Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij brief van 19 februari 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede een verzoek van [appellant] om toezending van de kandidatenlijsten (model H 1) van alle partijen, zoals die zijn ingediend en goedgekeurd voor de gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart 2010, gedeeltelijk afgewezen.

Uitspraak



201012466/1/H3.

Datum uitspraak: 5 oktober 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant], wonend te [woonplaats],

2. de burgemeester van Enschede,

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 november 2010 in zaak nr. 10/441 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester.

1. Procesverloop

Bij brief van 19 februari 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede een verzoek van [appellant] om toezending van de kandidatenlijsten (model H 1) van alle partijen, zoals die zijn ingediend en goedgekeurd voor de gemeenteraadsverkiezingen van 3 maart 2010, gedeeltelijk afgewezen.

Bij ongedateerd besluit, verzonden op 13 april 2010, is het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar tegen de brief van 19 februari 2010 gegrond verklaard, die als besluit aangemerkte brief herroepen voor zover daarbij is geweigerd de in de kandidatenlijsten model H 1 opgenomen adresgegevens van de kandidaten openbaar te maken, het verzoek om openbaarmaking van deze adresgegevens ingewilligd, bepaald dat de burgemeester deze adresgegevens alsnog openbaar maakt en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het op 13 april 2010 verzonden besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2010, en de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2010, hoger beroep ingesteld.

De burgemeester en [appellant] hebben verweerschriften en nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich, advocaat te Den Haag, en J.M.P. Duininck en F.S. El Hafi-Aoulad Ben Arroun, beiden werkzaam bij de gemeente Enschede, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan eenieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten, over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel I 1, eerste lid, van de Kieswet houdt het hoofdstembureau op de dag van de kandidaatstelling, om zestien uur, een zitting tot het onderzoeken van de kandidatenlijsten.

Ingevolge artikel I 3, eerste lid, worden de lijsten, onmiddellijk nadat deze door het hoofdstembureau zijn onderzocht, en, indien vereist, de verklaringen van ondersteuning, door de voorzitter ter secretarie van de gemeente waar het hoofdstembureau is gevestigd, voor eenieder ter inzage gelegd.

Ingevolge artikel I 4 beslist het hoofdstembureau op de derde dag na de kandidaatstelling in een openbare zitting die om zestien uur aanvangt, over de geldigheid van de lijsten en over het handhaven van de daarop voorkomende kandidaten, alsmede over het handhaven van de daarboven geplaatste aanduiding van een politieke groepering, en maakt het deze beslissingen op de zitting bekend.

Ingevolge artikel I 17, eerste lid, voor zover thans van belang, maakt de voorzitter van het centraal stembureau, nadat van alle hoofdstembureaus de in artikel I 9, eerste lid, eerste volzin, bedoelde mededeling is ontvangen, de lijsten zo spoedig mogelijk openbaar.

Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geschiedt de openbaarmaking, indien het betreft de verkiezing van de leden van provinciale staten of de gemeenteraad, door de van de nummers en, in voorkomend geval, de aanduidingen van de politieke groeperingen voorziene lijsten ter secretarie van de gemeente waar het centraal stembureau is gevestigd, onderscheidenlijk ter secretarie van de gemeente, voor eenieder ter inzage te leggen.

Ingevolge artikel V 4, eerste lid, voor zover thans van belang, onderzoekt het vertegenwoordigend orgaan waarvoor de verkiezing is geschied, de geloofsbrief onverwijld en beslist het of de benoemde als lid van dat orgaan wordt toegelaten.

2.2. Het college heeft het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van de kandidatenlijsten afgewezen voor zover het de daarop vermelde adressen van kandidaten betreft. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van het verstrekken van die informatie niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

2.3. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.

Onmiddellijk nadat de kandidatenlijsten in overeenstemming met artikel I 1, eerste lid, van de Kieswet door het hoofdstembureau zijn onderzocht, moeten deze lijsten ingevolge artikel I 3 van de Kieswet ter inzage worden gelegd ter secretarie van de gemeente. Vervolgens moet het hoofdstembureau ingevolge artikel I 4 van de Kieswet beslissen over de geldigheid van de lijsten, over het handhaven van de daarop voorkomende kandidaten en over het handhaven van de daarboven geplaatste aanduiding. Indien binnen de daarvoor gestelde termijn geen beroep is ingesteld of indien uitspraak is gedaan op een ingesteld beroep, moeten de geldig verklaarde lijsten ingevolge artikel I 17 van de Kieswet openbaar worden gemaakt door terinzagelegging ter secretarie van de gemeente.

De Kieswet regelt aldus uitputtend de voor de verkiezingen noodzakelijke openbaarmaking van kandidatenlijsten. Uit dit systeem van de Kieswet vloeit voort dat gedurende de verkiezingsperiode de Wob niet van toepassing is op kandidatenlijsten. Deze verkiezingsperiode vangt aan op de dag waarop de kandidatenlijsten overeenkomstig artikel I 3 van de Kieswet ter inzage worden gelegd en eindigt met ingang van de dag na die waarop overeenkomstig artikel V 4, eerste lid, van de Kieswet omtrent de toelating van alle gekozen leden is beslist. Na afloop van de verkiezingsperiode staat de Kieswet niet in de weg aan toepassing van de Wob.

Nu het verzoek van [appellant] is gedaan gedurende de voormelde verkiezingsperiode, is de Wob niet van toepassing op dat verzoek. Aangezien voorts de Kieswet niet voorziet in besluiten tot verstrekking van kopieën van kandidatenlijsten, moet het verzoek van [appellant] worden aangemerkt als te zijn gericht op het verrichten van een feitelijke handeling. De als reactie op dat verzoek gevolgde brief van het college van 19 februari 2010 is daarom niet op rechtsgevolg gericht, zodat deze brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht . Derhalve had het college het tegen die brief gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

2.4. Hetgeen de burgemeester in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft betrekking op de overwegingen van de rechtbank over de toepassing door de burgemeester van de Wob. Nu deze wet naar het oordeel van de Afdeling niet van toepassing is in deze zaak, behoeft dit betoog geen bespreking.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de burgemeester te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Tevens verzoekt hij de Afdeling alsnog daartoe over te gaan.

2.5.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Uit het vorenoverwogene volgt dat de brief van 19 februari 2010 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dat het tegen die brief gerichte bezwaar derhalve niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Gelet hierop is geen besluit herroepen, zodat [appellant] niet in aanmerking komt voor vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte kosten.

Het betoog kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel.

2.6. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen de brief van 19 februari 2010 gegrond is verklaard, die brief is herroepen, het verzoek om openbaarmaking van adresgegevens is ingewilligd, bepaald is dat de burgemeester deze adresgegevens alsnog openbaar maakt en bepaald is dat de uitspraak in de plaats treedt van het op 13 april 2010 verzonden besluit. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het door [appellant] tegen de brief van het college van 19 februari 2010 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.7. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de hoger beroepen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 17 november 2010 in zaak nr. 10/441, voor zover daarbij het bezwaar tegen de brief van 19 februari 2010 gegrond is verklaard, die brief is herroepen, het verzoek om openbaarmaking van adresgegevens is ingewilligd, bepaald is dat de burgemeester deze adresgegevens alsnog openbaar maakt en bepaald is dat de uitspraak treedt in de plaats van het op 13 april 2010 verzonden besluit;

III. verklaart het door [appellant] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;

IV. bepaalt dat deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit dat is verzonden op 13 april 2010;

V. veroordeelt de burgemeester van Enschede tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 897,51 (zegge: achthonderdzevenennegentig euro en eenenvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de burgemeester van Enschede aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2011

312-640.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature