Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 16 december 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de referent om ten behoeve van de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Uitspraak



201608993/1/V1.

Datum uitspraak: 15 maart 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de referent] en [de vreemdeling],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 3 november 2016 in zaak nr. 16/14133 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de referent om ten behoeve van de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 3 juni 2016 heeft de staatssecretaris het daartegen door de referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 3 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en de referent, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het is ingesteld door de vreemdeling, zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 december 2015 en niet is gebleken dat haar dat redelijkerwijs niet kan worden verweten, zodat ingevolge artikel 6:13 van de Awb zij tegen dat besluit geen beroep kan instellen bij de bestuursrechter.

2. De referent en de vreemdeling klagen in de grieven dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het beroep is ingesteld door de referent en dat de rechtbank daarom het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3. Het beroep is ingesteld door middel van een daartoe bestemd formulier waarop de gegevens van de gemachtigde en de vreemdeling ten behoeve van wie het rechtsmiddel wordt ingesteld, zijn vermeld. De rechtbank heeft hieruit op zichzelf niet ten onrechte afgeleid dat het beroep is ingesteld namens de vreemdeling.

De referent en de vreemdeling hebben aangevoerd dat beoogd is beroep in te stellen namens de referent, dat voornoemd formulier niet de mogelijkheid biedt de referent te vermelden en dat de referent bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van de door hem ten behoeve van de vreemdeling ingediende aanvraag.

Gelet op het aangevoerde en in aanmerking nemend dat de naam van de referent is vermeld in de op 28 juli 2016 bij de rechtbank ingediende gronden van het beroep, moet het beroep worden geacht ook namens de referent te zijn ingesteld. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is ingesteld door de referent.

De grieven slagen reeds hierom.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarin niet is beslist op het door de referent ingestelde beroep. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 3 november 2016 in zaak nr. 16/14133, voor zover daarin niet is beslist op het door de referent ingestelde beroep;

III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

IV. stelt de door de referent en de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;

V. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de referent en de vreemdeling het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.

w.g. Verheij w.g. De Groot

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2017

210.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature