Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 27 september 2012 heeft het college het verzoek van [appellante] om een vergoeding van planschade afgewezen.

Uitspraak



201402067/1/A2.

Datum uitspraak: 17 december 2014

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats] (België),

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2014 in zaak nr. 13 / 3574 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Helmond.

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2012 heeft het college het verzoek van [appellante] om een vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 11 juni 2013 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 januari 2014 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2014, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, werkzaam bij de gemeente Helmond, vergezeld door mr. J.E. van Gilst, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 1 juli 2008 is de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) ingetrokken en is de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) in werking getreden.

Ingevolge artikel 9.1.18, eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Invoeringswet) blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van toepassing ten aanzien van aanvragen om schadevergoeding ingevolge artikel 49 van de WRO die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet of die ingevolge artikel II, tweede en derde lid, van de wet van 8 juni 2005, Stb. 305, tot wijziging van de WRO (verjaring van en heffing bij planschadevergoedingsaanspraken, alsmede planschadevergoedingsovereenkomsten), nog tot 1 september 2010 kunnen worden ingediend.

Ingevolge artikel 49, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO , zoals die bepaling tot 1 juli 2008 luidde, kent, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, de raad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2. [appellante] is sinds 10 juli 1999 eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie A] te Helmond (hierna: het perceel). Zij heeft de eigendom van het perceel verkregen door rechtsopvolging onder algemene titel.

Op 30 augustus 2010 heeft [appellante] het college verzocht om een vergoeding van planschade als gevolg van het besluit van de gemeenteraad van Helmond (hierna: de raad) van 8 december 1992 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Villapark/Elkerliekziekenhuis". Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden gelegen tussen de Warandelaan, de Jan van Brabantlaan, de Wesselmanlaan en de President Rooseveltlaan. Op deze gronden is het Elkerliekziekenhuis (voorheen: het St. Lambertusziekenhuis) gevestigd. Het perceel is gelegen tegenover deze gronden.

Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat het bestemmingsplan heeft geleid tot een toename van de bouwmassa en de daarmee samenhangende horizonvervuiling en hinder als gevolg van de bouwactiviteiten. Voorts zijn de bezoekersaantallen en de parkeerdruk toegenomen en is er meer verkeer met de daarmee gepaard gaande hinder. Deze planologische wijziging heeft volgens [appellante] een negatief effect op het woongenot en daarmee op de verhuurbaarheid en de waarde van het perceel, als gevolg waarvan zij schade lijdt. Voorts heeft zij in haar verzoek uiteengezet dat zij niet uitsluit schade te hebben geleden als gevolg van het besluit van de raad van 3 mei 1983 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening Villapark (St. Lambertusziekenhuis)".

3. Het college heeft voor het op het verzoek te nemen besluit advies gevraagd aan Hekkelman Advocaten N.V. (hierna: Hekkelman).

In een advies van 13 september 2012 heeft Hekkelman geadviseerd het verzoek om vergoeding van planschade af te wijzen.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 27 september 2012 ten grondslag gelegd en dit besluit, onder verwijzing naar een advies van de bezwaarschriftencommissie en een aanvullend advies van Hekkelman van 24 januari 2013, in bezwaar gehandhaafd.

4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Hekkelman is te beschouwen als onafhankelijk en onpartijdig deskundige. Zij voert daartoe aan dat Hekkelman aanvankelijk als advocaat is gepresenteerd en pas in beroep als onafhankelijk adviseur. Voorts was een advocaat van Hekkelman ter zitting bij de rechtbank gemachtigd om namens het college het woord te voeren.

4.1. De Afdeling stelt voorop dat in de Wro en het daarop gebaseerde Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro), anders dan in de WRO, is neergelegd dat in een verordening regels moeten worden gesteld omtrent de aanwijzing van een planschadeadviseur of adviescommissie. In dat kader is van belang dat ingevolge artikel 6.1.3.3, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro de regels in een gemeentelijke verordening in ieder geval betrekking dienen te hebben op de deskundigheid en onafhankelijkheid van de adviseur. Hoewel deze bepalingen, gelet op het onder 1 weergegeven overgangsrecht, niet van toepassing zijn op het hier aan de orde zijnde verzoek om vergoeding van planschade, vormt artikel 6.1.3.3 van het Bro wel mede de grondslag van de op 15 juni 2009 in werking getreden Verordening aanwijzing en werkwijze planschadeadviseur Helmond 2009 (hierna: de verordening). Ingevolge artikel 1, sub c, van de verordening is een adviseur een persoon of adviescommissie, die geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het college, en die belast is met de advisering over het op de aanvraag te nemen besluit. Deze definitie komt overeen met de definitie van adviseur die in artikel 6.1.1.1, aanhef en onder c, van het Bro is opgenomen.

4.2. Hekkelman is op basis van de verordening als adviseur aangewezen. Gelet hierop, heeft de rechtbank in het kader van de vraag of de schijn van partijdigheid van de adviseur is gewekt terecht getoetst of Hekkelman werkzaam is onder verantwoordelijkheid van de raad of het college van Helmond en of zij betrokken is geweest bij de planologische maatregel waarop het verzoek van [appellante] betrekking heeft. Zij is voorts met juistheid tot het oordeel gekomen dat dit niet het geval is geweest. Dit laat evenwel onverlet dat de schijn van partijdigheid ook kan worden gewekt door een deskundige die in het ene geval door een bestuursorgaan wordt ingeschakeld om een onafhankelijk advies uit te brengen, terwijl zij gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig in een ander geval door hetzelfde bestuursorgaan wordt ingeschakeld om zijn belangen te behartigen of als zijn gemachtigde op te treden in een gerechtelijke procedure. Ter zitting is komen vast te staan dat Hekkelman in beginsel de vaste planschadeadviseur van het college is, maar dat zij door het college en de raad van Helmond af en toe ook als advocaat wordt ingeschakeld voor juridische bijstand. Een advocaat draagt zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt en is daartoe partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt. Daar komt bij dat uit de gedurende de procedure door Hekkelman opgestelde stukken, waaronder het advies dat als verweerschrift in hoger beroep is ingediend, geen onderscheid valt te maken tussen haar rol als planschadeadviseur en haar rol als advocaat. Gelet hierop, is de schijn gewekt dat Hekkelman in het onderhavige geval als planschadeadviseur niet onpartijdig is, zodat het college het advies van Hekkelman niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Dat Hekkelman, naar het college stelt, in het onderhavige geval bij de rechtbank niet als gemachtigde maar als deskundige is opgetreden, doet hier niet aan af, te minder nu dit onderscheid voor een burger moeilijk te begrijpen is.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. Gelet hierop, behoeven de overige door [appellante] aangevoerde gronden geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 juni 2013 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het college te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellante] slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

6. Het college dient tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, bestaande uit € 127,68 aan reiskosten in beroep en hoger beroep. De kosten die [appellante] heeft gemaakt voor het kopiëren en aangetekend verzenden van stukken en het versturen van faxen komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu dit normale kantoorkosten betreffen. Dat deze kosten hoger zijn omdat [appellante] in het buitenland woont, maakt dit niet anders.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 januari 2014 in zaak nr. 13 / 3574;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond van 11 juni 2013, met kenmerk BV.BJZ/1.2012.0232.001;

V. bepaalt dat tegen het door het college van burgemeester en wethouders van Helmond te nemen nieuwe besluit op het bezwaar van [appellante] slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Helmond tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 127,68 (zegge: honderdzevenentwintig euro en achtenzestig cent);

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Helmond aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 406,00 (zegge: vierhonderdzes euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Wieland

voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014

502-752.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature