Uitspraak
201107596/1/A2.
Datum uitspraak: 18 april 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Breda,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 mei 2011 in zaak nr. 10/4544 in het geding tussen:
[appellant]
en
Belastingdienst/Toeslagen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2010 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag voor het jaar 2009 definitief berekend op een bedrag ter hoogte van € 693,00.
Bij besluit van 1 oktober 2010 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2011, verzonden op 7 juni 2011, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 2 april 2012.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: Wzt), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder zorgtoeslag verstaan, een tegemoetkoming in een premie dan wel in een bestuursrechtelijke premie als bedoeld in artikel 18d van de Zorgverzekeringswet .
Ingevolge het tweede lid is de hoogte van de zorgtoeslag afhankelijk van de draagkracht.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, heeft de verzekerde, indien de normpremie voor de verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) geldt deze wet voor inkomensafhankelijke regelingen.
Ingevolge het derde lid moet onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
2.2. Bij besluit van 1 september 2010 heeft de Belastingdienst de zorgtoeslag voor het jaar 2009 op een bedrag ter hoogte van € 693,00 vastgesteld, zijnde het maximale bedrag dat aan zorgtoeslag in 2009 toegekend kan worden.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte de behandeling van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift tegen het voorschot zorgtoeslag voor het jaar 2011 niet gevoegd heeft met de onderhavige procedure. De rechtbank is bevoegd om met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling te voegen. De rechtbank is daartoe evenwel niet gehouden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 september 2011 in zaak nr. 201010617/1/H2) kunnen slechts in uitzonderingssituaties, welke zich hier niet voordoen, hiertegen gerichte gronden leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst bij het vaststellen van de hoogte van de bijdrage had moeten afwijken van de Wzt omdat de wijze waarop het bedrag wordt bepaald in strijd is met internationale rechtsregels dan wel algemene rechtsbeginselen. Subsidiair betoogt hij dat bijzondere omstandigheden nopen tot afwijken van de Wzt.
2.4.1. Dit betoog is een herhaling van hetgeen reeds in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat er geen internationale rechtsregel is, op grond waarvan de Wzt buiten toepassing zou moeten worden gelaten en dat de rechter een wet in formele zin, zoals de Wzt, niet mag toetsen aan algemene rechtsbeginselen. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet kunnen leiden tot afwijken van de dwingende bepalingen van de Wzt.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2012
362-729.