U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 22 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Ommen, sluis Junne te Junne" vastgesteld.

Uitspraak



201608668/1/R6.

Datum uitspraak: 5 april 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Stegeren, gemeente Ommen,

en

de raad van de gemeente Ommen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Ommen, sluis Junne te Junne" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Stichting Stoviom en [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Stichting Stoviom en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2017, waar Stichting Stoviom en [appellant], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door mr. L. Bolier, en de raad, vertegenwoordigd door A.H. Gijlers, zijn verschenen. Voorts zijn het waterschap Vechtstromen, vertegenwoordigd door H.J.M. Lansink en R.A. Eekers, en Delta Lloyd Levensverzekering N.V., vertegenwoordigd door ing . J.G. van der Linden, gehoord.

    Overwegingen

Omvang beroep

1.    Het beroep is ter zitting ingetrokken voor zover het is ingesteld door Stichting Stoviom. De beroepsgronden over het Masterplan Ruimte voor de Vecht, de Lange Ereprijs en de Otter behoeven daarom, zoals ter zitting is toegelicht namens Stichting Stoviom, geen bespreking meer.

    [appellant] heeft ter zitting naar voren gebracht dat het beroep, voor zover dat door hem is ingesteld, niet ziet op het onderzoek dat is verricht naar de geluidbelasting.

Algemeen

2.    Het plan voorziet in de realisatie van een sluis bij Junne, in verband met de herinrichting van de Vecht als doorgaande vaarroute van Ommen naar het kanaal Almelo-Coevorden. Het plan maakt tevens een horecavoorziening mogelijk .

3.    [appellant] kan zich niet verenigen met het plan omdat het plangebied deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur, het plan gevolgen heeft voor flora en fauna en niet is voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Hij vreest voorts voor gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat. Zijn woning aan de [locatie] te Stegeren bevindt zich op ongeveer 60 meter van het plandeel met de bestemming "Water", waar de sluis mag worden gerealiseerd. De afstand tussen zijn woning en het plandeel met de bestemming "Recreatie", waar de horecavoorziening mag worden gerealiseerd, is ongeveer 135 meter.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

5.    De raad betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard voor zover het ziet op het plandeel met de bestemming "Water", omdat [appellant] daarover slechts zienswijzen naar voren heeft gebracht voor zover het de sluis betreft.

6.    Artikel 3:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), luidt:

"Belanghebbenden kunnen bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen."    

    Artikel 6:13 luidt:

"Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

    Artikel 8:1 luidt:

"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

    Artikel 8:6, eerste lid, luidt:

"Het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift."

    Artikel 2 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) bij de Awb, luidt:

"Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

(…)

Wet ruimtelijke ordening: a. een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan."    

    Artikel 3.8, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening , luidt:

"Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat:

(…);

d. door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht;".

7.    Uit het voorgaande volgt dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

8.    De zienswijze die [appellant] over het ontwerpplan naar voren heeft gebracht ziet op onder meer de verkeersbewegingen op en om de sluis en op de vrees voor geluidhinder ten gevolge van de sluis. De sluis wordt gerealiseerd op gronden waaraan de bestemming "Water" is toegekend. De zienswijze van [appellant] ziet derhalve op het plandeel met de bestemming "Water". De door de raad bedoelde beroepsgronden hebben daarom betrekking op het plandeel met de bestemming "Water" waarover [appellant] een zienswijze naar voren heeft gebracht.

    Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Er is daarom geen grond het beroep in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.

Ecologische hoofdstructuur en landschappelijke waarden

9.    [appellant] stelt dat door de aanleg van de vaargeul met aanlegsteigers en schutsluis en door de horecavoorziening natuurwaarden verloren zullen gaan. Hij wijst er in dit verband op dat het plangebied deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland). Hij betoogt dat zich strijd voordoet met artikel 2.7.3 en artikel 2.7.4 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: omgevingsverordening) en dat, voor zover het de gronden betreft waaraan de bestemming "Water" is toegekend, geen onderzoek in verband met deze bepalingen is verricht. Volgens [appellant] zijn daarom evenmin de gevolgen van het toekennen van de bestemmingen "Water" en "Recreatie"  in samenhang met elkaar bezien. Hij voert aan dat de sluis leidt tot een toename van het aantal bezoekers aan het gebied, die ook gebruik zullen maken van de horecavoorziening. Daarom is sprake van een grootschalige in plaats van een kleinschalige ontwikkeling als bedoeld in artikel 2.7.4 van de omgevingsordening, aldus [appellant]. Hij wijst erop dat ter plaatse van de horecavoorziening een horecabedrijf van categorie 1 en 2 is toegelaten, waar grootschalige niet in het gebied passende evenementen kunnen worden georganiseerd en dat de wezenlijke kenmerken van het gebied door de in het plan voorziene ontwikkeling permanent worden aangetast. Bovendien wordt volgens hem niet voldaan aan de voor een kleinschalige ontwikkeling in artikel 2.7. 4 opgenomen voorwaarden. Hij voert aan dat buiten het plangebied is voorzien in compensatie van het verlies van natuurwaarden die bovendien niet voldoende is omdat de aantasting van de gronden met de bestemming "Water" daarbij niet is betrokken.

    [appellant] betoogt verder dat, omdat aan het plangebied de bestemmingen "Water" en "Recreatie" zijn toegekend, geen recht wordt gedaan aan de waarden die met het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde-Rivieroevers met natuurwaarden" zouden moeten worden beschermd. Ter zitting heeft hij in dit verband aangevoerd dat het plan voorziet in de mogelijkheid om een kade aan te leggen.

10.    Artikel 2.7.1 van de omgevingsverordening luidt, voor zover hier van belang:

"In deze verordening wordt verstaan onder:

a. (…);

b. Ecologische Hoofdstructuur (EHS): samenhangend netwerk van natuurgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel het veiligstellen van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, begrensd overeenkomstig artikel 2.7. 2;

(…)."

    Artikel 2.7.3, vierde lid, luidt:

"4. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden die op de kaart als bedoeld in artikel 2.7. 2 zijn aangeduid als EHS wijzen geen bestemmingen aan of stellen geen regels die activiteiten mogelijk maken die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden."

    Artikel 2.7. 4 luidt:

"1. De gemeenteraad is bevoegd om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief grootschalige ontwikkelingen of een combinatie van ingrepen binnen de EHS af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7. 3 mits is aangetoond en verzekerd dat:

a. er sprake is van redenen van groot openbaar belang,

b. er geen reële alternatieven zijn,

c. voor zover de negatieve effecten tengevolge van de beoogde activiteit niet kunnen worden voorkomen, deze zo beperkt mogelijk worden gehouden,

d. overblijvende optredende schade of negatieve effecten op een toereikende maar tenminste op een gelijkwaardige wijze worden gecompenseerd. Het besluit hiertoe dient tegelijk genomen te worden met het besluit tot wijziging van de bestemming of de regels ter zake het gebruik van de grond.

2. Voor de onderbouwing van het bepaalde in lid 1 sub c en d wordt een compensatieplan vastgesteld.

3. De gemeenteraad is bevoegd om bij de vaststelling van een bestemmingsplan voor relatief kleinschalige ontwikkelingen binnen de EHS af te wijken van het beschermingsregime zoals vastgelegd in artikel 2.7. 3 mits is aangetoond en verzekerd dat deze wijziging:

a. de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate aantast,

b. per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS, of een vergroting van de oppervlakte van de EHS,

c. plaatsvindt na een zorgvuldige afweging van alternatieve locaties.

4. (…)"

11.    In de plantoelichting staat dat Tauw onderzoek heeft verricht naar de gevolgen van het plan voor natuurwaarden. De resultaten van dat onderzoek zijn vastgelegd in het rapport "Realisatie recreatiesluizen Junne en Diffelen, toetsing natuurwetgeving" van Tauw van 25 februari 2014 (hierna: het rapport), en de notitie "Oplegnotitie bij natuurtoets recreatiesluizen Junne" van 28 november 2014 (hierna: de notitie). Het rapport en de notitie zijn als bijlagen bij de plantoelichting gevoegd. Daarin is in aanmerking genomen dat het plangebied grenst aan en dat een gedeelte van het plangebied deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur. Zoals in het verweerschrift is toegelicht maken de gronden waar de horecavoorziening is geprojecteerd en de gronden ter plaatse van de bestaande vistrap deel uit van de ecologische hoofdstructuur.

12.    Aan de gronden waar de aanleg van de stuw is voorzien is de bestemming "Water" toegekend.

    Artikel 6, lid 6.1, van de planregels luidt, voor zover hier van belang:

"De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. water, waterberging en oeverstroken;

b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder een stuw en een vistrap;

c. een kanopassage en/of een boothelling;

d. voorzieningen ten behoeve van watergerelateerde energieopwekking (waterkrachtcentrale);

e. recreatief medegebruik;

f. steigers, bruggen, sluizen en dammen en/of duikers;

g. paden, wegen en parkeervoorzieningen;

h. groenvoorzieningen;

i. taluds en bermen;

(…)"

12.1.    De bestaande vistrap, die deel uitmaakt van de ecologische hoofdstructuur, bevindt zich ter plaatse van de gronden waaraan de bestemming "Water" is toegekend. In het rapport staat over de gevolgen voor de ecologische hoofdstructuur dat door de aanleg van de stuw de kernwaarden rust en stilte tijdelijk kunnen worden verstoord. Ook kan zich een tijdelijke verstoring van de fauna voordoen. Omdat deze waarden na afronding van de werkzaamheden in verband met de aanleg van de sluis weer terugkeren en de werkzaamheden slechts lokaal van aard zijn, zijn permanente effecten op de ecologische hoofdstructuur uitgesloten, zo staat in het rapport. [appellant] heeft dit rapport niet inhoudelijk bestreden. De Afdeling ziet daarom in hetgeen hij heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in zoverre niet onder verwijzing naar het rapport op het standpunt heeft mogen stellen dat effecten op de ecologische hoofdstructuur ten gevolge van de aanleg van de sluis kunnen worden uitgesloten, zodat strijd met de artikelen 2.7.3 en 2.7.4 van de omgevingsverordening zich in zoverre niet voordoet. Een compensatieplan als bedoeld in artikel 2.7.4, tweede lid, versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur of een vergroting van de oppervlakte daarvan, zoals bedoeld in het derde lid, onder b, en een afweging van alternatieve locaties, zoals bedoeld onder c, zijn daarom op grond van de omgevingsverordening niet vereist.

    Het betoog faalt in zoverre.

13.    De horecavoorziening is geprojecteerd op gronden waaraan de bestemming "Recreatie"  is toegekend. Het plandeel met de bestemming "Recreatie" grenst aan het plandeel met de bestemming "Water". Voorts wordt het plandeel met de bestemming "Recreatie" begrensd door plandelen waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend.

13.1.    Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt, voor zover hier van belang:

"De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. dagrecreatie en bijbehorende voorzieningen, waaronder horecavoorzieningen;

b. horecabedrijvigheid categorie 1 en 2;

(…)

f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering en -huishouding;

(...)"

Lid 4.2.1 luidt:

"a. Ten behoeve van horecavoorzieningen zijn maximaal 2 gebouwen toegestaan.

b. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan 3 m respectievelijk 6 m bedragen.

c. Het grondoppervlak van het hoofdgebouw mag niet meer dan 125 m2 bedragen.

d. De oppervlakte van een gebouw ten behoeve van opslag, kleedruimte en sanitaire voorzieningen mag niet meer dan 75 m2 bedragen."

Lid 4.3 luidt, voor zover hier van belang:

"Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a. het geopend hebben van een horecagelegenheid voor bezoekers of het daarin of op het bijbehorend terras laten verblijven van bezoekers tussen 22.00 uur en 9.00 uur.

(…)"

Lid 4.5.1 luidt:

"Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning houtopstanden te vellen/rooien."

Lid 4.5.3 luidt, voor zover hier van belang:

"Een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.5.1 wordt slechts verleend indien kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

a. het belang dat met de ingreep is gediend;

b. de belangen van landschap en natuur;

c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen."

Artikel 1 luidt, voor zover hier van belang:

"(…)

1.18 horecabedrijf

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.19 horecabedrijf categorie 1

een horecabedrijf, die qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt. Bij de openingstijden wordt aangesloten op de openingstijden van de winkels.

1.20 horecabedrijf categorie 2

een horecabedrijf waar in hoofdzaak bedrijfsmatig overwegend ter plaatse bereide maaltijden worden verstrekt, al dan niet in combinatie met het bedrijfsmatig verstrekken van alcoholhoudende dranken, en die in het algemeen gedurende de avonduren zijn geopend.

(…)"

13.2.    In de notitie staat dat de horecavoorziening is voorzien ter plaatse van een bosschage op een wal en een weiland. Het bosje bestaat uit elzen, wilgen en eiken, braam en brandnetel. Door het bosje loopt een beheerpad voor voertuigen. Volgens de notitie heeft de horecavoorziening tot gevolg dat een deel van de ecologische hoofdstructuur ter plaatse zal worden vernietigd. Voorts leidt de horecavoorziening tot verstoring van de kernwaarden rust en stilte in de ecologische hoofdstructuur.

    In de plantoelichting staat dat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling als bedoeld in artikel 2.7.4, derde lid, van de omgevingsverordening. Voorts staat in de plantoelichting dat in verband met het verlies van een gedeelte van de ecologische hoofdstructuur zal worden voorzien in compensatie ter plaatse van een perceel met een omvang van 1 hectare, ten oosten van Diffelen. Daarvoor is in opdracht van de provincie Overijssel een inrichtingsplan opgesteld, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.

13.3.    De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de ecologische hoofdstructuur ter plaatse verdwijnt betekent op zichzelf niet dat zich geen kleinschalige ontwikkeling kan voordoen als bedoeld in artikel 2.7.4, derde lid. In die bepaling is immers voorzien in de mogelijkheid om af te wijken van het in artikel 2.7. 3 vastgelegde beschermingsregime, onder de daarin gestelde voorwaarden.

    Het plandeel met de bestemming "Recreatie" is grotendeels omgeven door gronden waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend. Verder is de omvang van de hoofdbebouwing van de horecavoorziening in artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels beperkt tot 125 m2 en 6 m hoog en is het gebruik ervan in lid 4.3 beperkt tot de periode van 9.00 uur tot 22.00 uur.

    De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de horecavoorziening een kleinschalige ontwikkeling is in de zin van artikel 2.7.4, derde lid, van de omgevingsverordening.

    Het betoog faalt in zoverre.

13.4.     Volgens de plantoelichting wordt aan de in artikel 2.7.4, derde lid, onder a, b en c, gestelde voorwaarden voldaan.

    Door het toekennen van de bestemming "Natuur" aan de plandelen ten noorden, noordwesten en noordoosten van het plandeel met de bestemming "Recreatie" en het handhaven van bomen met een diameter van meer dan 0,30 m zal een groot deel van de bestaande groenstructuur behouden blijven, zodat de wezenlijke kenmerken en waarden slechts in beperkte mate worden aangetast, zoals bedoeld onder a, zo staat in de plantoelichting.

    Voorts zullen volgens de plantoelichting de wezenlijke waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur worden versterkt, zoals bedoeld in artikel 2.7. 4, onder b. In dit verband is in de plantoelichting opgenomen dat de steilrand, die deel uitmaakt van de hoger gelegen oude meanderrug aan de Vecht, blijft gehandhaafd. Daarnaast zullen in het bestaande bosje exoten zoals de Amerikaanse Eik worden vervangen door inheemse soorten als de eik en de berk. Verder zal een houtwal aan de zuidwestzijde met een breedte van minimaal 5 meter behouden blijven en worden aangevuld met een onderbegroeiing van gebiedseigen plantmateriaal. De houtwal aan de oostzijde blijft ook behouden. De raad heeft er voorts op gewezen dat om het bosachtige karakter te behouden in artikel 4, lid 4.5.1, van de planregels voor gronden met de bestemming "Recreatie" een verbod is opgenomen om houtopstanden te vellen of te rooien zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. Het verlenen van een omgevingsvergunning is daarnaast in lid 4.5.3 beperkt tot de situatie waarin kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad gelet op onder meer de belangen van landschap en natuur. Verder worden elders aan de Vecht, ten oosten van Diffelen, maatregelen getroffen ter compensatie van het verlies van het gedeelte van de ecologische hoofdstructuur ter plaatse van het plangebied. Daarvoor is een inrichtingsplan opgesteld dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.

    Aan het gestelde onder c wordt volgens de plantoelichting ook voldaan. Aan de keuze van de locatie ligt een afweging van verschillende locaties ten grondslag. Voor de locatie bij de sluis is gekozen omdat de sluis een knooppunt is van recreatieve routes, zo staat in de plantoelichting.

13.5.    De Afdeling ziet gelet op het voorgaande in het betoog van [appellant] geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat zich in zoverre geen strijd voordoet met artikel 2.7.4, derde lid, van de verordening. Anders dan [appellant] kennelijk betoogt, staan de bepalingen van de omgevingsverordening er niet aan in de weg dat elders dan in het plangebied maatregelen worden getroffen ter compensatie van het verlies van het gedeelte van de ecologische hoofdstructuur.

    Het betoog faalt.

14.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat, zoals hij betoogt, door het aanpassen van de sluis en het realiseren van de horecavoorziening in samenhang met elkaar bezien zich desondanks een grootschalige ontwikkeling voordoet in de zin van artikel 2.7.4, eerste lid, van de omgevingsverordening. [appellant] heeft zijn betoog daarover niet nader onderbouwd. De stelling dat een toename van het aantal bezoekers aan het gebied is te verwachten is daartoe niet voldoende. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het onderzoek en de notitie van Tauw heeft mogen baseren omdat de conclusies daarin in zoverre zouden zijn onderschat.

15.    Aan de gronden met de bestemming "Recreatie", waar de horecagelegenheid is voorzien, en aan de gronden met de bestemming "Water" waar de sluis is voorzien, is tevens de dubbelbestemming "Waarde-Rivieroevers met natuurwaarden" toegekend.

    Artikel 8, lid 8.1, van de planregels luidt:

"De voor Waarde - Rivieroevers met natuurwaarden aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

a. de doeleinden en bouwmogelijkheden, zoals in de artikelen 3 tot en met 7 is aangegeven, het zij bij recht, dan wel bij een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid;

b. de in dit gebied voorkomende landschappelijke waarden in de vorm van het contrast tussen het open rivierdal en de besloten beboste rivierduinen en het aanwezige microreliëf".

15.1.    De Afdeling ziet in betoog van [appellant] geen grond voor de conclusie dat met het toekennen van de bestemmingen "Recreatie" en "Water" afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden die de raad door het toekennen van de dubbelbestemming "Waarde-Rivieroevers met natuurwaarden" beoogt te beschermen. De omstandigheid dat in artikel 4, lid 4.1, onder f, van de planregels is voorzien in de mogelijkheid om waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals kaden, aan te leggen, maakt dat niet anders. Deze kaden, en andere waterhuishoudkundige voorzieningen, houden verband met de sluis en de waterhuishouding. Niet valt in te zien dat door deze waterhuishoudkundige voorzieningen geen invulling kan worden gegeven aan de bescherming van de in artikel 8, lid 8. 1, onder b, bedoelde landschappelijke waarden.

    Het betoog faalt.

Flora en fauna

16.    [appellant] betoogt dat hij betwijfelt of de conclusies uit het onderzoek naar flora en fauna over de das juist zijn. Hij voert aan dat nabij de locatie waar de horecavoorziening is beoogd vluchtpijpen aanwezig zijn, dat zich binnen 1 kilometer van het plangebied een dassenburcht bevindt en dat de houtwallen worden gebruikt als looproute. Hij wijst erop dat Stichting Das & Vecht rapportages en adviezen over de das heeft uitgebracht en dat deze stichting nader onderzoek aanbeveelt.

17.    Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet (hierna: Ffw) ingetrokken. Uit artikel 9.10 van de Wnb volgt dat dit geschil, nu het plan is vastgesteld voor 1 januari 2017, moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.

18.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

19.    Ten behoeve van het plan zijn onderzoeken verricht naar de flora en fauna. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het reeds genoemde rapport en de reeds genoemde notitie van Tauw en het "Aanvullend onderzoek das bij de beoogde recreatiesluis en horecagelegenheid Junne" van 15 juni 2016 van Tauw (hierna: Aanvullend onderzoek das), die als bijlagen bij de plantoelichting zijn gevoegd.

20.    In het Aanvullend onderzoek das staat dat in verband met het voorkomen van de das in het plangebied twee uitgebreide veldonderzoeken zijn uitgevoerd. Voorts is voor het Aanvullende onderzoek das gebruik gemaakt van gegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna en van een onderzoeksrapport en een kaart van Stichting Das & Vecht. Verder heeft volgens het Aanvullend onderzoek das telefonisch contact plaatsgehad met die stichting.

    In het plangebied en daar omheen zijn loopsporen van de das waargenomen, zo staat in het Aanvullend onderzoek. Volgens het onderzoek zijn voorts vluchtpijpen aangetroffen in kilometerhokken 230-505 en 229-505. Verder bevinden zich hoofdburchten van de das in de kilometerhokken 229-505, 230-504 en 229-503, een bijburcht in kilometerhok 230-503 en verlaten burchten in de kilometerhokken 229-503, 230-503 en 230-502. De dichtstbijzijnde hoofd- en bijburchten bevinden zich op tenminste één kilometer afstand van het plangebied, zo staat in het onderzoek, die niet worden aangetast.

    Volgens het Aanvullend onderzoek das worden door de ontwikkelingen die in het plan zijn voorzien een vluchtpijp en foerageergebied van de das in het plangebied aangetast. Voor het foerageergebied zijn voldoende geschikte alternatieven aanwezig in de directe omgeving, zo staat daarin. Voor de aantasting van de vluchtpijp als vaste verblijfplaats van de das is ontheffing op grond van de Ffw vereist. Volgens het onderzoek is het aannemelijk dat ontheffing op grond van de Ffw wordt verleend, omdat de functionaliteit van de leefomgeving van de das niet of nauwelijks wordt aangetast. Er zal geen effect zijn op de instandhouding van de lokale dassenpopulatie. In de plantoelichting staat dat in het kader van de aanvraag om ontheffing een projectplan voor de das is opgesteld, waarin mitigerende maatregelen zijn vastgelegd.

21.      In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat niet van de conclusies uit het Aanvullend onderzoek das kan worden uitgegaan. Uit de door [appellant] overgelegde foto’s kan niet worden afgeleid dat zich burchten op minder dan één kilometer afstand van het plangebied bevinden. Uit het projectplan van 16 december 2016, dat de raad als bijlage bij het verweerschrift heeft overgelegd, volgt dat een nadere inventarisatie is verricht, zoals door Stichting Das & Vecht aanbevolen. Uit deze inventarisatie, waarin gebruik is gemaakt van recente gegevens van de Stichting Das & Vecht, is evenmin gebleken dat zich op een kortere afstand dan één kilometer van het plangebied burchten van de das bevinden.

    De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

    Het betoog faalt.

Parkeren en exploitatie horecavoorziening

22.    [appellant] stelt dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. De bestaande parkeerbehoefte is ten onrechte niet in het onderzoek betrokken, zo brengt hij naar voren. Evenmin is onderkend dat in de horecavoorziening evenementen kunnen worden georganiseerd, waar volgens hem nadere beperkingen aan hadden moeten worden gesteld, ook in verband met de gevolgen daarvan voor zijn woon- en leefklimaat. Hij voert verder aan dat hij reeds in de bestaande situatie hinder ondervindt van het parkeren voor zijn woning. Voorts heeft de raad volgens [appellant] het aantal verkeersbewegingen onderschat.

23.    De raad heeft onderzoek laten verrichten naar de toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van het plan en de parkeerbehoefte. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in de notitie "Beschouwing aantal bezoekers en parkeren sluis en kleinschalige horeca te Junne" van Tauw van 15 september 2016. Deze notitie is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Volgens de notitie is op basis van expert judgement bepaald hoeveel bezoekers de nieuwe sluis en de horecavoorziening zullen trekken. Daarbij is aangenomen dat de meeste bezoekers per fiets zullen komen, omdat ter plaatse sprake is van een intensief gebruikt routeknooppunt van fiets-, wandel- en vaarroutes. De conclusie van de notitie is dat het plan leidt tot een toename van het gemiddeld aantal auto’s van 11 per dag dat het plangebied zal bezoeken. Op de piekmomenten in het weekend en in de zomer worden 23 auto’s per dag verwacht.

24.    Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is volgens de notitie aansluiting gezocht bij de parkeernormen van het CROW. Daaruit volgt dat in verband met het plan 27 parkeerplaatsen nodig zijn. Daarbij is in het onderzoek, anders dan [appellant] stelt, rekening gehouden met de reeds bestaande parkeerbehoefte van 5 auto’s. Door een herinrichting van de bestaande 25 parkeerplaatsen en het realiseren van een aantal parkeerplaatsen op de gronden met de bestemming "Verkeer" kan worden voorzien in een aantal van 32 plaatsen, zo staat in de notitie.

25.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van Tauw onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat de resultaten daarvan niet aan het plan ten grondslag mochten worden gelegd.

    Voor zover [appellant] vreest voor hinder van parkerende auto’s ten gevolge van evenementen in de horecavoorziening, overweegt de Afdeling dat, zoals ook overwogen onder 13.3, dat in artikel 4, lid 4.3, van de planregels is bepaald dat de horecagelegenheid niet in gebruik mag zijn tussen 22.00 en 9.00 uur en dat de omvang van de hoofdbebouwing van de horecavoorziening in artikel 4, lid 4.2.1, van de planregels is beperkt tot 125 m2   en 6 m hoog. Gelet daarop acht de Afdeling niet aannemelijk dat evenementen van zodanige omvang zullen plaatsvinden dat de parkeermogelijkheid die bij de sluis en horecagelegenheid is voorzien niet volstaat. De foto’s van geparkeerde auto’s die [appellant] heeft overgelegd geven geen aanleiding voor een andere conclusie. De foto’s van de auto’s die langs de weg zijn geparkeerd zijn genomen op het moment dat de brug over de Vecht was afgesloten voor verkeer, zo is ter zitting bevestigd, zodat een deel van de bezoekers aan het gebied geen gebruik kon maken van de bestaande parkeergelegenheid. De overige foto’s betreffen foto’s van een aantal geparkeerde auto’s op de parkeergelegenheid in het weekend. [appellant] heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zich door het plan problemen ten gevolge van het parkeren zullen voordoen.

    Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de horecavoorziening en de sluis ook overigens geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de woon- en leefomgeving van [appellant]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het geluidonderzoek dat de raad heeft verricht, en dat door [appellant] niet wordt bestreden, volgt dat aan de richtwaarden en grenswaarden voor geluid waarbij de raad aansluiting heeft gezocht wordt voldaan.

    De Afdeling ziet daarom in het betoog van [appellant] geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen afzien van het voorzien in een nadere regeling in de planregels om verdergaande beperkingen te stellen aan de exploitatie van de horecavoorziening.

    Het betoog faalt.

Zienswijzen

26.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

    Het betoog faalt daarom.

Conclusie en proceskosten

27.    Het beroep is ongegrond.

28.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, griffier.

w.g. Van der Wiel    w.g. Duursma

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017

378.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature