Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 31 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening Dernhorstlaan 9" vastgesteld.

Uitspraak



201006956/1/R2.

Datum uitspraak: 20 april 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], beiden wonend te Twello, gemeente Voorst,

en

de raad van de gemeente Voorst,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 1996, herziening Dernhorstlaan 9" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door C. Morren en ing . S. Braakman, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep voor zover het is ingediend namens [appellant A] niet-ontvankelijk is.

2.1.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad. [appellant A] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht bij de raad.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb , kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de stelling van [appellant A] dat een ambtenaar van de gemeente desgevraagd ten onrechte niet heeft aangegeven dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 2,5 meter konden worden opgericht. Blijkens de overgelegde e-mail van de betrokken ambtenaar van 5 januari 2010 als reactie op de e-mail van [appellant A] van 4 januari 2010 mist deze stelling feitelijke grondslag.

Het beroep voor zover het is ingediend namens [appellant A] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant B]

2.2. Het plan heeft tot doel een omissie in de plankaart van het bestemmingsplan "Buitengebied 1996" te corrigeren en strekt ten behoeve van een uitbreiding van de parkeervoorzieningen bij het glastuinbouwbedrijf aan de Dernhorstlaan 9.

2.3. [appellant B] betoogt dat de raad ten onrechte geen gelegenheid tot inspraak heeft geboden. Verder wordt het uitzicht vanuit de woning aan de [locatie 1] onevenredig beperkt door de bouwmogelijkheden die het plan biedt. Voorts worden volgens [appellant B] ten onrechte de bouwmogelijkheden op zijn perceel beperkt. Ten slotte betoogt hij dat het plan in strijd is met een tussen hem en [belanghebbende] gesloten overeenkomst. Dit getuigt van onzorgvuldig bestuur en is in strijd met het gewekte vertrouwen, aldus [appellant B].

2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitzicht vanuit de woning aan de [locatie 1] niet onevenredig wordt beperkt. Voorts wordt [appellant B] niet beperkt in de bouwmogelijkheden op zijn perceel. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat de raad niet is gebonden aan de tussen [appellant B] en [belanghebbende] gesloten overeenkomst. De gemeente Voorst is geen partij bij deze overeenkomst. Bovendien blijft nakoming van deze overeenkomst mogelijk , aldus de raad.

2.3.2. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

2.3.3. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van de woning aan de [locatie 1] is niet onaannemelijk dat enig verlies van uitzicht zal optreden. Er bestaat echter geen recht op een blijvend vrij uitzicht. De afstand van de woning tot de grens van het plangebied bedraagt ongeveer 17 meter. Voorts mogen in het plangebied ingevolge artikel II van de planregels uitsluitend andere-bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte ten hoogste 2,50 meter bedraagt. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht vanuit de woning aan de [locatie 1] niet ernstig zal verslechteren.

2.3.4. Het betoog van [appellant B] dat de bouwmogelijkheden voor zijn perceel worden beperkt mist feitelijke grondslag. Het plan heeft immers geen betrekking op zijn perceel.

2.3.5. Over het betoog van [appellant B] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant B] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat geen parkeervoorzieningen mogelijk zouden worden gemaakt in het plangebied. De gemeente Voorst is bovendien geen partij bij de tussen [appellant B] en [belanghebbende] gesloten overeenkomst. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.

Voor zover [appellant B] betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de tussen hem en [belanghebbende] gesloten overeenkomst wordt overwogen dat privaatrechtelijke verhoudingen uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet van doorslaggevende betekenis zijn. Aan die overeenkomst kan [appellant B] dan ook geen recht ontlenen op het achterwege blijven van een planologische regeling ten behoeve van parkeervoorzieningen in het plangebied.

2.4. Voor het overige heeft [appellant B] zich in het beroepschrift beperkt tot het herhalen van de inhoud van zijn zienswijze. In de zienswijzennotitie die deel uitmaakt van het bestreden besluit, is ingegaan op deze zienswijzen. [appellant B] heeft in zijn beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging hiervan onjuist zou zijn.

2.5. In hetgeen [appellant B] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is ingediend namens [appellant A];

II. verklaart het beroep voor zover het is ingediend namens [appellant B] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Broekman

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011

12-683.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature