Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Uit de gronden dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en daarnaast niet beschikt over voldoende middelen van bestaan blijkt op zich niet zonder meer dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft voorts in het besluit van 17 februari 2012 noch ter zitting bij de Rb. dan wel anderszins toegelicht waarom uit deze twee gronden volgt dat een dergelijk risico bestaat.

Uitspraak



201202470/1/V3

Datum uitspraak: 4 mei 2012

Raad van State

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[…],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 6 maart 2012 in zaak nr. 12/5499 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 6 maart 2012, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 maart 2012, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In de enige grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in beroep niet betwiste gronden, dat hij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft en daarnaast niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.

De vreemdeling voert hiertoe aan dat ingevolge artikel 5.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) een risico dient te bestaan dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu de vreemdeling actief meewerkt aan zijn terugkeer naar India, bieden voormelde twee gronden onvoldoende aanleiding om een dergelijk risico aan te nemen.

2.1.1. In de maatregel van bewaring is aangegeven dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de vreemdeling:

a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen heeft gehouden als bedoeld in hoofdstuk 4 (grensbewaking, toezicht en uitvoering) van het Vb 2000;

b. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;

c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, en

e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.

2.1.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 12 april 2012, in zaak nr. 201200612/1/V3 (www.raadvanstate.nl), is voor de in artikel 5.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 genoemde voorwaarde voor inbewaringstelling vereist dat in het besluit tot oplegging van de maatregel of door de minister ter zitting bij de rechtbank dan wel anderszins, nader wordt toegelicht waarom uit de gehanteerde bewaringsgronden kan worden afgeleid dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht. Een zodanige toelichting kan slechts achterwege blijven voor zover uit de aard van de desbetreffende bewaringsgrond reeds aanstonds van zodanig risico blijkt.

2.1.3. Uit de gronden dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en daarnaast niet beschikt over voldoende middelen van bestaan blijkt op zich niet zonder meer dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft voorts in het besluit van 17 februari 2012 noch ter zitting bij de rechtbank dan wel anderszins toegelicht waarom uit deze twee gronden volgt dat een dergelijk risico bestaat.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 17 februari 2012 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.

2.3. De vreemdeling heeft zich in beroep bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat de gronden, dat hij veroordeeld is vanwege een misdrijf en dat hij valse documenten heeft gebruikt, hem niet kunnen worden tegengeworpen en dat de overige gronden onvoldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.

2.3.1. Daargelaten de vraag of de onder 2.3 genoemde gronden de vreemdeling kunnen worden tegengeworpen, blijkt uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank dat de minister de grond, dat de vreemdeling zich niet heeft gehouden aan één of meer voor hem geldende verplichtingen, als bedoeld in hoofdstuk 4 van het Vb 2000, aldus heeft toegelicht dat de vreemdeling zich nimmer heeft aangemeld bij de korpschef en al twee jaar zonder rechtsgeldige titel in Nederland verblijft. Deze grond is, tezamen met de niet in geschil zijnde grond dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, in beginsel voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan toezicht zal onttrekken. Hierbij is van belang dat het niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats het voor de minister moeilijker maakt om de vreemdeling in het kader van het toezicht te traceren. In hetgeen de vreemdeling naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen om in dit geval anders te oordelen. De minister heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat aan de voorwaarde voor inbewaringstelling als bedoeld in artikel 5.1a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 is voldaan.

2.4. Het inleidende beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 6 maart 2012 in zaak nr. 12/5499;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter w.g. Van Dokkum

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2012

345-644

Verzonden: 4 mei 2012

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature