Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op nihil en € 456,00 aan betaalde voorschotten teruggevorderd.

Uitspraak



201110594/1/A2.

Datum uitspraak: 28 november 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 augustus 2011 in zaak nr. 11/132 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft de Belastingdienst de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag over 2009 definitief vastgesteld op nihil en € 456,00 aan betaalde voorschotten teruggevorderd.

Bij besluit van 1 december 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 augustus 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2012, waar [appellant], in persoon, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag , is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), wordt ter bepaling van de draagkracht het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en zijn partner in aanmerking genomen.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder p, wordt verstaan onder het inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr).

Ingevolge artikel 21, aanhef en onder e, van de Awr is het inkomensgegeven, indien over een kalenderjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.

Ingevolge artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

2.    [appellant] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Hij betoogt dat de fiscale wetgeving tot ongelijke vaststelling van het verzamelinkomen kan leiden omdat bepaalde vermogens- en inkomensbestanddelen hierbij buiten beschouwing worden gelaten, waardoor voor belastingplichtigen een recht op zorgtoeslag kan ontstaan terwijl de premie zorgverzekering voor hen geen last hoeft te vormen. Het begrip verzamelinkomen mag dan ook niet gebruikt worden voor de toekenning van zorgtoeslag, aldus [appellant]. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat zij ingevolge artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.

2.1.        Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2010 in zaak nr. 200909278/1/H22) dient ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk is, ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Awir en artikel 21, aanhef en onder e, van de Awr , het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te worden genomen. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden overwogen dat de Belastingdienst bij de bepaling van de draagkracht was gehouden het door de belastinginspecteur bij de aanslag inkomstenbelasting 2009 vastgestelde verzamelinkomen te volgen, hetgeen de Belastingdienst hier ook heeft gedaan. De Wet op de zorgtoeslag biedt, zoals ook volgt uit de uitspraak van 10 november 2010 in zaak nr. 201003432/1/H2 geen mogelijkheid om hier van af te wijken.

2.2.        Het betoog van [appellant] dat voor de toekenning van zorgtoeslag het begrip verzamelinkomen niet zou mogen worden gebruikt, omdat dit strijdig zou zijn met het gelijkheidsbeginsel, kan niet slagen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de totstandkoming van de berekening van het verzamelinkomen stappen zitten die leiden tot discriminatie ten opzichte van zijn situatie. De door hem aangedragen voorbeelden illustreren zijn standpunt onvoldoende concreet.

2.3.        De rechtbank heeft voorts overeenkomstig vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2003 in zaak nr. 200204284/1) terecht overwogen dat zij ingevolge het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat toepassing van de bepalingen van de Wet op de zorgtoeslag onbillijke of onredelijke gevolgen heeft, dient hij zich dan ook niet tot de rechter maar tot de wetgever te wenden. De Belastingdienst was hier, anders dan [appellant] betoogt, niet toe verplicht. Anders dan [appellant] aanvoert kan een bezwaar tegen een besluit van de Belastingdienst evenmin worden aangemerkt als een bezwaar dat mede als gericht zou moeten worden beschouwd tegen de wetgever.

2.4.        Nu uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst mocht uitgaan van het voor [appellant] gebleken verzamelinkomen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst bij besluit van 1 december 2010 de aan [appellant] toegekende zorgtoeslag op nihil kon vaststellen en tot terugvordering van de betaalde voorschotten kon overgaan. Het betoog faalt.

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.

w.g. Roemers    w.g. Van Meurs-Heuvel

lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2012

47-756.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature