Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het college [appellant] voor de geleden planschade in de vorm van inkomensschade een tegemoetkoming in natura toegekend door planologische medewerking te verlenen aan het verhogen van de schoorsteen van het autoschadeherstelbedrijf en de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van de gemeente te laten komen. Voorts heeft het college voor de geleden planschade in de vorm van vermogensschade een tegemoetkoming in planschade van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en het betaalde recht, toegekend.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201501820/1/A2.

Datum uitspraak: 9 december 2015

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], tevens handelend onder de naam [bedrijf A], en [appellant B], tevens handelend onder de naam [bedrijf B] (hierna ook tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Berghem, gemeente Oss,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 26 januari 2015 in zaak nr. 14/1755 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oss.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het college [appellant] voor de geleden planschade in de vorm van inkomensschade een tegemoetkoming in natura toegekend door planologische medewerking te verlenen aan het verhogen van de schoorsteen van het autoschadeherstelbedrijf en de daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van de gemeente te laten komen. Voorts heeft het college voor de geleden planschade in de vorm van vermogensschade een tegemoetkoming in planschade van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en het betaalde recht, toegekend.

Bij besluit van 14 april 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 april 2014 vernietigd, voor zover het college niet heeft onderbouwd waarom de realisering van een schoorsteen planologisch aanvaardbaar is, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in zoverre in stand gelaten en bepaald dat haar uitspraak voor het vernietigde gedeelte van het besluit in de plaats treedt. De rechtbank heeft voorts het bestreden besluit vernietigd, voor zover het de tegemoetkoming in de kosten van de realisering van de schoorsteen betreft en zelf voorzien in de zaak door de passage achter het vierde gedachtestreepje in het besluit van 14 april 2014, beginnende met "leges" en eindigende met "komen", te vervangen door de volgende tekst: "leges, bouwkosten of andere kosten in verband met het mogelijk maken van de hiervoor beschreven bouwmogelijkheid zullen niet in rekening worden gebracht. Kosten van de planologische procedure en bedrijfskosten als gevolg van het tijdelijk niet kunnen gebruiken van de spuitwand, gedurende de realisering van de schoorsteen of ten gevolge van de honorering door het college van een verzoek om handhaving door derden, zullen ten laste van de gemeente komen". Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Eurlings, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Quax-Kuster en J.J.A.M. Wingens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van de woning met inpandige herenkapsalon en autoschadeherstelbedrijf gelegen aan de [locatie 1] en de woning gelegen aan de [locatie 2] te Berghem.

Bij brief van 30 juni 2008 heeft hij verzocht om een tegemoetkoming in de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan ‘Berghem-Dorp, integrale herziening’ (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Aan de aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat het nieuwe bestemmingsplan, dat op 24 augustus 2006 in werking is getreden, het mogelijk heeft gemaakt op het naastgelegen perceel aan de [locatie 3] te Berghem bebouwing met een gemengde bestemming te realiseren. Dit heeft de waarde van de onroerende zaken verminderd, door onder meer vermindering van uitzicht en privacy. Daarnaast heeft dit tot inkomstenverlies geleid voor het autoschadeherstelbedrijf door een inperking van de mogelijkheden tot uitoefening van het bedrijf wegens de geurnormen van het Activiteitenbesluit en voor de herenkapsalon wegens verslechterde parkeermogelijkheden.

2. Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). Deze heeft in een advies van juli 2013 voor zover thans nog van belang geconcludeerd dat [appellant] door de planologische wijziging voor het autoschadeherstelbedrijf inkomensschade van € 106.700,00 lijdt. Door de bestemmingsplanwijziging kan een aantal woningen op kortere afstand van het autoschadeherstelbedrijf van [appellant] worden gebouwd waardoor het bedrijf niet langer aan de geurnormen van het Activiteitenbesluit voldoet. Hiervoor dient [appellant] voorzieningen te treffen. De vraag van het college of deze inkomensschade in natura kan worden vergoed door het verhogen van de bestaande schoorsteen planologisch mogelijk te maken en de kosten van die verhoging te vergoeden, heeft de SAOZ positief beantwoord.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college hem een schadevergoeding in natura mocht geven in de vorm van planologische medewerking aan het verhogen van de schoorsteen, alsmede het vergoeden van de kosten van die verhoging. De rechtbank had moeten oordelen dat het college in plaats daarvan een planschadevergoeding van € 106.700,00 had moeten toekennen voor het aanbrengen van luchtfilters om aan de geurnormen van het Activiteitenbesluit te voldoen.

[appellant] voert daartoe aan dat hij door de compensatie in natura niet in een vergelijkbare positie wordt gebracht als wanneer de wijziging van het planologische regime niet had plaatsgevonden. Door de compensatie in natura wordt hij blijvend geconfronteerd met een 12 meter hoge schoorsteen die ten laste komt van zijn bedrijfsruimte. Voorts wordt hem niet de vereiste zekerheid geboden indien de planologische wijziging niet kan worden gerealiseerd.

[appellant] voert verder aan dat in dit geval zijn instemming vereist is voor een dergelijke compensatie in natura, omdat [appellant] geen keuzevrijheid heeft om van de compensatie in natura gebruik te maken, nu zijn autoschadeherstelbedrijf zonder de compensatie in natura in strijd met het Activiteitenbesluit wordt uitgeoefend.

[appellant] voert voorts aan dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de invloed van de verlengde schoorsteen op de bedrijfsvoering van [appellant] gering zal zijn. De werkzaamheden voor de bouw van de schoorsteen kunnen niet binnen de door het college genoemde vier dagen plaatsvinden. Het college heeft geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de spuitwerkzaamheden een essentieel onderdeel zijn van de bedrijfsvoering van [appellant]. Voorts is de nieuwe schoorsteen geprojecteerd op de plaats van de huidige spuitwand zodat de werkzaamheden van het bedrijf stil komen te liggen tijdens de werkzaamheden aan de schoorsteen. Verder is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de betonvloer vloeistofdicht is en is voorzien van vloerverwarming.

[appellant] voert voorts aan dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat en hij schade lijdt indien het college, gelet op de beginselplicht tot handhaving, overgaat tot het verbieden van het gebruik van de spuitwand door [appellant]. Dit heeft een algehele stillegging van het autoschadeherstelbedrijf tot gevolg.

[appellant] voert verder aan dat het college de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de bestemmingsplanwijziging of omgevingsvergunning voor de schoorsteen onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid niet vaststaat, wordt niet ondervangen door de garantie dat, indien de compensatie in natura niet doorgaat, alsnog een financiële vergoeding zal volgen. Deze garantie is namelijk in strijd met de rechtszekerheid, nu onduidelijk is wanneer [appellant] deze garantie in kan roepen of welke rechtsbescherming hij in het geval van een geschil hierover heeft. Ook de door de rechtbank aan het besluit van 14 april 2014 gedane toevoeging is in strijd met de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en de rechtszekerheid, omdat onduidelijk is wanneer [appellant] een beroep op de door de rechtbank toegevoegde voorwaarde kan doen, onduidelijk is wie in dat geval de omvang van de schade van [appellant] zal bepalen en hoe eventuele geschillen tussen [appellant] en het college zullen worden beslecht. Gelet op deze rechtsonzekerheid had het college een tegemoetkoming in planschade in geld dienen toe te kennen.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 april 2005 in zaak nr. 200406319/1), sluit artikel 49 van de WRO compensatie in natura niet uit, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven, omdat vergoeding van de schade anderszins is verzekerd. De voorkeur van degene die schade lijdt voor een bepaalde wijze van compensatie is daarbij niet doorslaggevend.

In het onderhavige geval moet het autoschadeherstelbedrijf van [appellant] na de bouw van de woningen voldoen aan de geurnormen uit het Activiteitenbesluit. Dit kan door luchtfilters, maar, naar het college stelt, ook door middel van het verhogen van de schoorsteen. Het college mag bij het vergoeden van de schade uitgaan van de wijze die de laagste kosten met zich meebrengt. De vergoeding wordt immers uit schaarse publieke middelen bekostigd.

3.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college mocht volstaan met een schadevergoeding in natura. Door het verlenen van planologische medewerking aan het verhogen van de schoorsteen wordt [appellant] in een vergelijkbare positie gebracht als wanneer de wijziging van het planologisch regime wordt weggedacht, omdat het autoschadeherstelbedrijf daarmee net als voorheen voldoet aan de geurnormen uit het Activiteitenbesluit. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is daarbij de instemming van [appellant] niet vereist. Uit de notitie van ingenieursbureau Ulehake (hierna: Ulehake) van 23 april 2015 volgt dat door de schoorsteen excentrisch te plaatsen op een te realiseren betonnen fundering de invloed van de installatie van de schoorsteen op de bedrijfsvoering van het schadeherstelbedrijf gering zal zijn. Voorts is met de door de rechtbank aan het besluit van 14 april 2014 gedane toevoeging, dat de bedrijfskosten als gevolg van het tijdelijk niet kunnen gebruiken van de spuitwand gedurende de realisering van de schoorsteen door de gemeente zullen worden vergoed, voorzien in een vergoeding van de schade die kan ontstaan doordat de installatie van de schoorsteen langer duurt dan de door Ulehake berekende vier dagen.

Verder heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat concreet zicht op legalisatie bestaat, nu het college het voornemen heeft om positief op de vergunningaanvraag van [appellant] te beslissen. Aan het betoog van [appellant] over de schade als gevolg van handhavingsbesluiten van het college wordt daarom niet toegekomen. [appellant] kan worden toegegeven dat het, gelet op de planologische procedures die daarvoor moeten worden gevoerd, voorshands niet geheel zeker is of de schoorsteen planologisch bezien gerealiseerd kan worden. Dit leidt, gelet op de door het college ter zitting gegeven bevestiging van de in het besluit van 14 april 2014 gedane toezeggingen, evenwel niet tot het oordeel dat het aanbod van compensatie in natura zinledig is. Het college heeft in het besluit van 14 april 2014 toegezegd dat indien compensatie in natura niet mogelijk zal blijken om redenen buiten de macht van [appellant] dan wel zijn rechtsopvolger, alsnog zal worden overgegaan tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 106,700,00 vermeerderd met de wettelijke rente. Het college heeft ter zitting bevestigd dat [appellant] direct met de bouw mag beginnen nadat eventuele bezwaren zijn afgewezen. Indien na aanvang van de bouw van de schoorsteen blijkt dat deze niet planologisch mogelijk gemaakt kan worden en de schoorsteen niet kan worden gehandhaafd, draagt het college daarvoor het risico. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat met deze toezegging de onzekerheid over de planologische procedures voldoende is ondervangen.

3.3. Gelet op de onder 3.2 genoemde omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college heeft kunnen volstaan met het bieden van planologische medewerking aan het verhogen van de schoorsteen, alsmede het vergoeden van de kosten van die verhoging.

3.4. Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Poot

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2015

362-809.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature