U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De aan de maatregel ten grondslag gelegde omstandigheid, dat de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van een (ver)vals(t) document, geeft in beginsel grond om aan te nemen dat zij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze omstandigheid is van dien aard, dat zulks reeds uit die omstandigheid zelf volgt. Een nadere toelichting kon derhalve achterwege blijven. De vreemdeling heeft ter zitting van de rechtbank evenwel onweersproken naar voren gebracht dat zij is aangehouden terwijl zij op doorreis was naar haar land van herkomst alsmede dat zij heeft verklaard vrijwillig en zo snel mogelijk terug te willen keren naar Ghana. In het verslag van het vertrekgesprek van 8 juli 2011 staat dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij wil meewerken aan vrijwillige terugkeer naar Ghana en dat zij ten behoeve van haarzelf en haar zoon aanvragen om afgifte van laissez passer en nationaliteitsverklaringen heeft ingevuld. Voorts heeft zij een brief geschreven waarin zij heeft aangegeven dat zij vrijwillig terug wil keren naar Ghana.

Gelet op deze omstandigheden bestond ten tijde van het besluit tot oplegging van de maatregel geen grond om aan te nemen dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Er bestaat derhalve aanleiding om van het onder 2.1.2 weergegeven uitgangspunt af te wijken. Dat de vreemdeling medewerking aan het vertrekgesprek van 29 juli 2011 heeft geweigerd, leidt daarom niet tot een ander oordeel.

Uitspraak



201108995/1/V3.

Datum uitspraak: 22 september 2011

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 9 augustus 2011 in zaak nr. 11/23904 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de minister voor Immigratie en Asiel.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2011 is de vreemdeling met ingang van 21 juli 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 9 augustus 2011, verzonden op 10 augustus 2011, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 augustus 2011, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In de eerste en tweede grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat uit de gronden dat zij niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 , gebruik heeft gemaakt van een (ver)vals(t) document en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan kan worden afgeleid dat zij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.

2.1.1. De Afdeling heeft in de uitspraak van 21 maart 2011 in zaak nr. 201100555/1/V3 (www.raadvanstate.nl), samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, overwogen dat artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) – voor zover nodig – richtlijnconform kan worden uitgelegd in die zin dat, zolang niet aan artikel 3, zevende lid, van richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de richtlijn) is voldaan, een maatregel van bewaring alleen mag worden opgelegd indien de betrokken vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.

Bij de beoordeling of de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert, dient te worden uitgegaan van de omstandigheden die in het besluit tot oplegging van de bewaring zijn vermeld. Bij deze beoordeling moet rekening worden gehouden met de toelichting die de minister, ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins, over deze omstandigheden heeft gegeven en in samenhang daarmee met hetgeen hieromtrent uit het bewaringsdossier van de vreemdeling valt af te leiden.

2.1.2. De aan de maatregel ten grondslag gelegde omstandigheid, dat de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van een (ver)vals(t) document, geeft in beginsel grond om aan te nemen dat zij de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze omstandigheid is van dien aard, dat zulks reeds uit die omstandigheid zelf volgt. Een nadere toelichting kon derhalve achterwege blijven.

2.1.3. De vreemdeling heeft ter zitting van de rechtbank evenwel onweersproken naar voren gebracht dat zij is aangehouden terwijl zij op doorreis was naar haar land van herkomst alsmede dat zij heeft verklaard vrijwillig en zo snel mogelijk terug te willen keren naar Ghana.

In het verslag van het vertrekgesprek van 8 juli 2011 staat dat de vreemdeling heeft verklaard dat zij wil meewerken aan vrijwillige terugkeer naar Ghana en dat zij ten behoeve van haarzelf en haar zoon aanvragen om afgifte van laissez passer en nationaliteitsverklaringen heeft ingevuld. Voorts heeft zij een brief geschreven waarin zij heeft aangegeven dat zij vrijwillig terug wil keren naar Ghana.

Gelet op deze omstandigheden bestond ten tijde van het besluit tot oplegging van de maatregel geen grond om aan te nemen dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Er bestaat derhalve aanleiding om van het onder 2.1.2 weergegeven uitgangspunt af te wijken. Dat de vreemdeling medewerking aan het vertrekgesprek van 29 juli 2011 heeft geweigerd, leidt daarom niet tot een ander oordeel.

De grieven slagen.

2.2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen voor het overige is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 20 juli 2011 van de minister alsnog gegrond verklaren. De vrijheidsontnemende maatregel dient te worden opgeheven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 21 juli 2011 tot 22 september 2011, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.

2.3. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 9 augustus 2011 in zaak nr. 11/23904;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel krachtens artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven;

V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 5.065,00 (zegge: vijfduizend vijfenzestig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;

VI. veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 56.99.94.977) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van staat.

w.g. Lubberdink

voorzitter

w.g. Van de Kolk

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2011

347-699.

Verzonden: 22 september 2011

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature