Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 13 augustus 2014 heeft de staatssecretaris een aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken, bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.

Uitspraak



201502905/1/V1.

Datum uitspraak: 29 januari 2016

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/24505 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2014 heeft de staatssecretaris een aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken, bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.

Bij besluit van 16 oktober 2014 (hierna: het besluit) heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en geweigerd de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden. Het besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 10 maart 2015 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd, het besluit van 13 augustus 2014 herroepen en de staatssecretaris veroordeeld de in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.G. van Schie, advocaat te Nijmegen, heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Anders dan de vreemdeling in zijn verweerschrift aanvoert, heeft de staatssecretaris het hogerberoepschrift tijdig ingediend. De rechtbank heeft de aangevallen uitspraak verzonden op 10 maart 2015, zodat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 7 april 2015 is geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 7 april 2015 bij faxbericht verzonden en bij de Raad van State ingekomen.

2. De vreemdeling is op 25 januari 1975 in Marokko geboren en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij is in 1981 in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen. Hij is op 7 juli 1981 in de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven, op 27 februari 1986 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning tot vestiging en op enig moment daarna van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De vreemdeling is in de periode van 10 april 1992 tot en met 1 maart 2013 veroordeeld tot gevangenisstraf met een totale duur van 141 maanden voor 85 misdrijven, waaronder poging tot doodslag, vernieling, brandstichting, poging tot zware mishandeling, rijden onder invloed, afpersing, mishandeling, diefstal, diefstal door middel van braak, diefstal met geweld, diefstal door middel van valse sleutels, verduistering, valsheid in geschrifte, bedreiging, opzetheling, weerspannigheid, huisvredebreuk en poging tot diefstal in vereniging.

3. Vaststaat dat de vreemdeling langer dan twintig jaar rechtmatig in Nederland heeft verbleven en dat zijn verblijfsvergunning daarom onder de tot 1 juli 2012 geldende regelgeving niet kon worden ingetrokken. Vaststaat eveneens dat per 1 juli 2012 de regelgeving zodanig is gewijzigd dat intrekking in zo'n situatie wel mogelijk is.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of deze gewijzigde regelgeving in deze zaak van toepassing is. Daarbij bestaat verschil van mening over de uitleg van het bij die wijziging opgenomen overgangsrecht.

4. De onder 3 bedoelde wijziging is geregeld in het Besluit van 26 maart 2012 (Stb. 2012, 158; hierna: het Besluit van 26 maart 2012).

Ingevolge artikel II van het Besluit van 26 maart 2012 (hierna: artikel II) blijft het Besluit van 26 maart 2012 buiten toepassing ten aanzien van een vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding hiervan niet kon worden beëindigd.

5. De staatssecretaris heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat de vreemdeling onherroepelijk is veroordeeld voor de onder 2 vermelde misdrijven. Het betreft volgens de staatssecretaris zeer ongewenste vormen van criminaliteit waarmee de vreemdeling overlast en leed bij slachtoffers en aanzienlijke maatschappelijke schade heeft veroorzaakt. Gelet op de lange periode waarin de vreemdeling bij herhaling misdrijven heeft gepleegd, is volgens de staatssecretaris niet uitgesloten dat hij opnieuw misdrijven zal plegen. Nu de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde is, is het in het belang van de veiligheid van anderen dat hij Nederland onmiddellijk verlaat, aldus de staatssecretaris.

De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat, gelet op artikel II, artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), zoals luidend per 1 juli 2012, op de vreemdeling van toepassing is nu hij na inwerkingtreding van het Besluit van 26 maart 2012 onherroepelijk is veroordeeld voor diefstal gepleegd op 19 februari 2013 en op 1 maart 2013. Volgens de staatssecretaris kon hij dan ook de verblijfsvergunning van de vreemdeling intrekken.

6. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit op een onjuiste wettelijke grondslag berust. Volgens haar is artikel II onverkort van toepassing omdat in de tekst van artikel II geen uitzondering is gemaakt voor vreemdelingen die na 1 juli 2012 wederom misdrijven plegen. Zij wijst daarbij op het verschil in de tekst tussen artikel II en artikel XIII, eerste lid, van het Besluit van 24 juli 2010 (Stb. 2010, 307; hierna: het Besluit modern migratiebeleid), waarin overgangsrecht is opgenomen voor de bij het Besluit modern migratiebeleid geregelde wijziging van onder meer artikel 3.86 van het Vb 2000 .

7. In de grief bestrijdt de staatssecretaris deze overwegingen. Hij voert onder meer aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, nu het Besluit van 26 maart 2012 onmiddellijke werking heeft, de gewijzigde bepalingen van het Vb 2000 van toepassing zijn op een vreemdeling die na 1 juli 2012 een misdrijf pleegt en dat artikel II zich hiertegen niet verzet. Voorts voert hij aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het verschil in de formulering van het overgangsrecht in het Besluit van 26 maart 2012 en het overgangsrecht in het Besluit modern migratiebeleid geen wijziging in het bereik van het overgangsrecht inhoudt. Hij wijst erop dat de wetgever de in het overgangsrecht in het Besluit modern migratierecht opgenomen passage "tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van die onderdelen van dit besluit gepleegd misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld, dan wel hem terzake van een zodanig misdrijf bij onherroepelijke beschikking een taakstraf is opgelegd" in het Besluit van 26 maart 2012 heeft laten vervallen omdat deze passage, gelet op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 28 november 2011, overbodig is nu het eerste lid van artikel 3.86 van het Vb 2000 niet gewijzigd is (Stcrt. 2012, 14035, p. 11, paragraaf 6, en p. 20, paragraaf 6).

7.1. Artikel II regelt de eerbiediging van de verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen van wie het verblijf op grond van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 26 maart 2012 niet kon worden beëindigd. Dit artikel moet zo worden uitgelegd dat de tot 1 juli 2012 geldende regelgeving slechts van toepassing blijft in de situatie waarin een vreemdeling zich na die datum niet meer schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een misdrijf en daarvoor onherroepelijk is veroordeeld. Voor de situatie dat een vreemdeling na 1 juli 2012 opnieuw een misdrijf heeft gepleegd en daarvoor onherroepelijk is veroordeeld, geldt deze uitzondering niet. Daaraan doet niet af dat in artikel II niet de onder 7 vermelde passage is opgenomen.

Reeds hierom slaagt de grief.

8. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

9. Aan het tegen de vreemdeling uitgevaardigde inreisverbod zijn de in artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bedoelde rechtsgevolgen verbonden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2013 in zaken nrs. 201204559/1/V1 en 201207753/1/V1 volgt dat de vreemdeling derhalve geen belang heeft bij beoordeling van het beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

10. Het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, is niet-ontvankelijk.

11. Uit voormelde uitspraak van de Afdeling volgt dat hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd over de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd moet worden beoordeeld alsof dit deel uitmaakt van zijn beroep tegen het inreisverbod.

12. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld nu hij, gelet op artikel 3.86, elfde lid, van het Vb 2000 , zoals dit luidde tot 1 juli 2012, erop mocht vertrouwen dat de staatssecretaris zijn verblijfsvergunning niet zou intrekken. Hij heeft erop gewezen dat hij langer dan twintig jaar rechtmatig in Nederland verblijft en dat de gewijzigde regels niet op behoorlijke wijze zijn bekendgemaakt aan de doelgroep.

12.1. Artikel 3.86, elfde lid, van het Vb 2000 , zoals dit luidde tot 1 juli 2012, is geen concrete, ondubbelzinnige toezegging jegens de vreemdeling waaraan hij rechtens te honoreren verwachtingen heeft kunnen ontlenen, reeds omdat dit een wettelijke bepaling is die gewijzigd kan worden. Voorts is het Besluit van 26 maart 2012 overeenkomstig artikel 3 van de Bekendmakingswet bekendgemaakt in het Staatsblad, zodat de vreemdeling had kunnen weten dat het per 1 juli 2012 gewijzigde artikel 3.86 van het Vb 2000 op hem van toepassing zou worden in het geval van een veroordeling voor een na 1 juli 2012 gepleegd misdrijf als bedoeld in dat artikel.

De beroepsgrond faalt.

13. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris het besluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd voor zover hij hieraan ten grondslag heeft gelegd dat hij onherroepelijk is veroordeeld voor een diefstal gepleegd op 19 februari 2013 en een diefstal gepleegd op 1 maart 2013. Hij heeft betoogd dat alleen de op 19 februari 2013 gepleegde diefstal heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling en dat dit slechts een voorwaardelijke veroordeling betreft tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een werkstraf van 40 uur. Voorts heeft hij betoogd dat hij volgens een overzicht van de Justitiële Informatiedienst van 2 september 2014 (hierna: het overzicht) niet onherroepelijk is veroordeeld voor de op 1 maart 2013 gepleegde diefstal. Ten slotte heeft hij aangevoerd dat hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten die hij volgens het overzicht zou hebben gepleegd op 22 april 2013 en 27 november 2014.

13.1. De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijk opgelegde straf voor de op 19 februari 2013 gepleegde diefstal daadwerkelijk ten uitvoer is gelegd. Nu de vreemdeling dit niet heeft bestreden, heeft de staatssecretaris, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2010 in zaak nr. 201001728/1/V3, de ten uitvoer gelegde straf terecht bij zijn beoordeling betrokken en het besluit in zoverre deugdelijk gemotiveerd.

Voorts heeft de staatssecretaris zich in het besluit op het standpunt gesteld dat de veroordeling voor de op 1 maart 2013 gepleegde diefstal wel een onherroepelijke veroordeling betreft, te weten tot dertig uur werkstraf subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis, nu dit weliswaar niet uit het overzicht maar wel uit telefonisch contact met de rechtbank en het gerechtshof is gebleken en de vreemdeling hiervan op de hoogte is. Nu de vreemdeling niet heeft gestaafd dat er nog rechtsmiddelen openstaan of lopen tegen de veroordeling voor de op 1 maart 2013 gepleegde diefstal, is het besluit in zoverre eveneens deugdelijk gemotiveerd.

Ten slotte heeft de staatssecretaris de door de vreemdeling vermelde strafbare feiten van 22 april 2013 en 27 november 2014 niet aan het besluit ten grondslag gelegd.

De beroepsgrond faalt.

14. Gelet op hetgeen onder 7.1 en 13.1 is overwogen, is artikel 3.86 van het Vb 2000 , zoals luidend met ingang van 1 juli 2012, van toepassing op de vóór 1 juli 2012 door de vreemdeling gepleegde misdrijven (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2005 in zaak nr. 200502746/1).

15. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn beroep op artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 faalt omdat het Gerechtshof 's-Hertogenbosch (hierna: het Gerechtshof) hem bij arrest van 27 juli 1999 heeft veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: het WvSr). De vreemdeling heeft betoogd dat deze veroordeling geen zodanig misdrijf betreft nu het misdrijf geen ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers ten gevolge heeft gehad.

15.1. Ingevolge artikel 3.86, tiende lid, gelezen in samenhang met artikel 3.98 van het Vb 2000, trekt de staatssecretaris, in afwijking van de voorgaande leden, de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet in bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het WvSr of een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld.

Ingevolge artikel 22b, eerste lid, aanhef en onder a, van het WvSr wordt een taakstraf niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.

De nota van toelichting bij het Besluit van 26 maart 2012 vermeldt op p. 5 en 6 onder meer:

"Ten vierde komen de eindtermijnen van de glijdende schalen te vervallen, waardoor ook na verblijf van meer dan 20 jaar bij zeer ernstige misdrijven de glijdende schaal kan worden toegepast. Tot nu toe kan bij een verblijfsduur van 20 jaar of meer niet meer [worden] overgegaan tot intrekking van de verblijfsvergunning. Dit deed soms geen recht aan het rechtsgevoel wanneer er, ondanks de lange verblijfsperiode, behoefte bestond om voortzetting van het verblijf te ontzeggen, bijvoorbeeld bij misdrijven die de rechtsorde schokken. Daarbij worden de misdrijven die de rechtsorde schokken uitgebreid. Onder de oude bepaling vielen hier alleen geweldsmisdrijven en drugsgerelateerde misdrijven onder. Dit maakte dat zeer ernstige zedenmisdrijven hier buiten zouden kunnen vallen. Teneinde dit te voorkomen, is aansluiting gezocht bij de categorie misdrijven waarvoor geen taakstraf kan worden opgelegd, zoals bepaald in de Wet van 17 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het beperken van de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- en geweldsmisdrijven en bij recidive van misdrijven (Staatsblad 2012, nr. 1)."

De memorie van toelichting bij artikel 22b van het WvSr (Kamerstukken II 2009/10, 32 169, nr. 3) vermeldt op p. 9 onder meer:

"Een taakstraf wordt niet opgelegd indien het misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad. Bij zeden- en geweldsmisdrijven is in beginsel steeds sprake van inbreuken op de lichamelijke integriteit. De ernst van de inbreuk kan verschillen. In geval van een poging tot een zeden- of geweldsmisdrijf kan het zo zijn dat er geen sprake is van een daadwerkelijke inbreuk op de lichamelijke integriteit. De ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit is dus bepalend voor de mogelijkheid om een taakstraf op te leggen. Zijn de gevolgen voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer beperkt gebleven, dan kan een «kale» taakstraf worden opgelegd.

[…] Bij beperkt of geen lichamelijk letsel kan gedacht worden [aan] de vechtpartij waarbij over en weer geslagen wordt. De betrokkene die daarbij op het hoofd slaat van zijn tegenstander maakt zich al snel schuldig aan poging zware mishandeling, ook al is er geen letsel of is het ontstane letsel beperkt gebleven tot een blauwe plek. In een dergelijk geval wordt het aan de rechter overgelaten om te beoordelen of een taakstraf een passende straf is. Leidt de vechtpartij tot zwaar lichamelijk letsel dan is het opleggen van enkel een taakstraf uitgesloten."

15.2. Onbestreden is dat de vreemdeling bij voormeld arrest is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor brandstichting op 27 april 1995 in een transportbus waarin hij met andere gedetineerden was opgesloten (hierna: de brandstichting).

15.3. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de brandstichting een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers ten gevolge heeft gehad, nu zij opgesloten waren en zij, volgens verklaringen van henzelf en van een beveiliger, door rookontwikkeling bijna geen lucht meer kregen en overleden zouden zijn als de transportbegeleider de deur niet tijdig had kunnen openen. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat lichamelijk letsel volgens de memorie van toelichting bij artikel 22b, eerste lid, van het WvSr niet altijd is vereist voor het aannemen van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit. Voorts heeft hij gewezen op voormeld arrest van het Gerechtshof.

15.4. Uit de nota van toelichting bij het Besluit van 26 maart 2012 volgt dat de wetgever met de wijziging van artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 heeft beoogd de categorie misdrijven die reden kunnen zijn om voortzetting van verblijf te ontzeggen niet langer te beperken tot geweldsmisdrijven en drugsgerelateerde misdrijven omdat niet alle misdrijven die de rechtsorde schokken hieronder vallen. Voorts volgt hieruit dat de wetgever om deze reden aansluiting heeft gezocht bij de categorie misdrijven bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het WvSr , nu dit misdrijven zijn waarvoor geen taakstraf kan worden opgelegd.

Uit de memorie van toelichting bij artikel 22b van het WvSr volgt dat van doorslaggevende betekenis is dat een misdrijf een dusdanig ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad dat geen taakstraf kan worden opgelegd. Voorts volgt hieruit dat het in geval van beperkt of geen lichamelijk letsel aan de rechter is om te beoordelen of een taakstraf passend is.

De vreemdeling heeft niet bestreden dat de slachtoffers van de brandstichting overleden zouden zijn als de transportbegeleider de deur niet tijdig had kunnen openen.

Het Gerechtshof heeft in voormeld arrest overwogen dat, gelet op de ernst van het misdrijf en de omstandigheid dat de vreemdeling er niet voor terugdeinsde de levens van anderen in gevaar te brengen ten einde zelf uit preventieve hechtenis te ontsnappen, niet kon worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De Afdeling begrijpt deze overweging van het Gerechtshof aldus dat het Gerechtshof het in levensgevaar brengen van de slachtoffers beschouwt als een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers, zoals thans bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het WvSr . De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het beroep van de vreemdeling op artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 faalt.

De beroepsgrond faalt.

16. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de brandstichting negentien jaar na het plegen hiervan tot verblijfsbeëindiging moet leiden. Hij heeft erop gewezen dat, gelet op zijn verblijfsduur en artikel 3.86, tiende lid, van het Vb 2000 , verblijfsbe ëindiging zonder de brandstichting niet mogelijk zou zijn.

16.1. Zoals onder 14 is overwogen, is artikel 3.86 van het Vb 2000 , zoals luidend met ingang van 1 juli 2012, van toepassing op de vóór 1 juli 2012 door de vreemdeling gepleegde misdrijven. Nu hieraan, gelet op artikel II, geen beperking in tijd is gesteld in die zin dat de staatssecretaris misdrijven van vóór een bepaalde datum niet bij zijn beoordeling betrekt, en nu de vreemdeling, gelet op de motivering van het besluit als weergegeven onder 5, in de periode van 10 april 1992 tot en met 1 maart 2013 is doorgegaan met het plegen van misdrijven, heeft de staatssecretaris het besluit in zoverre deugdelijk gemotiveerd.

De beroepsgrond faalt.

17. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. Hij heeft erop gewezen dat de staatssecretaris kenbaar bij zijn beoordeling had moeten betrekken dat zijn criminele ontsporing mede is veroorzaakt doordat hij in zijn jeugd seksueel is misbruikt en mede als gevolg daarvan verslaafd is geraakt aan verdovende middelen. Voorts heeft hij betoogd dat de staatssecretaris zwaarder had moeten laten meewegen dat hij 32 jaar in Nederland verblijft. Hij verwijst hiervoor naar het onder 7 vermelde advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, volgens welke verblijfsbeëindiging na twintig jaar rechtmatig verblijf slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan te merken is als een noodzakelijke en proportionele inbreuk op het recht op eerbiediging van gezins- of familieleven dan wel het privéleven van de desbetreffende vreemdeling. Ook had de staatssecretaris volgens hem zwaarder moeten laten meewegen dat hij zijn gedrag heeft verbeterd sinds een klinische opname in de periode van 14 december 2009 tot 18 mei 2010, zijn relatie met zijn partner die in 2010 is gestart en de geboorte van zijn dochter op 23 juni 2013. Voorts heeft hij erop gewezen dat er voor zijn partner en dochter een objectieve belemmering is om hem te volgen naar Marokko omdat zijn partner geen Marokkaans spreekt, deze taal slecht verstaat en zich niet met haar dochter in Marokko wil vestigen omdat zij daar als vrouw wordt achtergesteld. Voorts heeft hij betoogd dat de staatssecretaris aan de belangen van zijn partner een groter gewicht had moeten toekennen, nu zij bij het aangaan van de relatie in 2010 geen rekening hoefde te houden met verblijfsbeëindiging. Ten slotte heeft hij erop gewezen dat hij sterkere banden met Nederland heeft dan met Marokko en dat hij zich, behoudens zijn nationaliteit, niet onderscheidt van Nederlanders.

17.1. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99 (www.echr.coe.int) en de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009 in zaak nr. 200903237/1/V2), volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het priv é leven en familie- en gezinsleven een "fair balance" moet worden gevonden tussen het belang van de desbetreffende vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken.

17.2. De rechter moet toetsen of de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privé leven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert een enigszins terughoudende toetsing.

17.3. De staatssecretaris heeft bij de belangenafweging meegewogen dat de vreemdeling nog banden met Marokko heeft, nu hij heeft verklaard dat hij daar tot zesjarige leeftijd heeft gewoond, dat hij daar meer dan eens, en laatstelijk in 2008 of 2009, op vakantie is geweest, en dat hij de taal van dat land spreekt. De staatssecretaris heeft de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland niet in het voordeel van de vreemdeling laten meewegen nu hij weliswaar sociale en culturele banden met Nederland heeft, maar gedurende zijn verblijf 85 misdrijven, waaronder ernstige misdrijven met geweld, heeft gepleegd en ruim elf jaar in detentie heeft doorgebracht. De staatssecretaris heeft bij zijn beoordeling betrokken dat gebruik van verdovende middelen een duidelijke rol lijkt te spelen bij de door de vreemdeling gepleegde strafbare feiten en zijn gewelddadig gedrag, dat hij ondanks de hem opgelegde straffen verdovende middelen is blijven gebruiken en dat hij dan ook onvoldoende verantwoording heeft genomen voor zijn gedrag voor zover dit hieruit voortkomt. Voorts heeft hij bij zijn beoordeling betrokken dat de vreemdeling zijn geestelijke gesteldheid, die naar gesteld verband houdt met seksueel misbruik, niet heeft gestaafd. Voorts heeft de staatssecretaris in het nadeel van de vreemdeling laten meewegen dat hij ondanks de opgelegde taak- en gevangenisstraffen geen gedragsverbetering heeft getoond, nu hij na zijn klinische opname en tijdens zijn relatie strafbare feiten is blijven plegen en hij niet heeft gestaafd dat in de periode van 23 juni 2013, de geboortedatum van zijn dochter, tot 16 oktober 2014, de datum van het besluit, een gedragsverbetering heeft plaatsgevonden die tot een andere uitkomst van de belangenafweging zou moeten leiden. Voorts heeft de staatssecretaris de door de vreemdeling vermelde omstandigheden niet als een objectieve belemmering aangemerkt, nu hieraan een keus van de partner van de vreemdeling ten grondslag ligt. Ten slotte heeft de staatssecretaris de belangen van de partner van de vreemdeling niet zwaarder laten meewegen omdat zij bij het aangaan van de relatie geen rekening hoefde te houden met verblijfsbeëindiging, nu de mogelijkheid van verblijfsbeëindiging is ontstaan doordat de vreemdeling na 1 juli 2012 opnieuw misdrijven heeft gepleegd.

17.4. Gelet op hetgeen onder 17.3 is vermeld, is de staatssecretaris kenbaar ingegaan op het door de vreemdeling gestelde verband tussen zijn criminele gedrag, zijn verslaving en het door hem gestelde seksueel misbruik, heeft hij alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging betrokken en de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van de vreemdeling laten uitvallen.

Dat de vreemdeling zich, behoudens zijn nationaliteit niet zou onderscheiden van Nederlanders, leidt niet tot een ander oordeel, nu juist het niet hebben van de Nederlandse nationaliteit maakt dat de Vw 2000 op hem van toepassing is.

Het onder 7 vermelde advies van de Afdeling advisering leidt evenmin tot een ander oordeel, nu dit wijst op een belangenafweging als bedoeld onder 17.1, welke de staatssecretaris heeft gemaakt (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2014 in zaak nr. 201404225/1/V2).

De beroepsgrond faalt.

18. De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris, gelet op het feit dat hij op jonge leeftijd naar Nederland is gekomen, zijn langdurig verblijf in Nederland, zijn gezinssituatie en zijn gewijzigde levenspatroon, in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken en zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij een actuele bedreiging van de openbare orde is.

18.1. Voor zover het betoog aldus moet worden begrepen dat de vreemdeling heeft aangevoerd dat de onder 18 vermelde omstandigheden bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, die tot afwijking van paragraaf B12 /2.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 nopen, faalt het betoog nu deze omstandigheden moeten worden geacht bij de totstandkoming van dit beleid te zijn betrokken. Volgens dit beleid trekt de staatssecretaris een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in, in het geval dat zich een omstandigheid voordoet als vermeld in artikel 22, tweede lid, van de Vw 2000 en de artikelen 3.97 en 3.98 van het Vb 2000 hierop geen uitzondering maken.

Voorts heeft de staatssecretaris zich, gelet op hetgeen onder 5 is vermeld, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdeling een actuele bedreiging van de openbare orde is. De onder 18 vermelde omstandigheden nemen de actualiteit van het gevaar dat uitgaat van de vreemdeling immers niet weg.

De beroepsgrond faalt.

19. Voor zover de vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij hem niet een redelijke vertrektermijn heeft geboden, faalt het betoog, nu de staatssecretaris, gelet op hetgeen onder 5 is vermeld, dit in het besluit heeft uiteengezet door te wijzen op de ernst van de gepleegde misdrijven, de periode waarin de vreemdeling deze misdrijven heeft gepleegd en het recidivegevaar.

20. Voor zover de vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de door hem aangevoerde omstandigheden geen aanleiding zijn om af te zien van de uitvaardiging van het inreisverbod dan wel de duur hiervan te bekorten, faalt het betoog nu de staatssecretaris dit, onder verwijzing naar de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM , in het besluit draagkrachtig heeft gemotiveerd.

21. Voorts heeft de vreemdeling aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar nu het bezwaar niet kennelijk ongegrond is.

21.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 december 2008 in zaak nr. 200802115/1) mag een bestuursorgaan krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts van het horen afzien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit.

Gelet op de motivering van het besluit van 13 augustus 2014 en de bezwaargronden in het aanvullend bezwaarschrift van 29 september 2014, is in dit geval aan deze maatstaf voldaan. De staatssecretaris heeft zich, mede onder verwijzing naar het verslag van een in de besluitvormingsfase gehouden hoorzitting op 20 maart 2014, gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van de vreemdeling uitvalt. De vreemdeling heeft in de bezwaargronden, mede onder verwijzing naar zijn betoog op voormelde hoorzitting en zijn zienswijze van 20 november 2013, nogmaals gewezen op zijn relatief lange verblijfsduur in Nederland, de oorzaken van zijn crimineel gedrag, de belangen van zijn partner en zijn dochter, de gestelde gedragsverbetering en zijn banden met Nederland.

De beroepsgrond faalt.

22. Het beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, is ongegrond.

23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 10 maart 2015 in zaak nr. 14/24505;

III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, niet-ontvankelijk;

IV. verklaart het in die zaak ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. De Keizer

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2016

488-716.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature