Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 7 april 2009 heeft het CBR vastgesteld dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen en zijn rijbewijs voor alle categorieën ongeldig verklaard.

Uitspraak



201005398/1/H3.

Datum uitspraak: 15 december 2010

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 21 april 2010 in zaak nr. 09/1003 in het geding tussen:

[appellant]

en

de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2009 heeft het CBR vastgesteld dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen en zijn rijbewijs voor alle categorieën ongeldig verklaard.

Bij besluit van 26 augustus 2009 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 april 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2010.

Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 november 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. D.P. Kant, advocaat te Zutphen, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kwant, werkzaam bij het CBR, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.

Ingevolge artikel 131, eerste lid, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeri ële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.

Ingevolge artikel 134, eerste lid, stelt het CBR zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene.

Ingevolge het tweede lid besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.

Ingevolge het derde lid deelt het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.

Ingevolge artikel 12, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de Wvw 1994 , indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.

Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

In deze bijlage is in paragraaf 8.8 "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)" bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.

2.2. Nadat op 20 november 2008 een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 is gedaan, heeft het CBR bij besluit van 24 november 2008 [appellant] verplicht medewerking aan een onderzoek naar de geschiktheid te verlenen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 30 december 2008 en is uitgevoerd door de psychiater R. Graveland. Deze heeft in het verslag van bevindingen geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de aanhouding op 9 november 2008 sprake was van alcoholmisbruik volgens de zogeheten DSM-IV-TR classificatie, een classificatiesysteem van psychiatrische afwijkingen, en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin kan worden gesteld. Naar aanleiding van de uitslag van het eerste onderzoek heeft op verzoek van [appellant] op 16 maart 2009 een tweede onderzoek plaatsgevonden. De keurend psychiater J.R. Kramer heeft op grond van dit onderzoek geconcludeerd dat sprake was van alcoholmisbruik volgens de DSM-IV-TR classificatie. Voorts heeft hij de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld. Het CBR heeft op grond van de resultaten van beide onderzoeken vastgesteld dat [appellant] niet voldoet aan de eisen met betrekking tot de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen.

2.3. [appellant] komt tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat de keurend artsen bij de onderzoeken als uitgangspunt mochten nemen dat bij de aanhouding op 9 november 2008 bij hem een ademalcoholgehalte van 900 µg/l is geconstateerd. Dit ademalcoholgehalte is nadrukkelijk opgenomen in het besluit van 24 november 2008. [appellant] heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden. De stellingen van [appellant] dat op 9 november 2008 geen ademanalyse bij hem is afgenomen en dat de verbalisant die volgens het proces-verbaal van de aanhouding de ademanalyse heeft uitgevoerd hierin ten onrechte op ambtseed heeft verklaard dat hij daartoe is aangewezen overeenkomstig artikel 7 van het Besluit alcoholonderzoeken en voorts niet vaststaat dat de verbalisant over voldoende kennis en vaardigheden beschikte om een ademanalyseapparaat te kunnen bedienen, hadden kunnen worden ingebracht in een eventuele bezwaarprocedure met betrekking tot het besluit van 24 november 2008, en kunnen daarom in deze procedure geen rol meer spelen. De rechtbank heeft daarom in deze stellingen terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de keurend artsen ten onrechte van het ademalcoholgehalte zijn uitgegaan.

2.4. [appellant] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat de keurend artsen ten onrechte hun diagnose mede hebben gebaseerd op de vaststelling door de eerste psychiater van een palpabele lever en de bij beide onderzoeken gevonden verhoogde bloeddruk en afwijkende bloedwaarden. Daartoe voert hij aan dat uit een rapportage van de door hem geraadpleegde internisten van 6 augustus 2009 volgt dat de bepaling van de grootte van een lever door lichamelijk onderzoek onbetrouwbaar is en dat hypertensie eerst na meerdere metingen over een langere periode kan worden vastgesteld, zodat op grond van de enkele meting bij de onderzoeken aan de verhoogde bloeddruk geen conclusies kunnen worden verbonden. Verder hebben de internisten te kennen gegeven dat niet alcoholmisbruik, maar zijn overgewicht meest waarschijnlijk de oorzaak is van de afwijkende laboratoriumuitslagen en van de door de keurend artsen gestelde leverbeschadiging, aldus [appellant]. Hij stelt voorts dat uit de Multidisciplinaire Richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol van het Trimbos instituut volgt dat bloedonderzoek geen betrouwbaar middel is om alcoholmisbruik vast te stellen.

2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 april 2007 in zaak nr. 200606675/1), bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het gegeven dat bij het eerste onderzoek wel en bij het tweede onderzoek niet een palpabele lever is aangetroffen, gelet op het tijdsverloop tussen deze onderzoeken, niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat dit tegenstrijdige bevindingen zijn. Anders dan [appellant] betoogt, brengt de omstandigheid dat de grootte van de lever niet tevens is vastgesteld door objectief beeldvormende techniek, als geluidsonderzoek of computertomografie, niet met zich dat aan deze bevinding geen enkele betekenis mocht worden gehecht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit de respectievelijke keuringsrapporten volgt dat deze bevinding door de eerste psychiater niet van overwegende betekenis is geweest voor de door hem gestelde diagnose en dat de tweede psychiater zijn diagnose niet op die bevinding heeft gebaseerd.

Dat de bloeddruk niet op meerdere momenten gedurende een langere periode is gemeten, neemt niet weg dat de bij de onderzoeken geconstateerde verhoogde bloeddruk op hypertensie kan wijzen.

Uit de keuringsrapportages volgt dat beide psychiaters deze bevinding als een aanwijzing voor bovenmatig alcoholgebruik hebben aangemerkt, maar deze niet van doorslaggevende betekenis hebben geacht voor de diagnose alcoholmisbruik.

[appellant] kan evenmin worden gevolgd in zijn betoog dat het bloedonderzoek geen betrouwbaar middel is om alcoholmisbruik vast te stellen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de door de keurend artsen gestelde diagnose alcoholmisbruik niet uitsluitend is gebaseerd op de afwijkende waarden van ALAT, ASAT en Gamma-GT bij het eerste onderzoek onderscheidenlijk van ALAT en Gamma-GT bij het tweede onderzoek. Verder wordt van belang geacht dat uit de Multidisciplinaire Richtlijn Stoornissen in het gebruik van alcohol van het Trimbos instituut uit 2008 volgt dat laboratoriumonderzoek van deze bloedwaarden een beperkte waarde heeft bij de diagnostiek van alcoholafhankelijkheid of alcoholmisbruik in de eerste lijn, maar dat dit bij populaties met een verhoogde prevalentie, zoals in het kader van CBR-keuringen, zeker toegevoegde waarde heeft. Het CBR heeft zich in het besluit op bezwaar dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval, waarin een aanhouding wegens rijden onder invloed van alcohol heeft plaatsgevonden en ook uit andere deelonderzoeken dan het laboratoriumonderzoek aanwijzingen voor alcoholmisbruik zijn gevonden, de afwijkende bloedwaarden als een aanwijzing voor alcoholmisbruik mochten worden aangemerkt. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.

Zij heeft terecht geoordeeld dat het CBR zich naar aanleiding van de onderzoeken op het standpunt heeft mogen stellen dat [appellant] ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen en dat het zijn rijbewijs derhalve op goede gronden ongeldig heeft verklaard.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Neuwahl

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010

280-598.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature