigheden, niet gehouden is de duur en zwaarte van het inreisverbod nader te motiveren.

5.1.    De Afdeling heeft eerder overwogen dat de staatssecretaris met de uitvaardiging van een inreisverbod, ongeacht de duur daarvan, het Unierecht toepast, en dat alle in artikel 6.5a, derde of vierde lid, van het Vb 2000 en artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 vermelde gronden verband houden met de openbare orde (uitspraken van 8 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3012 en 4 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1725). Daarom is in de uitspraak van 4 juli 2017 overwogen dat de door de Afdeling uit het arrest Z.Zh. en I.O. afgeleide onderzoeks- en motiveringsplicht ook van toepassing als de staatssecretaris verplicht is een inreisverbod uit te vaardigen omdat hij een vreemdeling een vertrektermijn onthoudt, en vervolgens artikel 6.5a, derde of vierde lid, van het Vb 2000 , dan wel artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 of een combinatie van die bepalingen toepast.

5.2.    De onder 5.1 beschreven onderzoeks- en motiveringsplicht is ook van toepassing in een zaak als de onderhavige, waar de staatssecretaris de vreemdeling geen vertrektermijn onthoudt en dus niet verplicht is een inreisverbod uit te vaardigen, maar dat, gelet op artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000 , wel doet. Ook in deze zaak heeft de staatssecretaris immers de duur van dat inreisverbod vastgesteld met toepassing van artikel 6.5a, vierde lid, van het Vb 2000 , en aan dat inreisverbod de in artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000 bedoelde rechtsgevolgen verbonden. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de staatssecretaris had moeten motiveren waarom het persoonlijke gedrag van de vreemdeling voldoende werkelijk, voldoende actueel en voldoende ernstig is om de duur van het tegen haar uitgevaardigde inreisverbod te rechtvaardigen. Niet in geschil is dat de staatssecretaris een dergelijke beoordeling niet heeft verricht.

5.3.    De grief faalt.

Conclusie

6.    De hoger beroepen zijn kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

7.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank;

II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.    bepaalt dat van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Van Loon

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2018

791.

BIJLAGE - Wettelijk kader

Vreemdelingenwet 2000

Artikel 6 2

[…]

2. Onze Minister kan de voor een vreemdeling geldende termijn, bedoeld in het eerste lid, verkorten, dan wel, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien:

a. een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken;

b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.

Artikel 66 a

1. Onze Minister vaardigt een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland:

a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid,

b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.

[…]

4. Het inreisverbod wordt gegeven voor een bepaalde duur, die ten hoogste vijf jaren bedraagt, tenzij de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. De duur wordt berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.

[…]

7. In afwijking van het zesde lid en artikel 8 en met uitzondering van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 heeft ingediend zolang op die aanvraag nog niet is beslist, kan de vreemdeling jegens wie een inreisverbod geldt geen rechtmatig verblijf hebben, in geval de vreemdeling:

a. bij onherroepelijk geworden rechtelijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem ter zake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;

b. een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

[…]

8. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 6.5 a

1. De duur van het inreisverbod bedraagt ten hoogste twee jaren.

[…]

3. In afwijking van het eerste en tweede lid, bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste drie jaren, indien het betreft een vreemdeling die is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van minder dan zes maanden.

4. In afwijking van het eerste tot en met derde lid, bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste vijf jaren, indien het betreft een vreemdeling die:

a. is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden of langer;

b. gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel opzettelijk reis- of identiteitspapieren heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben;

c. reeds het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit, of

d. zich op het grondgebied van Nederland heeft begeven terwijl een inreisverbod van kracht was.

[…]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature