Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 26 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Kop van de Spoorzone" vastgesteld.

Uitspraak



201605757/1/R2.

Datum uitspraak: 10 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

De vereniging "Door Eendracht Sterk" en andere c.q. anderen (hierna: DES en andere), gevestigd te [belanghebbende] en Scherpenzeel,

appellanten,

en

1.    de raad van de gemeente [belanghebbende],

2.    het college van burgemeester en wethouders van [belanghebbende],

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Kop van de Spoorzone" vastgesteld.

Bij besluit van 15 juni 2016, nummer WHZ-WABO-2016-1117, heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor onder andere de bouw van een supermarkt op Parallelweg 1 te [belanghebbende].

Tegen deze besluiten hebben DES en andere beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

DES en andere hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2017, waar DES en andere, vertegenwoordigd door [5 gemachtigden], bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, en de raad en het college, vertegenwoordigd door I.K. Kuperus en G. van Ginkel, bijgestaan door drs. T. Hooft, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende], vertegenwoordigd door [2 gemachtigden], bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, en Hoogvliet Beheer B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting gehoord.

Overwegingen

1.    Bij besluit van 29 oktober 2015 heeft de raad besloten de bestreden besluiten gecoördineerd voor te bereiden en bekend te maken met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). De besluiten hebben tegelijkertijd ter inzage gelegen. De beroepen tegen de desbetreffende besluiten dienen ieder binnen het eigen beoordelingskader te worden beoordeeld.

Coördinatiebesluit

2.    DES en andere betogen dat de raad ten onrechte de coördinatieregeling heeft toegepast. Daartoe voeren zij aan dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid, zoals neergelegd in de Structuurvisie [belanghebbende] 2030 en de Ruimtelijke Agenda [belanghebbende], en dat daarom de coördinatieregeling niet toegepast had mogen worden.

2.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat noch uit de Wro noch uit de wetsgeschiedenis volgt dat met artikel 3.30 van de Wro een koppeling is beoogd tussen de coördinatieregeling en de door DES en andere genoemde gemeentelijke beleidsstukken.

2.2.    Artikel 3.30 van de Wro luidt:

"Bij besluit van de gemeenteraad kunnen gevallen of categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat:

a. de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten worden gecoördineerd, of

b. de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder a."

2.3.    Gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in samenhang gelezen met artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van artikel 3.30, eerste lid, van de Wro. Dit betekent echter niet dat het besluit tot toepassing van de coördinatieregeling in het geheel niet kan worden getoetst. Artikel 8:5, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb, staat niet in de weg aan de mogelijkheid van exceptieve toetsing. Exceptieve toetsing van het besluit tot toepassing van de coördinatieregeling leidt ertoe dat het besluit buiten toepassing blijft indien het in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel indien het in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel.

2.4.    De Afdeling overweegt dat het plan en de omgevingsvergunning strekken tot de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid als bedoeld in artikel 3.30 van de Wro. Dit artikel schrijft niet voor dat de coördinatieregeling alleen mag worden toegepast in in gemeentelijk beleid omschreven gevallen en niet mag worden toegepast voor afzonderlijke projecten.

    Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het coördinatiebesluit in strijd is met een wettelijk voorschrift of een algemeen rechtsbeginsel. Het betoog faalt.

Het bestemmingsplan

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

4.    Het plan voorziet in een detailhandelbestemming ten behoeve van de verplaatsing van een bestaande supermarkt, gevestigd aan de Parallelweg midden op het bedrijventerrein, naar de zuidwestelijke rand van het bedrijventerrein in [belanghebbende]. Op deze nieuwe locatie kan de supermarkt in beperkte mate uitbreiden en moderniseren. Omdat op deze nieuwe locatie een verenigingsgebouw van de buurtvereniging staat, maakt het plan tevens de verplaatsing hiervan mogelijk . Hiervoor voorziet het plan in een maatschappelijke bestemming voor een nabij gelegen perceel. Op de oude locatie van de supermarkt voorziet het plan in een bedrijfsbestemming. In de planregels is bepaald dat het gebruik als detailhandel in de vorm van een supermarkt op de nieuwe locatie alleen is toegestaan voor zover het gebruik op de oude locatie als supermarkt is gestaakt en gestaakt wordt gehouden.

    DES en andere vrezen dat door de gunstigere nieuwe locatie van de supermarkt veel winkelend publiek uit de kernen [belanghebbende] en Scherpenzeel weg zal blijven. Zij vrezen in zoverre voor hun concurrentiepositie en hun ondernemersklimaat.

Ladder van duurzame verstedelijking

5.    DES en andere betogen dat het plandeel met de bestemming "Detailhandel" in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld, omdat er noch een kwantitatieve noch een kwalitatieve behoefte is. In het rapport "Distributieve onderbouwing verplaatsing Hoogvliet-supermarkt [belanghebbende]" van 11 februari 2016, opgesteld door onderzoeksbureau Bureau Stedelijke Planning (hierna: rapport van BSP), is uitgegaan van een onjuist percentage koopkrachtbinding. Verder betwisten DES en andere de gestelde kwaliteitsverbetering die met de verplaatsing gepaard zou gaan.

5.1.    De raad heeft de actuele regionale behoefte laten onderzoeken. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van BSP. Hieruit volgt dat er zowel kwantitatieve als kwalitatieve behoefte bestaat aan de verplaatsing van de bestaande supermarkt en de uitbreiding daarvan. De raad heeft een nadere toelichting van BSP gevraagd over de door DES en andere betwiste koopkrachtbinding.

5.2.    Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."

5.3.    De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en dat deze ontwikkeling gerealiseerd gaat worden buiten bestaand stedelijk gebied.

5.4.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (nota van toelichting, blz. 34 en 49; Stb. 2012, 388) beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

5.5.    In het rapport van BSP zijn de gevolgen van de verplaatsing van de supermarkt voor zowel [belanghebbende] als Scherpenzeel beschreven. De verplaatsing betekent dat de supermarkt in geringe mate kan uitbreiden, zodat de effecten marginaal zijn, aldus het rapport. Aan de hand van winkeldichtheden, een benchmark en een distributieve berekening is de behoefte berekend. Uit het rapport volgt dat [belanghebbende] een hoge winkeldichtheid kent vergeleken met het landelijke gemiddelde en Scherpenzeel een lagere dan het landelijk gemiddelde. Uit de benchmarkvergelijking blijkt dat [belanghebbende] en Scherpenzeel een vrij omvangrijk supermarktaanbod hebben, maar vergeleken in vierkante meter per inwoner komen de cijfers nagenoeg overeen met de benchmark. Verder is bij de distributieve berekening onder andere gebruik gemaakt van een geschatte koopkrachtbinding voor dagelijkse artikelen van 90%. De conclusie in het rapport van BSP luidt, dat er nog behoefte is aan 450 tot 500 m² in de dagelijkse sector. Over de kwalitatieve behoefte staat in het rapport dat de verplaatsing en uitbreiding naast een modernisering ook een verbeterde bereikbaarheid, betere parkeergelegenheid en verbeterde zichtbaarheid met zich brengt.

5.6.    De Afdeling stelt vast dat de supermarkt op de nieuwe locatie met 155 m² kan uitbreiden en dat dit past binnen voornoemde behoefte van 450 tot 500 m². DES en andere betogen dat is uitgegaan van een onjuiste koopkrachtbinding en wijzen in dat verband op het koopstromenonderzoek van de provincie Utrecht, waarin voor [belanghebbende] van een koopkrachtbinding van slechts 86% voor dagelijkse artikelen wordt uitgegaan, en van 70% voor Scherpenzeel, zoals uit het koopstromenonderzoek van I&O blijkt. In een nader rapport "Reactie op beroepsgronden verplaatsing [belanghebbende]" van 5 december 2016, opgesteld door BSP (hierna: nadere reactie van BSP), is toegelicht dat bij het percentage van 90, waar in het rapport van BSP vanuit is gegaan, ook rekening is gehouden met de inwoners uit Scherpenzeel die inkopen doen in [belanghebbende] en vice versa. Bovendien zou ook bij het hanteren van een iets lagere binding nog voldoende ruimte zijn om de uitbreiding te verantwoorden, aldus de nadere reactie. De Afdeling ziet in hetgeen DES en andere naar voren hebben gebracht geen aanleiding aan deze conclusie te twijfelen.

    Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet in acht is genomen. Het betoog faalt. Nu het betoog faalt zal buiten bespreking blijven of artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het plan.

Onaanvaardbare leegstand

6.    DES en andere vrezen dat als gevolg van het plan onaanvaardbare leegstand zal optreden en dat deze leegstandspiraal het ondernemersklimaat onaanvaardbaar zal aantasten. In dat verband wijzen zij op de omstandigheid dat in [belanghebbende] de leegstand tussen 2004 en 2014 is gestegen tot 10% van het totaal aantal winkels. Verder draagt aan de onaanvaardbare leegstand bij dat de bestaande supermarkt door de verplaatsing een omzetstijging van 15% verwacht, die andere winkels dus mislopen, en dat door de locatiekeuze in de periferie combinatiebezoek wordt uitgesloten, terwijl dit juist voor de speciaalzaken in het centrum belangrijk is. Deze gevolgen zijn door de raad onvoldoende onderkend, aldus DES en andere.

6.1.    De raad voert aan dat DES en andere voor de bestaande leegstand ten onrechte heeft verwezen naar cijfers van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. Volgens de raad is de leegstand in [belanghebbende] zeer beperkt en sinds 2014 zelfs afgenomen. Uit het rapport van BSP is af te leiden dat de verplaatsing van de supermarkt voor de dagelijkse sector marginaal is en tot 1 tot 2% verdringingseffect op de totale omzet zou kunnen leiden. De raad acht dit percentage aanvaardbaar.

6.2.    In het rapport van BSP staat dat de bestaande supermarkt een omzetstijging verwacht van ongeveer 15% vanwege de modernisering van de winkel. De effecten hiervan op de structuur in de omgeving zijn echter marginaal, namelijk 1 tot 2%, aldus het rapport. In de nadere reactie van BSP wordt toegelicht dat deze omzetderving niet gepaard hoeft te gaan met een stijging van de leegstand. Een kleine omzetdaling brengt ondernemers niet direct in de gevarenzone, aldus de nadere reactie van BSP. Wat betreft de bestaande leegstand hebben DES en andere niet aannemelijk gemaakt dat een toename van 1 tot 2%, naast de bestaande leegstand, onaanvaardbare gevolgen heeft. In hetgeen DES en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor de conclusie dat BSP bepaalde gevolgen onvoldoende heeft onderkend. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gevolgen voor de leegstand aanvaardbaar zijn. Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

7.    Volgens DES en anderen is het plan in strijd met het gemeentelijke beleid, zoals neergelegd in de Structuurvisie [belanghebbende] 2030 (hierna: de Structuurvisie). Daarin staat dat de aanwezige detailhandel (Hoogvliet en Kwantum) op het bedrijventerrein verhuist naar de concentratie consument georiënteerde bedrijven. De nieuwe locatie van de supermarkt bevindt zich niet in een gebied van "concentratie consument georiënteerde bedrijven" en verder verhuist de Kwantum ten onrechte niet mee. Tenslotte staat in de Structuurvisie dat op het bedrijventerrein alleen ruimte is voor perifere detailhandel en daar valt een supermarkt niet onder, aldus DES en andere.

    DES en andere betogen daarnaast dat het plan in strijd is met de Ruimtelijke Agenda waarin is neergelegd dat gestreefd wordt naar het leefbaar houden van de dorpskern in [belanghebbende].

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de verplaatsing van de supermarkt naar de rand van het bedrijventerrein is opgenomen in de Structuurvisie. Hoewel het plangebied niet ligt binnen de vereiste "concentratie consument georiënteerde bedrijven" is er geen strijd met het beleid. Kort na vaststelling van de Structuurvisie bleek dat verplaatsing van de bestaande ontsluitingsrotonde niet uitvoerbaar was en dat daarom de supermarkt niet op de beoogde locatie verwezenlijkt kon worden. Er heeft met het oog daarop op het bedrijventerrein een locatiewijziging plaatsgevonden die door het besluit van 24 maart 2015 van het college van burgemeester en wethouders is bekrachtigd. Ook de raadscommissie kon hiermee instemmen. Er is in zoverre gemotiveerd van de Structuurvisie afgeweken, aldus de raad.

    Over de Ruimtelijke Agenda [belanghebbende] betoogt de raad dat dit stuk geen ruimtelijk beleid van de gemeente bevat. Het bevestigt de intentie van de gemeente en de provincie om goed samen te werken en goed af te stemmen over ontwikkelingen.

7.2.    In de Structuurvisie zijn gewenste ontwikkelingen in samenhang bezien en afgestemd op het gemeentelijke beleid op het gebied van onder andere werken, zorg en welzijn. Daarbij is neergelegd welke strategie de gemeente hanteert voor de uitvoering van die ontwikkelingen. In paragraaf 4.2.2.2 wordt ingegaan op het bedrijventerrein [belanghebbende] Oost, waarbij met name wordt ingegaan op het oostelijke deel van dit bedrijventerrein dat in aanmerking komt voor transformatie en herontwikkeling, aldus de Structuurvisie. De herstructurering heeft onder andere als doel de kwaliteitsverbetering van het bedrijventerrein. Verder heeft het de voorkeur om de hoofdontsluiting van het bedrijventerrein in oostelijke richting te verplaatsen. De herstructurering bestaat er onder andere uit dat de aanwezige detailhandel (Hoogvliet en Kwantum) verhuist naar het gebied dat is aangemerkt als "de concentratie consument georiënteerde bedrijven". Ook perifere detailhandel, die in samenhang met voornoemd gebied "concentratie consument georiënteerde bedrijven" wordt genoemd, is binnen dat gebied wenselijk. Deze twee soorten bedrijvigheden sluiten elkaar volgens de Structuurvisie niet uit. De Afdeling stelt vast dat de locatie zoals in het plan voorzien niet overeenkomt met de locatie "concentratie consument georiënteerde bedrijven" zoals opgenomen in de Structuurvisie. De locatie van het plangebied is in de Structuurvisie aangewezen als "kantoorachtig bedrijvenmilieu met publieke en recreatieve ontmoetingsplek". De raad heeft toegelicht dat de herstructurering zoals hij die ten tijde van opstelling van de Structuurvisie voor ogen had, geen doorgang kon vinden, omdat de verplaatsing van de ontsluitingsweg in oostelijke richting niet realiseerbaar bleek. Dit bracht met zich dat ook de supermarkt naar een andere locatie verplaatst diende te worden in verband met een goede ontsluiting. Het college en de raadscommissie hebben reeds in 2015 onderkend dat de Structuurvisie achterhaald is en hebben ingestemd met de gewijzigde locatie. De raad heeft met voorliggend plan het college en de raadscommissie gevolgd. De Afdeling is van oordeel dat de raad voldoende gemotiveerd heeft afgeweken van de Structuurvisie. Verder ziet de Afdeling in de omstandigheid dat Kwantum niet is mee verplaatst geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Structuurvisie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de Structuurvisie geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Hoogvliet en Kwantum tegelijkertijd verplaatst zullen worden. Dat de raad kiest voor een gefaseerde herstructurering en transformatie en voor de Kwantum een afzonderlijke procedure zal gebruiken, acht de Afdeling niet onredelijk.

    Daargelaten de status van de Ruimtelijke Agenda, ziet de Afdeling in hetgeen DES en andere hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zich hiermee niet verdraagt. Het betoog faalt.

Locatie

8.    DES en andere betogen dat de nieuwe locatie niet geschikt is voor een supermarkt en dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daartoe voeren zij aan dat supermarkten een aantrekkende werking hebben op consumenten en dat een locatie in een dorpscentrum meer aangewezen is, nu een centrum afhankelijk is van zulke "trekkers". Zij wijzen op een onderzoek van DTNP. Ten onrechte heeft de raad locaties in het bestaand winkelgebied in Scherpenzeel niet onderzocht. Met de vestiging op de voorliggende locatie worden de gestelde belemmeringen niet opgeheven. Sterker nog, het groepsrisico vanwege de risicovolle inrichting Van Apeldoorn B.V. bij de oude locatie neemt zelfs toe. Nu de nieuwe locatie nog steeds op een bedrijventerrein ligt zullen volgens DES en andere bedrijven ervan af zien zich in de omgeving te vestigen. Verder zal ook de verkeerssituatie rond het bedrijventerrein verslechteren, gelet op de verwachte omzetgroei van 15%, aldus DES en andere.

8.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat ernaar gestreefd wordt het bedrijventerrein te herstructureren en transformeren. In dat verband acht de raad de verplaatsing van de supermarkt naar de nieuwe locatie passend. Wat betreft de externe veiligheid stelt de raad zich op het standpunt dat het groepsrisico na verplaatsing nog steeds zeer laag is. De beheersbaarheid en zelfredzaamheid daartegenover verbeteren, aldus de raad. Over het verkeer betoogt de raad dat de huidige ontsluitingsrotonde gehandhaafd blijft. Doordat de nieuwe locatie slechts aan één zijde aan een bedrijf grenst zal de uitrit veel rustiger zijn, omdat veel minder sprake is van verkeersmenging. Hoewel dus niet alle beperkingen voor de op het bedrijventerrein gevestigde bedrijven worden opgeheven, zijn ze op de voorliggende locatie veel beperkter volgens de raad. Daargelaten de vraag of Hoogvliet bereid zal zijn naar een andere locatie dan de onderhavige te verhuizen, is er in het centrum geen fysieke ruimte voor een supermarkt. In het centrum van Scherpenzeel zijn twee plekken waar een supermarkt is toegestaan en daar zijn al supermarkten gevestigd. Twee braakliggende terreinen zijn gelet op omvang, vormgeving en ligging niet geschikt voor een supermarkt, aldus de raad.

8.2.    Niet in geschil is dat de oude locatie van de supermarkt midden op het bedrijventerrein niet wenselijk was en belemmeringen voor de omliggende bedrijven met zich bracht. De keuze van de raad om de supermarkt te verplaatsen naar een locatie waar de belemmeringen beperkter zijn, acht de Afdeling niet onredelijk. De vraag die vervolgens voorligt is of de raad in redelijkheid voor de locatie, waar dit plan op ziet, heeft kunnen kiezen. De raad heeft gesteld dat er binnen het centrum van [belanghebbende] en Scherpenzeel geen fysieke ruimte is voor de vestiging van een supermarkt van de omvang van Hoogvliet. DES en andere hebben geen concrete locaties aangewezen waar een supermarkt zou passen en die de raad had moeten onderzoeken. Dat een supermarkt een aantrekkende werking heeft, zoals uit het onderzoek van DTNP naar voren komt, brengt geen verandering in de omstandigheid dat in de nabij liggende centra geen ruimte is en betekent niet dat de raad niet in redelijkheid voor voorliggende locatie heeft kunnen kiezen. Bovendien zijn er in de centra reeds supermarkten aanwezig, zodat van een aantrekkende werking reeds sprake is. Verder stellen DES en andere dat niet alle belemmeringen opgeheven worden met de verplaatsing aangezien het groepsrisico gering toeneemt en de oude locatie om die reden leeg zal blijven. DES en andere hebben dit echter niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad om die reden af had moeten zien van vaststelling van het plan. Wat betreft de gevreesde verslechtering van de verkeerssituatie overweegt de Afdeling dat uit de plantoelichting blijkt dat het verkeer zal worden ontsloten via de Parallelweg naar de Stationsweg Oost. Met de geringe uitbreiding ten opzichte van de oude situatie zal het verkeer niet veel toenemen. Gelet op de huidige intensiteit op de Parallelweg is de toename klein en verwaarloosbaar, aldus de plantoelichting. Mede in aanmerking genomen dat bij de nieuwe locatie het verkeer op het bedrijventerrein zich minder gaat vermengen met het verkeer van de supermarkt, oordeelt de Afdeling dat de raad de verkeersafwikkeling in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. In hetgeen DES en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het betoog faalt.

Provinciale verordening

9.    DES en andere betogen dat het plandeel in strijd is met de herijking van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Utrecht 2013 (hierna PRV). Volgens DES en andere maakt de raad in strijd met deze herijking nieuwvestiging en uitbreiding van detailhandel mogelijk buiten bestaand winkelgebied.

9.1.    Volgens de raad voldoet het plan aan de PRV. Voor zover DES en andere wijzen op de herijking van de PRV was deze wijziging ten tijde van vaststelling van het bestreden besluit nog niet vastgesteld en in werking getreden.

9.2.    Ten tijde van de vaststelling van het plan gold de PRV. Vast staat dat de herijking van de PRV is vastgesteld op 12 december 2016 en derhalve na het bestreden besluit. Reeds hierom had de raad de herijking niet in acht behoeven te nemen. Het betoog faalt.

Omgevingsvergunning

10.    DES en andere betogen dat de omgevingsvergunning voor bouwen niet in stand kan blijven nu het bestemmingsplan vernietigd moet worden.

10.1.    Nu de beroepsgronden tegen het plan niet slagen, blijft de omgevingsvergunning in stand.

Conclusie en proceskosten

11.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Mercker

voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2017

661.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature