Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 16 augustus 2001 ziet zij geen grond de mededeling - dat “betrokkene Nederland uit eigen beweging onmiddellijk binnen 24 uur dient te verlaten”- anders te lezen dan dat deze een vertrektermijn van nul dagen inhoudt. Voorts is daarin overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat de mededeling, aldus gelezen, zich niet verdraagt met de relevante bepalingen van de Vw 2000.

De Afdeling ziet geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen.

Uitspraak



201100425/1/V3.

Datum uitspraak: 7 februari 2011

RAAD VAN STATE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de minister voor Immigratie en Asiel,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 4 januari 2011 in zaak nr. 10/44024 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de minister.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 4 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 januari 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. In de enige grief betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de blijkens het besluit van 8 december 2010, dat op 21 december 2010 in werking is getreden, voor de vreemdeling geldende vertrektermijn ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring nog niet was verstreken en dat de maatregel gelet daarop van meet af aan onrechtmatig is.

Hiertoe voert de minister, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2001, in zaak nr. 200103239/1 (ter voorlichting van partijen aangehecht), aan dat de mededeling dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk - binnen 24 uur - dient te verlaten, betekent dat de vreemdeling Nederland onmiddellijk - inhoudende een vertrektermijn van nul dagen - dient te verlaten. De vreemdeling kon derhalve reeds op 21 december 2010 in bewaring worden gesteld, aldus de minister.

2.2. Uit de stukken is het volgende gebleken. Bij besluit van 8 december 2010 is de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling ingetrokken en is hij ongewenst verklaard. In het besluit is onder punt 5 “Rechtsgevolgen van deze beschikking” vermeld: “Betrokkene dient Nederland onmiddellijk binnen 24 uur te verlaten en kan daartoe worden uitgezet.” Dit besluit is op 21 december 2010 om 15:35 uur aan de vreemdeling in persoon uitgereikt. Op diezelfde dag is hij om 16:15 uur in bewaring gesteld.

2.3. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) dient de vreemdeling, nadat zijn rechtmatig verblijf is geëindigd, Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten.

Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de Minister, in afwijking van het eerste lid, de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken in het belang van de uitzetting, of in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.

Paragraaf A4/2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), vermeldt, voor zover thans van belang, het volgende. “Uitgangspunt in de Vw 2000 is dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf (meer) heeft, Nederland uit eigen beweging dient te verlaten. De termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland dient te verlaten kan variëren en is geregeld in artikel 62 Vw 2000 .

In paragraaf A4/3.3 is, voor zover thans van belang, aangegeven dat zich omstandigheden kunnen voordoen, die het wenselijk maken om een kortere vertrektermijn te geven. Om die reden is in artikel 62, vierde lid, Vw 2000 de bevoegdheid van de minister opgenomen om de vertrektermijn tot minder dan vier weken te verkorten. De vertrektermijn kan worden verkort in het belang van de uitzetting. De vertrektermijn kan voorts worden verkort in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.

Volgens paragraaf B1/4.9 van de Vc 2000, voor zover thans van belang, wordt, in die gevallen waarin het belang van de uitzetting of de openbare orde of de nationale veiligheid wordt geacht zich tegen het gunnen van een termijn van vier weken te verzetten, de vertrektermijn verkort tot 24 uur (0 dagen).

2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voornoemde uitspraak van 16 augustus 2001 ziet zij geen grond de mededeling - dat “betrokkene Nederland uit eigen beweging onmiddellijk binnen 24 uur dient te verlaten”- anders te lezen dan dat deze een vertrektermijn van nul dagen inhoudt. Voorts is daarin overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat de mededeling, aldus gelezen, zich niet verdraagt met de relevante bepalingen van de Vw 2000.

De Afdeling ziet geen aanleiding om thans tot een ander oordeel te komen. De grief slaagt.

2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 21 december 2010, het volgende.

2.6. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de minister had dienen te volstaan met een lichter middel omdat hij een vast adres heeft en in dienstverband werkzaamheden verrichtte. Daarbij stelt de vreemdeling geen belang te hebben bij het zich onttrekken aan toezicht in verband met het eventueel aanwenden van rechtsmiddelen tegen het besluit van 8 december 2010.

2.6.1. In hetgeen de vreemdeling aanvoert bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat in dit geval geen grond kan worden gezien om van het opleggen van de maatregel af te zien. De beroepsgrond faalt.

2.7. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 21 december 2010 dient alsnog ongegrond te worden verklaard. Er is geen grond voor schadevergoeding.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 4 januari 2011 in zaak nr. 10/44024.

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van staat.

w.g. Parkins-de Vin

voorzitter

w.g. Van Dokkum

ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2011

373-654.

Verzonden: 7 februari 2011

Voor eensluidend afschrift,

de secretaris van de Raad van State,

mr. H.H.C. Visser


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature