U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 21 mei 2015 heeft de staatssecretaris op grond van Verordening (EG) nr. 1013/2006 (PB 2006, L 190; hierna: de EVOA) toestemming verleend aan [belanghebbende] voor de voorgenomen overbrenging van afvalstoffen van Nederland naar Denemarken als omschreven in kennisgeving NL614225.

Uitspraak



201600868/1/A1.

Datum uitspraak: 5 april 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de officier van justitie bij het functioneel parket te Rotterdam (hierna: de officier van justitie),

appellant,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2015 heeft de staatssecretaris op grond van Verordening (EG) nr. 1013/2006 (PB 2006, L 190; hierna: de EVOA) toestemming verleend aan [belanghebbende] voor de voorgenomen overbrenging van afvalstoffen van Nederland naar Denemarken als omschreven in kennisgeving NL614225.

Bij besluit van 23 december 2015 heeft de staatssecretaris het door de officier van justitie hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft de officier van justitie beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2016, waar de officier van justitie, in de persoon van mr. L.W. Boogert, vergezeld door drs. J.C. van de Broek, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer en ing . C. van Os, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, en door [gemachtigden], verschenen.

Overwegingen

1.    De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de overbrengingsperiode waarop kennisgeving NL614225 betrekking heeft inmiddels is verstreken.

1.1.    De overbrengingsperiode waarop de kennisgeving betrekking heeft, liep tot en met 30 april 2016. Dat deze periode is verstreken, maakt echter niet dat de officier van justitie geen procesbelang meer heeft. Aannemelijk is dat [belanghebbende] in de toekomst opnieuw dezelfde soort afvalstoffen naar Denemarken zal willen overbrengen. Een inhoudelijk oordeel van de Afdeling in deze beroepsprocedure zou betrokken kunnen worden bij een toekomstig besluit over het verlenen van toestemming voor een dergelijke overbrenging. Dit maakt dat nog steeds procesbelang bestaat.

2.    De officier van justitie betoogt dat de staatssecretaris zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij geen belanghebbende bij het besluit van 21 mei 2015 zou zijn. De officier van justitie voert aan dat hij wel belanghebbende is, omdat hij is belast met de strafrechtelijke handhaving van de EVOA en het besluit van 21 mei 2015 volgens hem in strijd met de EVOA genomen is. Volgens de officier van justitie bieden de uitspraken van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2163, en van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 14 april 2014, ECLI:NL:CBB:2014:151, steun voor het oordeel dat een bestuursorgaan met een strafrechtelijke taak als belanghebbende is aan te merken bij een besluit dat de uitoefening van die taak raakt.

2.1.    Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

    Het tweede lid luidt:

"Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd."

2.2.    De staatssecretaris is er in het besluit op bezwaar van 23 december 2015 terecht van uitgegaan dat, wil een bestuursorgaan als belanghebbende bij een besluit kunnen worden aangemerkt, op grond van artikel 1:2, tweede lid, van de Awb is vereist dat het bestuursorgaan door dat besluit wordt geraakt in een aan hem opgedragen taak of toevertrouwd belang.

    Ingevolge artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer is het verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EVOA. Het zonder toestemming van de bevoegde autoriteit van verzending overbrengen van afvalstoffen is een van die handelingen. Overtreding van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer is strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten. Bij het in bezwaar bestreden besluit van 21 mei 2015 heeft de staatssecretaris als bevoegde autoriteit van verzending toestemming verleend voor de in de kennisgeving omschreven overbrenging van afvalstoffen. Dat de officier van justitie, zoals door hem is gesteld, in het kader van de hem opgedragen taak en het toevertrouwde belang van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, onderzoek doet dat verband houdt met deze overbrenging, is niet voldoende voor het oordeel dat in dit geval een aan hem toevertrouwd belang rechtstreeks is betrokken bij het besluit van 21 mei 2015. Het is aan de staatssecretaris als bevoegde autoriteit van verzending en niet aan de officier van justitie om te beslissen over verlening van toestemming krachtens de EVOA. Nu de staatssecretaris toestemming heeft verleend, kan overtreding van het verbod om de afvalstoffen zonder die toestemming over te brengen zich niet meer voordoen. Wat de verwijzing door de officier van justitie naar de uitspraken van 18 juni 2014 en 14 april 2014 betreft, overweegt de Afdeling dat daarin geen steun kan worden gevonden voor het oordeel dat een officier van justitie in een geval als thans aan de orde als belanghebbende moet worden aangemerkt.

    Gelet op het vorenstaande, heeft de staatssecretaris het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan het betoog van de officier van justitie dat het besluit van 21 mei 2015 in strijd is met de EVOA.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Van Grinsven

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017

462-833.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature