Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college geweigerd [wederpartij] bouwvergunning te verlenen voor het legaliseren van bouwwerkzaamheden die zijn uitgevoerd in afwijking van een eerder verleende bouwvergunning aan de woning op het perceel [locatie] te Leiden.

Uitspraak



201007653/1/H1.

Datum uitspraak: 27 juli 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Leiden,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juni 2010 in zaken nrs. 10/2740, 10/3277 en 10/2932 in het geding tussen:

[wederpartij] wonend te Leiden,

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college geweigerd [wederpartij] bouwvergunning te verlenen voor het legaliseren van bouwwerkzaamheden die zijn uitgevoerd in afwijking van een eerder verleende bouwvergunning aan de woning op het perceel [locatie] te Leiden.

Bij besluit van 2 maart 2010 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 2 maart 2010 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 31 augustus 2010.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 12 april 2011 heeft het college het door [wederpartij] tegen het besluit van 10 november 2009 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel en ir. A.G. Kaashoek, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door mr. M.P.P.M. Weerts, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Leiden Noord" rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden Nieuw Leyden".

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen en bijzondere woonvormen, met de daarbij behorende terrassen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, leidingen en bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Ingevolge het derde lid, onder b, moeten de gebouwen passen binnen het desbetreffende profiel, zoals weergegeven door de bebouwingsenveloppen op de plankaart.

Ingevolge artikel 1, onder 17, wordt onder bouwenvelop verstaan een (denkbeeldig) kader waarbinnen het gebouw opgericht mag worden.

Ingevolge artikel 1, onder 30, wordt onder kaart verstaan de plankaart deel uitmakend van het plan met nummer VIC.0782.

Ingevolge artikel 1, onder 36, wordt onder plan verstaan het bestemmingsplan "Leiden Noord" van de gemeente Leiden, vervat in deze voorschriften en de kaart 1:2000 met als bijlagen de kaart van archeologische waarden, met nummer VIC.0783 en de kaart van de bebouwingsprofielen, nummer VIC.0784.

2.2. Het college betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bestemmingsplan "Leiden Noord" heldere richtlijnen geeft voor het bouwen van een woning in Nieuw Leyden en dat sprake is van een (logische) samenhang tussen de plantoelichting, de voorschriften en de plankaart. Het voert daartoe aan dat uit het bestemmingsplan blijkt dat de plankaart bestaat uit drie delen. Volgens het college heeft het perceel op het eerste deel van de plankaart de aanduiding 23 en loopt door het perceel een lijn met de aanduiding C, waarmee volgens de legenda de 'bouwenvelop' onderscheidenlijk de 'doorsnede' wordt aangeduid. Op dit eerste deel van de plankaart wordt verwezen naar het derde deel van de plankaart waar de doorsneden en bouwenveloppen worden weergegeven. Op dit derde deel van de plankaart is volgens het college in 'doorsnede C' de aanduiding 23 vermeld, hetgeen terugwijst naar de bouwenvelop op het eerste deel van de plankaart, welke doorsnede is voorzien van maten, zowel in hoogte als in breedte. Het bouwplan past niet binnen deze doorsnede, aldus het college.

2.2.1. Ingevolge artikel 4, derde lid, onder b, van de planvoorschriften moeten de gebouwen passen binnen het desbetreffende profiel, zoals weergegeven door de bebouwingsenveloppen op de plankaart. Uit artikel 1, onder 30, van de planvoorschriften blijkt dat de plankaart de kaart is met nummer VIC.0782. Uit onderdeel 36 van dat artikel blijkt dat bij de plankaart twee bijlagen horen, namelijk de kaarten met nummer VIC.0783, waarop archeologische waarden zijn vermeld, en de hier van belang zijnde bijlage met nummer VIC.0784, waar de bebouwingsprofielen van de woningen in Nieuw Leyden zijn weergegeven. Hiermee is voldoende inzichtelijk gemaakt dat deze kaarten in samenhang moeten worden bezien.

Op de plankaart is in het bestemmingsvlak waar het perceel van [wederpartij] is gesitueerd, in blauw het getal 23 weergegeven. Volgens de legenda bij deze kaart wordt met het in blauw weergegeven getal de bouwenvelop aangeduid. Voorts loopt door het bestemmingsvlak een lijn waarbij de letter 'C' is vermeld. Volgens de legenda wordt hiermee de doorsnede aangeduid.

Op de kaart met nummer VIC.0784, die 'Doorsnedes' is geheten, zijn onder het kopje 'profielen Nieuw Leiden' profielen van de woningen van Nieuw Leyden opgenomen. Bij 'doorsnede C' is bij één van de daar opgenomen profielen in blauw het getal 23 opgenomen. Hier is het profiel van de woning van, voor zover thans van belang, [wederpartij] weergegeven, waar zowel de hoogte als de breedtematen zijn opgenomen.

Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat voldoende duidelijk is wat de verhouding is tussen de plankaart en de planvoorschriften en welke bouwmogelijkheden het bestemmingsplan biedt. Nu het bouwplan niet past binnen voormeld profiel op de kaart met nummer VIC.0784 is het in strijd met het bestemmingsplan. Het betoog van het college slaagt.

2.3. Het college betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college, nu het zijn standpunt dat door het bouwplan de lichttoetreding wordt beperkt niet onderbouwt, onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet bereid is vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Het voert daartoe aan dat, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, de verminderde lichttoetreding op zichzelf geen rol heeft gespeeld in de gemaakte afweging. Volgens het college heeft het zijn standpunt geen ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen gebaseerd op het feit dat de bebouwing afwijkt van de bebouwingsenvelop. Om de toekomstige bewoners van Nieuw Leyden maximale vrijheid te bieden en toch ook aansluiting bij de omgeving te blijven houden en een zekere vorm van samenhang te scheppen, is volgens het college voor het hanteren van een maximale bebouwingsenvelop gekozen. Hierbinnen bestaat alle vrijheid. De bebouwing dient binnen schuine lijn van de envelop te blijven. Deze lijn garandeert in het dichtbebouwde gebied een zekere minimale afstand tot de belendende percelen. Door tegelijkertijd de hoogte te maximaliseren wordt ook een minimale mate van lichttoetreding in de straat en op de achtergebieden gegarandeerd en wordt door haar vorm en maximale hoogte een bepaalde mate van privacy en van een herkenbaar beeld gegarandeerd, aldus het college.

2.3.1. Vooropgesteld dient te worden dat het college bevoegd is ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, maar daartoe niet verplicht is.

Het college heeft zich in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 1 maart 2010, op het standpunt gesteld dat het geen aanleiding ziet om op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening , dan wel op grond van artikel 3. 6 van de Wro , gelezen in samenhang met artikel 27 van de planvoorschriften ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de beroep- en bezwaarschriften van 1 maart 2010, op het standpunt gesteld dat het geen aanleiding ziet om op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), gelezen in samenhang met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit ruimtelijke ordening , dan wel op grond van artikel 3. 6 van de Wro , gelezen in samenhang met artikel 27 van de planvoorschriften ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen.

2.3.2. Uit het besluit op bezwaar blijkt niet dat het college zijn standpunt dat het niet bereid is ontheffing te verlenen, heeft gebaseerd op de omstandigheid dat met het bouwplan de lichttoetreding op straat wordt beperkt. Wel baseert het college zijn standpunt op het gegeven dat de bebouwing afwijkt van de vastgestelde bebouwingsenvelop, hetgeen gelet op de ruime bebouwingsmogelijkheden die de bebouwingsenvelop biedt niet gewenst is. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat uit de stukken blijkt dat in het bestemmingsplan is gekozen voor het hanteren van een bebouwingsenvelop waarbinnen de bebouwing moet passen. Naar de vorm van de bebouwingsenvelop is veel onderzoek gedaan en de vorm garandeert in het dichtbebouwde gebied een zekere minimale afstand tot de belendende percelen, een minimale mate van lichttoetreding in de straat en op de achtergebieden en een bepaalde mate van privacy en van een herkenbaar beeld. Binnen deze bebouwingsenvelop bestaat alle vrijheid om te bouwen; er bestaat vrijheid in materiaalkeus, expressie, hoogte en rooilijn en er gelden geen redelijke eisen van welstand. Voorts blijkt uit de stukken dat het uitgangspunt van de bebouwingsenvelop niet alleen in het bestemmingsplan is vastgelegd, maar ook in een technisch handboek, vermeld in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen de koper en de commanditaire vennootschap Nieuw Leyden C.V., die door iedere koper is ondertekend. Daarin is de envelop uitgetekend en is vermeld dat het bouwen, waaronder het realiseren van dakkapellen, buiten de envelop niet is toegestaan. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het niet bereid is vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 2 maart 2010 gegrond is verklaard, te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] behandelen, voor zover de aangevoerde gronden in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.

2.5. [wederpartij] heeft betoogd dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het college wel ontheffing en bouwvergunning heeft verleend voor een zonder bouwvergunning gerealiseerde dakkapel op het perceel Minervalaan 18.

2.5.1. Daargelaten of ten aanzien van de door [wederpartij] bedoelde woning aan de Minervalaan 18 ontheffing en bouwvergunning is verleend voor het realiseren van een vergelijkbare dakkapel, geldt ter plaatse van de woning van [wederpartij] een andere planologische regeling. Bovendien is de feitelijke situatie in de wijk Nieuw Leyden een andere dan in de wijk waar de woning aan de Minervalaan 18 is gelegen. Het betoog faalt.

2.6. Het beroep tegen het besluit van 2 maart 2010 is ongegrond.

2.7. Bij besluit van 12 april 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt ingevolge de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht , gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de Afdeling tot het oordeel dat aan het besluit van 12 april 2011 de grondslag is komen te ontvallen. Om die reden zal de Afdeling het beroep tegen dit besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 28 juni 2010 in zaak nr. 10/2740;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;

IV. verklaart het beroep tegen het besluit van 12 april 2011, kenmerk DIV-2011-6744 gegrond;

V. vernietigt dat besluit.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Pieters

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011

473.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature