Uitspraak
201504619/1/A3.
Datum uitspraak: 17 februari 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2015 in zaak nr. 13/5090 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2012 heeft de korpsbeheerder een aantal documenten openbaar gemaakt.
Bij besluit van 10 juli 2013 heeft de korpschef het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. A.J. Buurma, werkzaam bij de politie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Naar aanleiding van een boete voor een verkeersovertreding heeft [appellante] verzocht om openbaarmaking van een aantal documenten.
Bij het besluit van 25 oktober 2012 heeft de korpsbeheerder een aantal documenten openbaar gemaakt. De korpschef heeft het daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Daarbij heeft de korpsbeheerder een aantal documenten alsnog openbaar gemaakt en de motivering van het besluit van 25 oktober 2012 aangevuld.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het verzoek om openbaarmaking van 23 augustus 2012 is gedaan namens [appellante], welke vennootschap sedert 31 december 2012 in liquidatie is. De vereffening is nog niet geëindigd. Bij de instelling van het beroep heeft zij abusievelijk verzuimd de toevoeging "in liquidatie" te vermelden, aldus [appellante]
2.1. [appellante] heeft met de uittreksels uit het handelsregister alsnog duidelijkheid verschaft
over de vraag namens welke vennootschap het verzoek om openbaarmaking is ingediend en bezwaar is gemaakt. Gelet op die uittreksels kan dat alleen zijn gedaan namens [appellante] met inschrijfnummer bij de Kamer van Koophandel […], van welke vennootschap naar niet in geschil is de vereffening nog niet is geëindigd. Derhalve heeft de rechtbank de vennootschap ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog de gronden van het beroep behandelen.
4. [appellante] heeft onder meer verzocht om openbaarmaking van het logboek waarin alle onderhoudswerkzaamheden zijn geregistreerd die zijn uitgevoerd aan de snelheidscontrolemeter, niet zijnde een boordsnelheidsmeter, die is gebruikt bij vaststelling van de overtreding of een ander document waaruit volgt wanneer onderhoud aan dat apparaat heeft plaatsgevonden. De korpschef heeft zich op het standpunt gesteld dat zich daarover geen documenten bij hem bevinden. Volgens [appellante] heeft de korpschef ten onrechte haar verzoek om openbaarmaking niet doorgestuurd naar de instantie waar die informatie zich bevindt. Het is volgens haar onwaarschijnlijk dat die informatie in het geheel niet beschikbaar is.
4.1. Ingevolge artikel 4 van de Wet openbaarheid van bestuur wordt de verzoeker, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
De verplichting een verzoek om openbaarmaking door te zenden geldt alleen voor zover de documenten waarom wordt verzocht bij een ander bestuursorgaan berusten. Berusten die documenten niet bij een ander bestuursorgaan, maar bijvoorbeeld een bedrijf, dan geldt die plicht niet. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de documenten waar zij om heeft verzocht, berusten bij een ander bestuursorgaan. Voor haar stelling, dat een bedrijf bij het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden aan een snelheidscontrolemeter een bestuursorgaan is dat werkzaam is onder de verantwoordelijkheid van de korpschef bestaat geen grond. Het uitvoeren van onderhoud aan een snelheidscontrolemeter is geen publieke taak en het bedrijf dat dat onderhoud uitvoert geen bestuursorgaan. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de korpschef artikel 4 heeft geschonden.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt dat de korpschef meer dwangsommen heeft verbeurd dan de dwangsom van € 200,00 die de korpschef heeft toegekend. De korpschef heeft bij besluit van 29 maart 2013 de hoogte van de verschuldigde dwangsom vastgesteld. Dat besluit is pas op 3 april 2013 verzonden, zodat de korpschef van 30 maart tot en met 3 april 2013 ook nog dwangsommen heeft verbeurd. Verder verzoekt [appellante] om vaststelling van de rente die de korpschef is verschuldigd wegens het te laat betalen van de dwangsom die deze heeft verbeurd van 17 oktober tot en met 26 oktober 2012. Voorts heeft de korpschef een dwangsom verbeurd van 30 maart tot en met 10 mei 2013 wegens het uitblijven van een besluit op het gemaakte bezwaar. Ook is de korpschef wettelijke rente over die dwangsom verschuldigd. Daarnaast heeft de korpschef een te lage proceskostenvergoeding toegekend. In bezwaar heeft zij vier handelingen verricht. Zij heeft op 7 december 2012, 18 januari 2013 en 15 maart 2013 brieven verstuurd en een hoorzitting bijgewoond, aldus [appellante].
5.1. Ingevolge artikel 4:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
[appellante] heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat de korpschef meer dwangsommen heeft verbeurd dan de € 200,00 die deze haar heeft toegekend. De bezwarencommissie heeft zich in zijn advies van 10 juni 2013 op het standpunt gesteld dat dat onjuist is. De korpschef heeft dat advies aan zijn besluit van 10 juli 2013 ten grondslag gelegd, zodat deze, gelet op artikel 4:19, eerste lid, van de Awb daarmee in zoverre op dat bezwaar heeft beslist. De korpschef voert als verweer dan ook ten onrechte aan dat deze grond buiten de omvang van het geding valt.
[appellante] heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat de korpschef heeft miskend dat hij 27 maal een dwangsom heeft verbeurd, omdat zij 27 verzoeken om openbaarmaking heeft gedaan. Thans betoogt zij dat de korpschef alleen een te korte periode heeft genomen voor het bepalen van de dwangsom die deze heeft verbeurd. Gelet op hetgeen zij eerder in bezwaar heeft gesteld, valt dat betoog buiten de omvang van het geding.
5.2. [appellante] heeft bij brief van 7 december 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 oktober 2012. Bij brief van 18 januari 2013 heeft zij de gronden van het bezwaar aangevuld. Bij brief van 15 maart 2013 heeft [appellante] de korpschef in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit op het door haar gemaakte bezwaar. Op dat bezwaar heeft de korpschef eerst op 10 juli 2013 beslist, zodat deze een dwangsom heeft verbeurd vanaf 30 maart 2013 tot en met 10 juli 2013. Nu, gelet op artikel 4:17, eerste lid, van de Awb , een dwangsom wordt verbeurd over ten hoogste 42 dagen, dat wil zeggen tot en met 10 mei 2013, heeft de korpschef een dwangsom van € 1.260,00 verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
Ingevolge artikel 4:18 van de Awb stelt het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Ingevolge artikel 4:100 van de Awb is het bestuursorgaan, indien het de beschikking tot betaling van een door hem verschuldigde geldsom niet tijdig geeft, wettelijke rente verschuldigd vanaf het tijdstip waarop het in verzuim zou zijn geweest indien de beschikking op de laatste dag van de daarvoor gestelde termijn zou zijn gegeven.
De korpschef had, gelet op artikel 4:18 van de Awb , de verschuldigdheid van de dwangsom wegens het niet-tijdig beslissen op bezwaar op 24 mei 2013 moeten vaststellen. Hij had de verschuldigde dwangsom dan uiterlijk op 5 juli 2013 aan [appellante] moeten betalen. Nu de korpschef dat heeft nagelaten, is deze wettelijke rente verschuldigd vanaf die dag tot de dag van betaling.
Voorts heeft de korpschef bij besluit van 29 maart 2013 de hoogte van de dwangsom vastgesteld die deze heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek om openbaarmaking. Dat besluit had de korpschef op 8 november 2012 moeten nemen. De verschuldigde dwangsom had de korpschef uiterlijk op 20 december 2012 aan [appellante] dienen te betalen. Nu de korpschef die dwangsom pas op 29 mei 2013 heeft betaald, is deze wettelijke rente verschuldigd over de periode van 20 december 2012 tot en met 29 mei 2013.
Het betoog slaagt in zoverre.
5.3. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, wordt het bedrag van de kosten bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht opgenomen tarief vastgesteld.
In deze bijlage is onder A5, Bezwaar en administratief beroep, vermeld dat voor het bezwaarschrift en het verschijnen op de hoorzitting een punt wordt toegekend en voor het verschijnen op een nadere hoorzitting een half punt.
[appellante] heeft een bezwaarschrift ingediend en is op een hoorzitting verschenen. De korpschef heeft haar daarvoor ook een proceskostenvergoeding toegekend. Het versturen van twee andere brieven door [appellante], komt niet voor vergoeding in aanmerking. De korpschef heeft dan ook terecht voor die handeling geen proceskostenvergoeding toegekend.
Het betoog faalt in zoverre.
6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren.
7. De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 april 2015 in zaak nr. 13/5090;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de korpschef van politie een dwangsom heeft verbeurd van € 1.260,00 (zegge: twaalfhonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2013 tot de dag van de algehele voldoening daarvan;
V. bepaalt dat de korpschef van politie over de door hem vastgestelde dwangsom van € 200,00 (zegge: tweehonderd euro) wettelijke rente is verschuldigd vanaf 20 december 2012 tot 29 mei 2013;
VI. veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de korpschef van politie aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 807,00 (zegge: achthonderdzeven euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2016
622.