Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 29 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag over 2015 aan [bewindvoerder] op nihil gesteld.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201605817/1/A2.

Datum uitspraak: 3 mei 2017

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[bewindvoerder], wonend te [woonplaats], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellant], wonend te [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2016 in zaak nr. 16/1506 in het geding tussen:

[bewindvoerder]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag over 2015 aan [bewindvoerder] op nihil gesteld.

Bij besluit van 31 december 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag over 2016 aan [bewindvoerder] op nihil gesteld.

Bij besluit van 23 februari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [bewindvoerder] tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juni 2016 heeft de rechtbank het door [bewindvoerder] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [bewindvoerder] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2017, waar [bewindvoerder], vergezeld van [persoon], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    [bewindvoerder] is bij beschikking van de kantonrechter van 17 oktober 2006 tot bewindvoerder benoemd van zijn zoon [appellant], die sinds 1 december 2014 in Roemenië woont. Aan de zoon zijn voor de toeslagjaren 2015 en 2016 bij besluiten van 21 januari 2015 en 28 december 2015 voorschotten zorgtoeslag verleend ten bedrage van € 942,00 respectievelijk € 998,00.

    Bij de besluiten van 29 december 2015 en 31 december 2015, zoals gehandhaafd bij besluit van 23 februari 2016, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag aan de zoon op nihil gesteld. Daaraan heeft de dienst ten grondslag gelegd dat het toetsingsinkomen van de zoon te hoog is voor aanspraak op zorgtoeslag. Bij de berekening van de aanspraak heeft de dienst de woonlandfactor voor Roemenië toegepast, een verhoudingsgetal tussen de gemiddelde kosten voor zorg in Nederland en, in dit geval, Roemenië. Doordat de zorgkosten in Roemenië lager zijn dan in Nederland hoeft de zoon van [bewindvoerder] verhoudingsgewijs minder premie aan het College voor zorgverzekeringen te betalen dan als hij in Nederland zou wonen en valt de aanspraak op de toeslag lager uit of wordt deze nihil.

    De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 23 februari 2016 ongegrond verklaard.

2.    [bewindvoerder] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de besluitvorming van de Belastingdienst/Toeslagen onzorgvuldig is geweest. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn zoon hem dient te machtigen om toegang te krijgen tot de ‘Mijn Toeslagen’-pagina van de Belastingdienst/Toeslagen. Zijn zoon is wilsonbekwaam en daardoor niet in staat hem te machtigen, zoals ook blijkt uit de beschikking van de kantonrechter waarbij hij tot bewindvoerder is benoemd. De rechtbank heeft hem voorts ten onrechte tegengeworpen dat hij zelf dient te regelen dat hij een machtiging krijgt. Hij heeft contact gehad met de helpdesk van DigiD om hem, als bewindvoerder van zijn zoon, een DigiD op naam van zijn zoon te verstrekken, dan wel zijn eigen DigiD voor zijn zoon te mogen gebruiken, maar dit is hem geweigerd. Daarnaast heeft hij een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman. De ombudsman heeft hem laten weten dat deze problematiek door de Tweede Kamer moet worden opgepakt en hij niets voor hem kan betekenen, aldus [bewindvoerder].

2.1.    Uitgangspunt is, zo volgt uit artikel 13, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen , dat voor belanghebbenden de berekeningen van hun toeslagen slechts digitaal beschikbaar zijn. Voor bewindvoerders staat bij de Belastingdienst/Toeslagen niet de mogelijkheid open om langs digitale weg het beheer voor de onderbewindgestelde uit te voeren (Handelingen II 2012/13, nr. 2796). Uit artikel 13, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in samenhang gelezen met artikel 2 van de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst volgt dat het berichtenverkeer voor belanghebbenden die onder bewind zijn gesteld als bedoeld in artikel 431 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zoals de zoon van [bewindvoerder], anders dan langs elektronische weg kan plaatsvinden. Dit betekent dat [bewindvoerder] in de hoedanigheid van bewindvoerder van zijn zoon langs papieren weg via zijn correspondentieadres met de Belastingdienst/Toeslagen kan corresponderen. Blijkens de brief van november 2015, waarin is vermeld dat [bewindvoerder], omdat zijn zoon onder de uitzonderingen valt, de berekening en alle andere berichten over de toeslagen op papier blijft ontvangen, is de Belastingdienst/Toeslagen hier ook van uitgegaan. Dat [bewindvoerder] geen toegang had tot de ‘Mijn Toeslagen’-pagina, betekent reeds hierom niet dat daarmee de besluitvorming onzorgvuldig was. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

    Het betoog faalt.

3.    [bewindvoerder] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag aan zijn zoon over de jaren 2015 en 2016 terecht op nihil heeft gesteld. Daartoe voert hij aan dat hij tijdig heeft gemeld dat zijn zoon naar Roemenië ging verhuizen. De Belastingdienst/Toeslagen had naar aanleiding van die melding moeten concluderen dat zijn zoon geen recht had op zorgtoeslag. Nu moet zijn zoon zorgtoeslag terugbetalen terwijl hij daar financieel niet toe in staat is.

3.1.    [bewindvoerder] heeft bij brief van 6 oktober 2014 aan de Belastingdienst/Toeslagen gemeld dat zijn zoon met ingang van 1 december 2014 naar Roemenië zou verhuizen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft echter, zoals ter zitting ook is toegelicht, uit de brief van [bewindvoerder] van 4 november 2015 afgeleid dat de zoon naar Roemenië was verhuisd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft naar aanleiding van dat laatste bericht het bij besluit van 21 januari 2015 verleende voorschot voor het jaar 2015 opnieuw berekend en daarbij de woonlandfactor als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de zorgtoeslag toegepast. Dit heeft ertoe geleid dat het voorschot zorgtoeslag aan de zoon van [bewindvoerder] bij besluit van 29 december 2015 op nihil is gesteld. Ook het voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2016 is naar aanleiding van het bericht van 4 november 2015 op nihil gesteld.

    Uit artikel 16, vijfde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen volgt dat de Belastingdienst /Toeslagen een eerder verleend voorschot mag herzien. Hoewel de Belastingdienst/Toeslagen reeds naar aanleiding van het bericht van [bewindvoerder] van 6 oktober 2014 het voorschot had kunnen herzien, staat deze bepaling er niet aan in de weg dat de dienst de voorschotten bij de besluiten van 29 december 2015 en 31 december 2015 op nihil heeft gesteld. Aan de omstandigheid dat [bewindvoerder] de verhuizing van zijn zoon heeft gemeld, kon hij niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat een met het voorschot overeenkomende aanspraak op zorgtoeslag bestond. De aanspraken op zorgtoeslag voor de jaren 2015 en 2016 waren nog niet definitief vastgesteld.

    In hetgeen [bewindvoerder] voorts heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten zorgtoeslag over de jaren 2015 en 2016 ten onrechte op nihil heeft gesteld.

    Het betoog faalt.

4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Rijsdijk

lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017

705.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature