Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Leijsenakkers, herziening 1 (perceel [locatie 1])" vastgesteld.

Uitspraak



201011796/2/R3.

Datum uitspraak: 13 april 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoeker C] (hierna: [verzoeker] en anderen), allen wonend te [woonplaats],

en

de raad van de gemeente Oosterhout,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Leijsenakkers, herziening 1 (perceel [locatie 1])" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2010, beroep ingesteld.

Bij deze brief hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 maart 2011, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door mr. D. Simons, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F. Versteegh, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door ir. A.W.J.M. Oomen, verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan voorziet in de verschuiving en vergroting van een bouwvlak ten behoeve van de vervanging van een woning op het perceel [locatie 1], waarbij het bouwvlak centraler op het perceel wordt gesitueerd.

2.3. [verzoeker] en anderen vrezen dat gebouwd zal gaan worden voordat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak. Om dat te voorkomen, hebben zij verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

2.4. [verzoeker] en anderen voeren als formeel bezwaar aan dat in strijd met de bepalingen van de gemeentelijke inspraakverordening ten onrechte voor dit plan geen inspraakprocedure is gevolgd.

2.4.1. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen onderdeel is van de in de Wro geregelde procedure kan, indien in een gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet de mogelijkheid of verplichting is opgenomen inspraak te bieden, het al dan niet schenden van deze verplichting geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten.

2.5. [verzoeker] en anderen voeren aan dat de verschuiving en vergroting van het bouwvlak een onevenredige aantasting van de monumentale en cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht "Heilige Driehoek" tot gevolg heeft. Het plan is volgens hen in strijd met de door de raad vastgestelde "Ontwikkelings- en Beheersvisie Heilige Driehoek Oosterhout" (hierna: de ontwikkelingsvisie), omdat het perceel [locatie 1] daarin niet als verdichtingsmogelijkheid is aangeduid. Het kenmerkende open karakter van het beschermd dorpsgezicht wordt aangetast, doordat de doorzichten naar het achterliggende landschap worden verkleind. Verder betogen [verzoeker] en anderen dat hierover ten onrechte geen formeel advies is ingewonnen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: de Rijksdienst).

2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met de ontwikkelingsvisie, omdat in de ontwikkelingsvisie de openheid en de zichtlijnen naar het achterliggende landschap ter plaatse van het perceel [locatie 1] als minder belangrijk worden weergegeven. De monumentale en cultuurhistorische waarden worden niet onevenredig aangetast, aldus de raad.

2.5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel [locatie 1] in de ontwikkelingsvisie ligt in de zogenoemde 'Stadsrandzone', deelgebied 'De Tuinen'. Uit de ontwikkelingsvisie en het verhandelde ter zitting valt af te leiden dat in deze stadsrandzone nieuwe ontwikkelingen zijn toegestaan, mits de in de ontwikkelingsvisie op bepaalde locaties neergelegde openheid en zichtrelaties niet worden aangetast. Hiertoe zullen op enkele plaatsen brede openingen in het lint gevrijwaard dienen te blijven van bebouwing en begroeiing. Deze plaatsen zijn als zodanig aangeduid. De voorzitter stelt vast dat het perceel [locatie 1] in de ontwikkelingsvisie niet is aangeduid als 'beleid gericht op openheid' en evenmin als 'zichtrelatie'.

De in het plan mogelijk gemaakte bebouwing dient als vervanging van een bestaande woning. De beoogde nieuwe woning wordt centraler op het perceel gesitueerd en wordt breder dan de huidige woning, waardoor de doorzichten naar het achterliggende landschap enigszins worden verkleind. De voorzitter ziet in deze omstandigheid vooralsnog echter geen reden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verdichting van het perceel niet zodanig is, dat de monumentale en cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht "De Heilige Driehoek" ernstig worden aangetast. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat op de achter het perceel liggende gronden reeds bebouwing is toegestaan, waardoor het doorzicht naar het achterliggende landschap reeds is beperkt.

2.5.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad zich tot de Rijksdienst heeft gewend met het verzoek om inlichtingen over het voorhanden zijnde bouwplan, waarvoor het bestemmingsplan de planologische basis biedt. In een e-mailbericht van 12 augustus 2009 is van de zijde van de Rijksdienst op het verzoek geantwoord dat het plan uit oogpunt van de beschreven waarden van het beschermde dorpsgezicht "Heilige Driehoek" aanvaardbaar is. Volgens het mailbericht betekent het plan weliswaar een schaalvergroting ten opzichte van de bestaande woning waardoor op het perceel een zekere verdichting ontstaat, maar die is niet zodanig dat daarmee de doorzichtlijnen naar het achtergebied wezenlijk worden aangetast, temeer daar die ruimtelijke relatie op de locatie minder sterk aanwezig is. [verzoeker] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad deze informatie niet mede aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.

2.6. [verzoeker] en anderen betogen dat de privacy van [verzoeker B], als de bewoner van de woning aan de [locatie 2], onevenredig wordt aangetast doordat het bouwvlak meer centraal op het perceel wordt gesitueerd en het plan de mogelijkheid biedt om bijgebouwen te bouwen in de open ruimte tussen het bouwvlak en het perceel [locatie 2].

2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat van een aantasting van de privacy geen sprake is, nu de afstand van het in het plan opgenomen bouwvlak tot de woning aan de [locatie 2] ongeveer 13 meter is, terwijl zich ter hoogte van de perceelsgrens hoge beplanting bevindt. Daarnaast is de mogelijkheid tot het bouwen van vrijstaande bijgebouwen in de open ruimte reeds in het thans nog geldende bestemmingsplan "Leijsenakkers" opgenomen, aldus de raad.

2.6.2. De voorzitter overweegt dat als gevolg van de verschuiving van het bouwvlak de afstand van de nieuw op te richten woning tot aan de woning aan de [locatie 2] wordt verkleind, waardoor enige verdichting op het perceel zal ontstaan. Dit geldt eveneens voor de eventuele realisering van bijgebouwen op het perceel [locatie 1]. Gelet hierop valt niet te ontkennen dat de realisatie van het plan zal leiden tot enige aantasting van de privacy van [verzoeker B]. Niettemin is de voorzitter van oordeel dat voor onaanvaardbare aantasting van de privacy niet hoeft te worden gevreesd, waarbij mede in aanmerking is genomen dat voldoende ruimte tussen de twee woningen resteert.

2.7. Gelet op het voorgaande heeft de voorzitter niet de verwachting dat het beroep van [verzoeker] en anderen in de hoofdzaak gegrond zal worden verklaard en bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Pikart-van den Berg

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 april 2011

350-679.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature