Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 9 september 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201700178/1/V6.

Datum uitspraak: 13 september 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 november 2016 in zaak nr. 16/2241 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Veiligheid en Justitie (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2013 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek), afgewezen.

Bij besluit van 18 februari 2016 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.A.B. van Steijn, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

2.    Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

Inleiding

3.    In het besluit van 18 februari 2016 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat bij zijn eerdere beslissing op bezwaar van 18 november 2013 ten onrechte is nagelaten om onderzoek te doen naar de identiteit en nationaliteit van [appellant]. Gelet op het vreemdelingendossier van [appellant] is alsnog twijfel gerezen over de identiteit en nationaliteit van [appellant], mede omdat uit het door [appellant] overgelegde paspoort is gebleken dat hij veelvuldig naar Nigeria reisde en dat de in het kader van de vreemdelingenprocedure uitgevoerde taalanalyse heeft uitgewezen dat [appellant] eenduidig niet uit Sierra Leone afkomstig is, maar mogelijk uit Nigeria.

    De staatssecretaris heeft Bureau Documenten verzocht onderzoek te verrichten naar de door [appellant] overgelegde geboorteakte en het door hem overgelegde Sierra Leoonse paspoort. Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat de geboorteakte en het paspoort echt zijn, dat deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven en dat niet kan worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn. Dat laatste betekent dat door Bureau Documenten niet kan worden vastgesteld of de personalia die in de geboorteakte en in het paspoort zijn opgenomen zijn gebaseerd op juiste gegevens en of deze daadwerkelijk bij [appellant] horen.

    De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het paspoort eerder is verstrekt dan de geboorteakte, zodat deze akte niet als brondocument heeft kunnen dienen voor de afgifte van het paspoort. Bovendien komt de handtekening op het paspoort niet overeen met de handtekening zoals deze bij de staatssecretaris bekend is. [appellant] heeft vervolgens een verklaring van de Sierra Leoonse ambassade overgelegd, waarin staat dat het paspoort geldig en authentiek is en dat de foto op de verklaring dezelfde persoon betreft als de persoon van het paspoort.

    Volgens de staatssecretaris is niet gebleken dat [appellant] het door hem overgelegde Sierra Leoonse paspoort heeft verkregen conform de procedure, zoals beschreven in het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse zaken over Sierra Leone van mei 2011, dat niet is gebleken welk brondocument aan de verkrijging van dat paspoort ten grondslag heeft gelegen en evenmin is gebleken of voorafgaande aan de verkrijging van het paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. Gelet hierop heeft de staatssecretaris het standpunt ingenomen dat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet zijn komen vast te staan, zodat hij daarom niet voor het Nederlanderschap in aanmerking komt.

De zaak ten gronde

4.    [appellant] klaagt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 21 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1952, heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gehandeld door aan het besluit van 18 februari 2016 ten grondslag te leggen dat de identiteit en nationaliteit van [appellant] niet vaststaat.

    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen volgt uit artikel 7:11, eerste lid, van de Awb dat op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaatsvindt en is de bezwaarschriftprocedure bedoeld voor een volledige heroverweging die niet is gebonden aan argumenten of omstandigheden die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld. Door het hanteren van een niet eerder in de procedure ingeroepen weigeringsgrond wordt niet buiten de grenzen getreden die artikel 7:11, eerste lid, van de Awb stelt aan de heroverweging in bezwaar. Door aan het besluit van 18 februari 2016 een andere weigeringsgrond ten grondslag te leggen, heeft de staatssecretaris de juridische grondslag van het primaire besluit van 9 september 2013 gewijzigd. Deze wijziging is te beschouwen als het resultaat van de heroverweging van het primaire besluit van 9 september 2013. Voorts is niet gebleken van een verslechtering van de positie van [appellant], aangezien het besluit van 18 februari 2016 niet meer inhoudt dan de handhaving van de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie. Bovendien is [appellant] in de gelegenheid gesteld om over de nieuwe weigeringsgrond te worden gehoord door een hoorcommissie. [appellant] heeft ervoor gekozen om daarvan geen gebruik te maken.

    Het betoog faalt.

5.    [appellant] klaagt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat eerder bij de staatssecretaris geen twijfel over het door hem overgelegde paspoort bestond en dat de staatssecretaris vooringenomen heeft gehandeld door het door hem overgelegde paspoort opnieuw te onderzoeken. De rechtbank heeft verder miskend dat het reizen naar Sierra Leone via Nigeria goedkoper is dan rechtstreeks en dat de reden dat hij geen in- en uitreisstempels van Sierra Leone in zijn paspoort heeft staan, is dat er tussen Nigeria en Sierra Leone en andere landen binnen de West-Afrikaanse Unie, geen paspoortcontrole bestaat, aldus [appellant].

5.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat juist in het kader van een procedure over verlening van het Nederlanderschap, de identiteit en nationaliteit van een verzoeker het voorwerp van onderzoek dienen te zijn, omdat het verlenen van het Nederlanderschap, vanwege de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht is. Dat betekent dat de identiteit en de nationaliteit van de verzoeker buiten twijfel moeten zijn.

    Hoewel de staatssecretaris zich in eerste instantie heeft gericht op de aanwezige aspecten van openbare orde en hij de aanvraag reeds op grond daarvan heeft afgewezen, ontslaat hem dat niet van de verplichting om bij het opnieuw beslissen op het door [appellant] gemaakte bezwaar, te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap is voldaan. Daartoe behoort, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, ook onderzoek naar de nationaliteit en identiteit van [appellant].

5.2.    Gelet op de aanwezige in- en uitreisstempels in het door [appellant] overgelegde paspoort, waaruit blijkt dat hij veelvuldig naar Nigeria is gereisd, en de uitkomst van de taalanalyse in de vreemdelingrechtelijke procedure, waarin is geconcludeerd dat [appellant] eenduidig niet uit Sierra Leone maar mogelijk uit Nigeria afkomstig is, bestonden voor de staatssecretaris concrete aanknopingspunten die een nader onderzoek naar de nationaliteit en identiteit van [appellant] rechtvaardigden. Van enige vooringenomenheid aan de zijde van de staatssecretaris is daarom, anders dan [appellant] betoogt, niet gebleken.

5.3.    Het betoog faalt.

6.    [appellant] klaagt verder dat de rechtbank ten onrechte niet de waarde heeft gehecht aan de door hem overgelegde documenten van de Sierra Leoonse autoriteiten, die daaraan gehecht zou moeten worden. De Sierra Leoonse autoriteiten hebben immers bevestigd dat het paspoort hem toebehoort en hebben bovendien tot tweemaal toe verklaard dat het een geldig paspoort is. Zij hebben derhalve niet slechts bevestigd dat [appellant] die identiteit voert, maar zij hebben uitdrukkelijk bevestigd dat die identiteit aan hem toebehoort. [appellant] heeft voor de aanvraag van zijn paspoort een geboorteakte gebruikt die hij nadien heeft verzonden aan de Nederlandse ambassade teneinde te worden gelegaliseerd. Die geboorteakte is echter in de post verloren gegaan, zodat hij genoodzaakt was om een nieuwe geboorteakte aan te vragen. De rechtbank heeft dan ook miskend dat het van latere datum zijn van een overgelegde geboorteakte, niet betekent dat het paspoort daarmee frauduleus zou zijn verkregen, aldus [appellant].

6.1.    De rechtbank heeft gemotiveerd uiteengezet dat en waarom de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond met de door hem overgelegde documenten. Immers, niet is gebleken dat voorafgaande aan de afgifte van het paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. De door [appellant] overgelegde geboorteakte dateert van na de afgifte van het paspoort, zodat deze akte niet als brondocument voor de afgifte van het paspoort heeft kunnen dienen. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat de verklaringen van de Sierra Leoonse ambassade slechts bevestigen dat [appellant] in het bezit is van een paspoort met de door hem gestelde identiteit en waarin zijn pasfoto is aangebracht. Daarmee staat echter niet zonder meer vast dat die gegevens inhoudelijk juist zijn.

    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, zoals hij stelt, het Sierra Leoonse paspoort in persoon in Freetown heeft afgehaald. [appellant] heeft geen enkel bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij in de periode waarin het paspoort is afgegeven in Sierra Leone is geweest. Dat de Sierra Leoonse autoriteiten geen in- en uitreisstempels zouden aanbrengen in paspoorten, omdat er tussen landen van de West-Afrikaanse Unie geen grenscontrole plaatsvindt, wat daarvan ook zij, laat onverlet dat [appellant] ook aan de hand van andere stukken in ieder geval een begin van bewijs had kunnen en moeten leveren dat hij daadwerkelijk in Sierra Leone is geweest om zijn paspoort in persoon af te halen. Nu hij dat heeft nagelaten, heeft, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat voorafgaande aan de afgifte van het paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden.

    Reeds hierom heeft de rechtbank terecht niet die waarde gehecht aan de door [appellant] overgelegde verklaringen van de Sierra Leoonse ambassade die [appellant] daaraan gehecht zou willen zien. Zolang niet buiten twijfel is dat het door [appellant] overgelegde paspoort door de bevoegde autoriteiten, na een deugdelijk identificatieproces, aan hem in persoon is verstrekt, kunnen de door de Sierra Leoonse ambassade afgegeven verklaringen, die op dat paspoort zijn gebaseerd, die ontstane twijfel niet wegnemen.

    Dat betekent dat de staatssecretaris het verzoek reeds vanwege twijfel aan de identiteit en nationaliteit van [appellant] terecht heeft afgewezen. Dat betekent evenzeer dat het betoog van [appellant] over de door hem overgelegde geboorteakte, wat daarvan ook zij, geen bespreking meer behoeft.

    Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.

w.g. Troostwijk    w.g. Woestenburg-Bertels

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017

501. BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:1 1

1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.

2. [..].

Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN)

Artikel 7

1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.

2. […].

Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: BvvN)

Artikel 3 1

1. Bij de indiening van een naturalisatieverzoek verstrekt de verzoeker betreffende zichzelf, voor zoveel mogelijk, gegevens met betrekking tot:

a. geslachtsnaam en voornaam of voornamen, onderscheidenlijk naam of namen;

b. geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland;

c. […];

e. nationaliteit of nationaliteiten;

f. […].

Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap    

Paragraaf 3.5

Over te leggen documenten

Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De burgemeester kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN). […]

Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt deze vreemdeling nationaliteit en identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). […]

Paragraaf 3.5.1

De verzoeker moet in beginsel een geldig buitenlands reisdocument overleggen, inclusief alle pagina’s met in- en uitreisstempels. Dit niet alleen in verband met identificatie van de verzoeker maar ook om zijn nationaliteit en verblijf te kunnen vaststellen en de in het reisdocument vermelde personalia te vergelijken met de overgelegde akte(n) van de burgerlijke stand. […].

Paragraaf 3.5.2

[…].

Paragraaf 3.5.3

De verzoeker moet in beginsel de volgende buitenlandse akten (van de burgerlijke stand) overleggen […]:

· geboorteakte van hemzelf en geboorteakten van kinderen voor wie medeverlening wordt gevraagd;

· […].

Als de overgelegde buitenlandse akten van de burgerlijke stand ten tijde van de indiening van het verzoek om naturalisatie kunnen worden geaccepteerd als brondocument voor gegevens over ingezetenen in de BRP, worden deze documenten ook aanvaard voor de verlening van het Nederlanderschap. Immers, in den regel vindt de verlening van het Nederlanderschap plaats op basis van de inschrijving als ingezetene in de BRP. Wordt echter bij de gemeente een document overgelegd waaruit blijkt dat de BRP moet worden gewijzigd, dan moet hiervoor zo mogelijk zorg worden gedragen alvorens advies aan de IND wordt uitgebracht.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature