Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid te registreren voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en C bij E.

Uitspraak



201201035/1/A3.

Datum uitspraak: 28 november 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 16 december 2011 in zaak nr. 11/936 in het geding tussen:

[appellant]

en

de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid te registreren voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en C bij E.

Bij besluit van 10 juni 2011 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.J. van Leeuwen, advocaat te Rotterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 101, eerste lid, onder a, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen dan wel dat de aanvrager zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien de door de aanvrager overgelegde eigen verklaring dan wel, indien een geneeskundig verslag wordt vereist, het geneeskundig verslag daartoe aanleiding geeft.

Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

Ingevolge paragraaf 3.3, onder b, van de Bijlage moet het binoculaire horizontale gezichtsveld minimaal 160 graden zijn en dient het bereik zich links en rechts minstens 70 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld dient minstens 30 graden naar boven en naar beneden te zijn. Binnen een straal van 30 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.

Ingevolge paragraaf 7.6 worden met doorbloedingsstoornissen van de hersenen aandoeningen bedoeld als beroerte (intracerebrale hersenbloeding en herseninfarct), TIA (transient ischemic attack), subarachnoïdale bloedingen, misvormingen van hersenarterieën (zoals een aneurysma of een AVM) en vaatmisvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard (zoals caverneuze hemangiomen en congenitale veneuze deformaties). Bij de beoordeling van de geschiktheid zijn mede van belang de kans op, dan wel het bestaan van epileptische aanvallen en de eventuele aanwezigheid van met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen (zie voor de normen hoofdstuk 3, paragraaf 7.2, 7.7, en 8.6).

Ingevolge paragraaf 7.6.3, onder b, zijn personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming van de hersenvaten, vier weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Na die termijn is een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts, vereist. Zij kunnen weer geschikt worden verklaard als uit het specialistisch rapport blijkt dat er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen zijn. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.

2.    Aan de weigering ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid te registreren voor het besturen van motorrijtuigen uit groep 2 heeft het CBR ten grondslag gelegd dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid die zijn opgenomen in de Bijlage. Uit het rapport van 29 november 2010 van dr. R. Medaer, neuroloog, kan worden afgeleid dat [appellant] een beroerte heeft gehad, die niet het gevolg was van een misvorming van de hersenvaten. Voorts blijkt uit een rapport van L.J. Noordzij, oogarts, gedateerd 19 juli 2010, dat zich bij [appellant] een gezichtsvelddefect in het rechteronderkwadrant voordoet binnen een straal van 30 graden uit het centrum. Als gevolg hiervan bestaat er een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke functiestoornis, waardoor niet wordt voldaan aan het bepaalde in paragraaf 7.6.3, onder b, gelezen in verbinding met paragraaf 3.3, onder b, van de Bijlage, aldus het CBR.

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het CBR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet geschikt kan worden geacht voor rijbewijzen van groep 2. Hij betoogt hiertoe dat het CBR de regelgeving onjuist heeft toegepast. Ook voert hij aan dat de uitkomsten van het gezichtsveldonderzoek dat Noordzij heeft verricht onbetrouwbaar zijn en dat het CBR ten onrechte het positieve advies van de neuroloog niet heeft gevolgd. Daarnaast heeft hij verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

4.    Noordzij heeft geconcludeerd dat zich bij [appellant] binnen een straal van 30 graden vanuit het centrum een gezichtsvelddefect voordoet na een beroerte. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport van Noordzij naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont dan wel inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig, dat het CBR zich daarom niet op de daarin gestelde diagnose heeft mogen baseren. Het is niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of de door de deskundige gehanteerde onderzoeksmethode of diens medische bevindingen juist zijn of een eigen oordeel daarvoor in de plaats stellen. Aldus is overwogen in de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling van 14 januari 2010 in de zaken nrs. 200909675/1/H3 en 200909675/2/H3. [appellant] heeft geen bericht van een medisch deskundige overgelegd, waarin de onderzoeksmethode van de oogarts of diens diagnose wordt weersproken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in paragraaf 3.3, onder b, van de Bijlage.

Voorts staat vast dat [appellant] een beroerte heeft gehad die niet het gevolg is van een misvorming van de hersenvaten. Ingevolge paragraaf 7.6.3, onder b, van de Bijlage zijn personen met een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming van de hersenvaten, vier weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Na die termijn is een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts, vereist. Zij kunnen weer geschikt worden verklaard als uit het specialistisch rapport blijkt dat er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen zijn. Uit het rapport van Medaer blijkt van een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke functiestoornis, omdat hij melding maakt van het door Noordzij geconstateerde gezichtsvelddefect welk defect, gelet op het bepaalde in paragraaf 7.6, gelezen in verbinding met paragraaf 3.3. van de Bijlage, als een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke functiestoornis dient te worden beschouwd. Daarbij wordt betrokken dat in paragraaf 7.6 van de Bijlage staat dat de normen die bij de beoordeling van de geschiktheid in het geval van doorbloedingsstoornissen van de hersenen dienen te worden betrokken de normen zijn die in, onder andere, hoofdstuk 3 van de Bijlage zijn opgenomen. De in paragraaf 3.3, onder b, opgenomen norm dat zich binnen een straal van 30 graden vanuit het centrum geen gezichtsvelddefecten mogen bevinden, is in hoofdstuk 3 van de Bijlage opgenomen. Voorts staat in de toelichting op paragraaf 7.6.3 dat uitval van (een deel van) het gezichtsveld direct met de rijgeschiktheid interfereert (Staatscourant 2010, nr. 11250). De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het CBR zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant] als gevolg hiervan niet voldoet aan de eisen die zijn gesteld in paragraaf 7.6.3, onder b, van de Bijlage.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de Bijlage bij de Regeling dient te worden aangemerkt als algemeen verbindend voorschrift, zodat het het CBR niet vrijstaat daarvan af te wijken. Dat, zoals [appellant] aanvoert, Medaer het CBR ondanks het gezichtsvelddefect in strijd met paragraaf 7.6.3, onder b, gelezen in samenhang met paragraaf 3.3, onder b, van de Bijlage heeft geadviseerd hem goed te keuren voor rijbewijzen van groep 2 voor een periode van drie jaar, mits hij slaagt voor een rijtest, en het feit dat [appellant] sinds de beroerte schadevrij heeft gereden, maken daarom niet dat het CBR in strijd met artikel 103, eerste lid, van het Reglement de gevraagde verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister dient in te schrijven. Aldus is ook overwogen in de uitspraken van de Afdeling van 14 april 2010 in zaak nr. 200906558/1/H3 en van 20 juni 2007 in zaak nr. 200608543/1. Ook de omstandigheid dat [appellant] een veiligheidscertificaat voor de heftruck of de reachtruck heeft behaald maakt, reeds gelet op het imperatieve karakter van het Reglement, niet dat het CBR in strijd met artikel 103, eerste lid, van het Reglement de gevraagde verklaring in het register diende in te schrijven.

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Nu het hoger beroep ongegrond is, wordt het door [appellant] ingediende verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb , gelezen in verbinding met artikel 49, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, afgewezen.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom    w.g. Neuwahl

lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012

280.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature