Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Op 26 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte kavels Munpad Schaijk" vastgesteld.

Uitspraak



201605835/1/R2.

Datum uitspraak: 17 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1] en anderen, gevestigd te Schaijk, gemeente Landerd,

2.    [appellant sub 2] en anderen, wonend te Schaijk, gemeente Landerd,

3.    [appellant sub 3], wonend te Schaijk, gemeente Landerd,

en

de raad van de gemeente Landerd,

verweerder.

Procesverloop

Op 26 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte kavels Munpad Schaijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 februari 2017, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. R.E. Wannink, advocaat te Boxtel, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], advocaat te Rotterdam, en [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en de raad vertegenwoordigd door L. Hövels, zijn verschenen. Voorts is de Ruimte voor Ruimte II CV, vertegenwoordigd door M. Schoppink en mr. M.I. Blokland, verschenen. Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de bouw van 5 woningen aan het Munpad en 1 woning aan de Willevenstraat te Schaijk, gemeente Landerd. Voor alle woningen worden Ruimte voor Ruimte titels ingezet.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking

3.    [appellant sub 2] en anderen, wonend aan de [locaties 1] te Schaijk, betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld omdat het plan ten onrechte geen motivering bevat met betrekking tot de ladder voor duurzame verstedelijking. Zij betogen dat bij de vraag of het plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling in aanmerking had moeten worden genomen dat het plan onderdeel is van een groter woningbouwproject van 11 of meer woningen dat gefaseerd ten uitvoer wordt gebracht en zij verwijzen daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653. Daartoe voeren zij aan dat in oktober 2012 een ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen voor de toevoeging van 35 woningen gelegen langs en tussen het Munpad en de Willevenstraat. Op 18 september 2013 heeft de raad besloten om dat bestemmingsplan niet vast te stellen en de procedure te beëindigen. Met het plan en daarmee samenhangende deels reeds gerealiseerde bestemmingsplannen en aanwijzingen dat de raad het tussen het Munpad en de Willevenstraat gelegen gebied wil opvullen met woningen wordt volgens [appellant sub 2] en anderen een situatie gecreëerd die veel lijkt op het ingetrokken ontwerpbestemmingsplan. Daarmee had de raad thans rekening moeten houden. Voor aanwijzingen dat het middengebied wordt opgevuld met woningen verwijzen [appellant sub 2] en anderen naar een verkoopfolder, een advertentie van de Ruimte voor Ruimte organisatie en een samenwerkingsovereenkomst tussen deze organisatie en de gemeente.

4.    De raad stelt dat de beoogde ontwikkeling niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro niet van toepassing is. Het Munpad en de Willevenstraat betreffen locaties met aanmerkelijk minder dan 11 woningen. Er is geen voornemen om te komen tot een verdere invulling van het middengebied met woningen. De informatie in de verkoopfolder en de advertentie van de Ruimte voor Ruimte organisatie en de samenwerkingsovereenkomst waar [appellant sub 2] en anderen op doelen geven geen aanleiding voor de conclusie dat het middengebied wordt volgebouwd. Tevens is de Ruimte voor Ruimte organisatie niet bevoegd om bestemmingsplannen vast te stellen.

5.    Artikel 3.1.6., tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."

    Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, luidt:

"Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

6.    Met het plan is voorzien in 5 woningen aan het Munpad en 1 woning aan de Willevenstraat. Gelet op de kleinschalige woningbouw die het plan mogelijk maakt op de 2 locaties, is de Afdeling van oordeel dat de raad er terecht van is uitgegaan dat het plan niet voorziet in een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2013 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2013:2471). De in het plan voorziene ontwikkeling kan dan ook niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, niet van toepassing is. De uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653, noopt niet tot een ander oordeel, omdat de in die zaak aan de orde zijnde situatie verschilt van de situatie die thans aan de orde is. In die zaak was in de plantoelichting vermeld dat de in het plan voorziene woningen de eerste woningen zijn van in totaal 72 woningen. Het nu voorliggende plan maakt geen onderdeel uit van een groter geheel. Van het oorspronkelijke plan met 35 woningen waar [appellant sub 2] en anderen op doelen resteren de 6 woningen uit het plan. Tevens is bij besluit van 10 maart 2016 het bestemmingsplan "Rijksweg 14 en Willevenstraat ong, Schaijk" vastgesteld, waartegen ook beroep is ingesteld door [appellant sub 2] en anderen en dat ook is behandeld op de zitting van 16 februari 2017. Dit bestemmingsplan maakt, voor zover relevant voor het gebied, 2 woningen aan de Willevenstraat, op de kavel gelegen tussen nummer 2 en nummer 4, mogelijk. Tevens is met het bestemmingsplan "Het Munpad Schaik, Landerd" een woning op perceelnummer 5749 mogelijk gemaakt die reeds is gerealiseerd. De woningen waar [appellant sub 2] en anderen op doelen liggen verspreid in het gebied en maken geen onderdeel uit van de woningbouwlocatie die in het thans voorliggende plan aan de orde is. Er liggen ook geen plannen of voornemens van de raad om het middengebied in te vullen met woningen. Het betoog faalt.

Provinciale verordening

7.    [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen, gevestigd aan de [locatie 2] te Schaijk, betogen dat het plan niet voldoet aan de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening). Daartoe voeren zij aan dat niet wordt voldaan aan de artikelen 7.8, eerste lid, en 8.2, eerste lid, van de Verordening, omdat het plangebied niet in een bebouwingsconcentratie ligt omdat het niet in een kernrandzone ligt. [appellant sub 1] en anderen betogen dat in de Willevenstraat, zichtbaar direct aansluitend aan het stedelijk gebied en in het stedelijk gebied, burgerwoningen zijn gebouwd en dat geen sprake is van een overgangsgebied naar het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand en van afnemende agrarische bedrijvigheid.

    [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen betogen dat, als sprake is van een bebouwingsconcentratie in de zin van de Verordening, het plan gelet op de samenhang met andere (toekomstige) plannen in het gebied en tussengebied niet voldoet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de artikelen 7.8, vierde lid, onder c, en 8.2, eerste lid, onder b, inhoudende dat er geen sprake mag zijn van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling. Tevens ontbreekt in de toelichting een verantwoording hierover.

     [appellant sub 2] en anderen betogen dat in de toelichting voor wat betreft de locatie een verantwoording omtrent de zorgplicht ruimtelijke kwaliteit, die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, ontbreekt. Zij voeren aan dat niet is ingegaan op omliggende functies in het gebied maar ook of een nieuwe functie past binnen toekomstige (gewenste) ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied ook indien dit nog geen vastgesteld beleid betreft. Tevens voeren zij aan dat niet wordt voldaan aan de bepalingen die betrekking hebben op zorgvuldig ruimtegebruik die zijn opgenomen in artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.1, tweede lid, onder b, c en d.

8.    De raad stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een bebouwingsconcentratie omdat de locaties aan het Munpad en de Willevenstraat zijn aan te merken als kernrandzones en dat ook aan de overige voorwaarden uit de artikelen 7.8 en 8.2 wordt voldaan. Op de locaties is sprake van een overgang naar het buitengebied langs bestaand stedelijk gebied. Er is geen sprake van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling. Voor wat betreft het beroep op artikel 3.1 verwijst de raad naar hetgeen in de paragrafen 1.3 en 3.8 van de toelichting van het plan is vermeld omtrent de omliggende functies.

9.    De percelen waarop het plan ziet zijn ingevolge de Verordening gelegen in "Gemengd landelijk gebied" en "Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling".

10.    Artikel 1.10 van de Verordening luidt:

"In deze verordening wordt verstaan onder bebouwingsconcentratie een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster."

    Artikel 1.9 luidt:

"In deze verordening wordt verstaan onder bebouwingscluster vlakvormige verzameling van bebouwing buiten bestaand stedelijk gebied. "

    Artikel 1.11 luidt:

"In deze verordening wordt verstaan onder bebouwingslint een min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied."

     Artikel 1.46 luidt:

"In deze verordening wordt verstaan onder kernrandzone een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie. "

    Artikel 1.75 luidt:

"In deze verordening wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies."

    Artikel 2, vierde lid, luidt:

"In geval meerdere bepalingen van deze verordening gelijktijdig van toepassing zijn op een aangeduid gebied of in geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt de meest beperkende bepaling tenzij in deze verordening uitdrukkelijk anders is bepaald."

     Artikel 7.7, eerste lid, luidt

"Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied bepaalt dat:

a. nieuwbouw van een bedrijfs- of burgerwoning en van solitaire recreatiewoningen is uitgesloten;

b. zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen, al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten."

     Artikel 7.8 luidt,

"Ruimte-voor-ruimte:

1. In afwijking van artikel 7.7, eerste lid (wonen), en artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwsvestiging), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in een bebouwingsconcentratie binnen gemengd landelijk gebied voorzien in de nieuwbouw van één of meer woningen mits de toelichting daaromtrent een verantwoording bevat.

2. Ingevolge het tweede lid stelt het college van gedeputeerde staten nadere regels ten aanzien van bestemmingsplannen, als bedoeld in het eerste lid, in verband met het beleid om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren door in ruil voor de sloop van agrarische bedrijfsgebouwen in combinatie met realisering van milieuwinst ter plaatse de bouw van woningen op passende locaties toe te staan.

3. Als nadere regels bedoeld in het tweede lid worden aangemerkt de regels uit de Beleidsregel ruimte voor ruimte 2006 (hierna: de Beleidsregel).

4. Uit de verantwoording bedoeld in het eerste lid blijkt dat:

a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren waarbij artikel 3, lid 3.2 (kwaliteitsverbetering van het landschap ), niet van toepassing is;

b. is verzekerd dat is voldaan aan de op grond van het tweede lid nader gestelde regels;

c. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling."

    Artikel 8.2 luidt,

"Regels voor kwaliteitsverbetering bebouwingsconcentratie:

1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging), artikel 6.7, eerste lid, en artikel 7.7, eerste lid (wonen), kan een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling' in een bebouwingsconcentratie voorzien in de bouw van één of meer woningen mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

a. het bestemmingsplan de nodige voorwaarden bevat om een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woningen te verzekeren;

b. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling;

c. geen inbreuk wordt gemaakt op de toepassing van de regeling bedoeld in artikel 6.8 en artikel 7. 8 (ruimte-voor-ruimte).

2. Artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod nieuwvestiging), is niet van toepassing."

11.    Ingevolge de artikelen 7.8, eerste lid, en 8.2, eerste lid, van de Verordening kan een bestemmingsplan in afwijking van artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) en artikel 7.7, eerste lid (wonen), ter plaatse van "Gemengd landelijk gebied" en "Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling" in een bebouwingsconcentratie voorzien in de bouw van één of meer woningen.

12.    Naar het oordeel van de Afdeling is de locatie van de voorziene woningen niet gelegen in een bebouwingsconcentratie in de vorm van een kernrandzone. Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van de kern Schaijk buiten bestaand stedelijk gebied. Aan de oostkant ligt het plangebied langs de woningen aan de Molenaarstraat, die deel uitmaken van het in de Verordening aangewezen bestaand stedelijk gebied. Uit de definitie van een kernrandzone volgt dat bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied niet kan worden betrokken bij de beoordeling of sprake is van een overgangszone met relatief veel bebouwing. Naar het oordeel van de Afdeling kan het gebied aan de zuidwestzijde van Schaijk niet worden beschouwd als overgangsgebied naar het buitengebied met relatief veel bebouwing. De gronden zijn overwegend onbebouwd en daaraan is overwegend een agrarische bestemming toegekend. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in het gebied een enkele woning en enkele gebouwen liggen.

13.    Tevens is het plangebied gelet op de dichtheid en aard van de bestaande bebouwing niet gelegen in een bebouwingsconcentratie in de vorm van een bebouwingscluster of bebouwingslint.

14.    Het plan voldoet niet aan de zowel in artikel 7.8. eerste lid, als in 8.2, eerste lid, van de Verordening genoemde voorwaarde dat alleen in een bebouwingsconcentratie kan worden voorzien in de bouw van één of meer woningen. Het plan, dat nieuwe woningen mogelijk maakt, is daarom in strijd met het verbod op nieuwbouw van woningen als opgenomen in artikel 3.1, tweede lid, onder a, en artikel 7.7, eerste lid. De Afdeling laat daarbij in het midden wat de meest beperkende bepaling is als bedoeld in artikel 2, vierde lid. De betogen slagen.

Spuitzone

15.    [appellant sub 3], die een agrarisch bedrijf heeft dat is gevestigd aan [locatie 3] te Schaijk, betoogt dat ter plaatse van de voorziene woningen geen goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd omdat hij op een afstand van 10 m van de woningen akkers heeft waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Hij voert aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval van de in de rechtspraak van de Afdeling aangehouden vuistregel van 50 m kan worden afgeweken. Met name van aardappelen die ter plaatse worden geteeld is bekend dat de teelt gepaard gaat met een aanzienlijk gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Tussen de akkers en woningen is naast een smalle watergang geen afscherming aanwezig. Hij voert aan dat hij niet is gebonden aan driftreducerende maatregelen. Er is derhalve geen reden om de aangehouden vuistregel van 50 m te verlaten.

16.    De raad stelt dat hij in lijn met rechtspraak van de Afdeling deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in dit geval van de vuistregel van 50 m kan worden afgeweken en een kleinere afstand kan worden aangehouden. Het gaat hier om akkers die in gebruik zijn voor vollegrondteelt van gewassen. Omdat tussen het plangebied en de percelen van de bedrijven een watergang is gelegen, geldt op grond van het Activiteitenbesluit van rechtswege een teeltvrije, dan wel een spuitvrije zone voor het bedrijf ter voorkoming van spuitdrift. Verder dienen op grond van het Activiteitenbesluit driftreducerende technieken te worden toegepast, aldus de raad.

17.    De Afdeling stelt voorop dat geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen de gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen bestaan. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen de gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse aanwezig zal zijn.

18.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen wordt een planologische keuze, die ziet op een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk geacht. Dit brengt echter met zich dat de raad een kortere afstand in een bepaalde situatie  toereikend kan achten om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, indien aan die keuze een deugdelijke belangenafweging en motivering ten grondslag zijn gelegd.

19.    De percelen van [appellant sub 3] liggen ten westen van het plangebied en hebben ingevolge het daar geldende bestemmingsplan "Buitengebied Landerd" een agrarische bestemming die akkerbouw en bestaande boom- en fruiteelt en of bloembollenteelt bij recht toelaat. Voor het aanleggen van nieuwe boom-, fruit- en/of bloembollenteelt zonder kas op een afstand van minder dan 50 m tot bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden nodig. De afstand tussen de gronden van [appellant sub 3] en de dichtstbijzijnde in het plan voorziene woning bedraagt ongeveer 11,50 m. Daarbij is tevens een watergang van ongeveer 1,50 m in aanmerking genomen die grenst aan de gronden van [appellant sub 3].

Op de gronden vindt akkerbouw in de vorm van onder meer aardappelteelt plaats. Tussen de akkers van [appellant sub 3] en de woningen ligt geen haag of andere afscherming.

20.    De Afdeling stelt vast dat aan het standpunt van de raad dat de afstand toereikend is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen, geen locatiespecifiek onderzoek noch ander onderzoek ten grondslag is gelegd, waarin onder meer had kunnen worden ingegaan op mogelijke driftreducerende maatregelen die op grond van het Activiteitenbesluit bij de te telen gewassen in acht moeten worden genomen. De stelling van [appellant sub 3] dat bij aardappelteelt veel gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt met spuitdrift heeft de raad niet weerlegd.

     Tevens dient ingevolge artikel 3.81 van het Activiteitenbesluit bij watergangen een teeltvrije dan wel spuitvrije zone in acht te worden genomen van 5 m. Dit betekent dat op een afstand van ongeveer 16,5 m van de dichtstbijzijnde woning geen gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt. Hierbij tekent de Afdeling aan dat appellanten ter zitting hebben gesteld dat in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Landerd" de instandhouding van de watergang niet is gegarandeerd, zodat niet vast staat dat de op grond van het Activiteitenbesluit in acht te nemen teeltvrije, dan wel spuitvrije zone ter voorkoming van spuitdrift van 5 m is verzekerd. De raad heeft deze stelling niet gemotiveerd weersproken.

    Ter zitting is voorts naar voren gebracht dat de heersende windrichting zuidwest is, waardoor de drift van ten westen van het plangebied liggende akkers ook in de richting van het plangebied met woningen zal zijn.

21.    Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de Afdeling in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Het betoog slaagt.

Conclusie

22.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

23.    Gelet op de aard van de vernietiging behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen geen bespreking.

24.    Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro , ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskostenveroordeling

25.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten voor [appellant sub 3], [appellant sub 2] en anderen en [appellant sub 1] en anderen te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart de beroepen gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Landerd van

26 mei 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte kavels Munpad Schaijk";

III.    draagt de raad van de gemeente Landerd op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Landerd tot vergoeding van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten ten aanzien van:

a. [appellant sub 1] en anderen tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan;

b. [appellant sub 2] en anderen tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan;

c. [appellant sub 3] tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Landerd aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroep betaalde griffierecht vergoedt:

a. € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan;

b. € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 2] en anderen, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen aan de betalingsverplichting is voldaan;

c. € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) voor [appellant sub 3];

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.

w.g. Slump    w.g. Ouwehand

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017

224.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature