Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Soest op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld voor de inrichting van [belanghebbende] aan de [locatie] te Soest.

Uitspraak



201000857/1/M2.

Datum uitspraak: 8 december 2010

RECTIFICATIE

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Soest,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Soest op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften gesteld voor de inrichting van [belanghebbende] aan de [locatie] te [plaats].

Bij besluiten van 14 december 2009 heeft het college de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen deze besluiten hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, en [appellant sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door A.C. de Jong en R.F. de Hartog, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door G. Kerssies, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8.42, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 met betrekking tot daarbij aangegeven onderwerpen de verplichting worden opgelegd te voldoen aan voorschriften die nodig zijn ter bescherming van het milieu, gesteld door een bij die maatregel aangegeven bestuursorgaan.

Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, is op het stellen van voorschriften als bedoeld in het eerste lid artikel 8.40, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 8.40, derde lid, voor zover hier van belang, zijn ten aanzien van bij de regels te stellen voorschriften de artikelen 8.11, derde lid, 8. 12 tot en met 8.16 en 8.22, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge artikel 8.11, derde lid, worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het college ter bescherming van het milieu ook maatwerkvoorschriften had moeten stellen omtrent het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.

2.2.1. Het college heeft beleidsvrijheid bij de beslissing om maatwerkvoorschriften te stellen. Indien wordt besloten tot het stellen daarvan, heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid bij de vaststelling van wat nodig is ter bescherming van het milieu.

2.2.2. Het college heeft ten aanzien van de inrichting ambtshalve maatwerkvoorschriften gesteld.

2.2.3. Bij het besluit van 6 juli 2009 heeft het college voor de inrichting - een bouwbedrijf - krachtens artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit andere waarden gesteld voor het maximale geluidniveau dat door [belanghebbende] wordt geproduceerd als gevolg van met name het sorteren van steigermateriaal, het gebruik van de vorkheftruck, containerhandling, achteruitrijdsignalering, houtbewerking en het gebruik van het toegangshek tot de houtmotinstallatie. Het college heeft onder meer ten aanzien daarvan bepaald dat gedragsregels in acht moeten worden genomen teneinde aan die gestelde waarden te voldoen.

2.2.4. Gezien de strekking van de gestelde maatwerkvoorschriften en de aard van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gewenste maatwerkvoorschriften omtrent het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college in dit geval niet in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid om de desbetreffende maatwerkvoorschriften te stellen zonder ook maatwerkvoorschriften te stellen ten aanzien het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.

De beroepsgrond faalt.

2.3. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het stellen van de maatwerkvoorschriften leidt tot een uitbreiding van activiteiten binnen de inrichting. Dit is in strijd met het vigerend bestemmingsplan, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2].

2.3.1. Ingevolge artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.

Ingevolge het derde artikellid, voor zover hier van belang kan in afwijking van het eerste lid de vergunning tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.

2.3.2. De vermeende strijd met het bestemmingsplan kan in een procedure omtrent het stellen van maatwerkvoorschriften niet aan de orde komen, omdat artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer , gelet op het bepaalde in artikel 8.40, derde lid, van die wet, niet van overeenkomstige toepassing is.

De beroepsgrond faalt.

2.4. Ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit , voor zover hier van belang, geldt voor het maximaal geluidsniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, dat het geluidniveau op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedraagt dan 70 dB(A) in de periode tussen 07.00 tot 11.00 uur.

Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag, voor zover hier van belang, bij maatwerkvoorschrift hogere waarden voor het maximaal geluidniveau vaststellen.

In maatwerkvoorschrift 1 is bepaald dat in de periode van 9.00 tot 11.00 uur op werkdagen voor het maximale geluidniveau op de gevel van gevoelige gebouwen in afwijking van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit de norm van 75 dB (A) geldt.

2.5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het gestelde maatwerkvoorschrift ten onrechte afbreuk doet aan het tot dan toe geldende beschermingsniveau.

2.6. Het college heeft op 10 maart 1987 ten behoeve van de inrichting een vergunning krachtens de Hinderwet verleend. Vanaf 1 december 2000 tot de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit was het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer op de inrichting van toepassing.

Ingevolge artikel 6.12, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit en voorschrift 1.1.3 van de Bijlage van het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer gelden lagere waarden dan de waarden genoemd in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit indien deze waren vastgesteld in een milieuvergunning die in werking en onherroepelijk was op 1 mei 1994. In voorschrift 28 van de op 10 maart 1987 verleende vergunning is, voor zover hier van belang, bepaald dat het maximale geluidniveau niet hoger mag zijn dan 70 dB(A) in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur. Gelet op voorschrift 28 van de vergunning krachtens de Hinderwet gelden in het onderhavige geval geen lagere waarden.

Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit heeft het college een bevoegdheid om andere waarden te stellen voor het maximale geluidniveau. Dat voorheen een hoger beschermingsniveau gold, maakt op zichzelf niet dat het college niet van deze bevoegdheid gebruik mocht maken om een lager beschermingsniveau te stellen.

De beroepsgrond faalt.

2.7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of geluidreducerende maatregelen konden worden getroffen om aan de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit gestelde grenswaarde van 70 dB (A) voor het maximale geluidniveau in de periode 9.00 - 11.00 uur te voldoen.

2.7.1. Ingevolge artikel 2.20, vijfde lid, van het Activiteitenbesluit kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen welke technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht en welke gedragsregels in acht worden genomen teneinde aan geldende geluidsnormen te voldoen.

2.7.2. Uit de rapporten van Schoonderbeek en Partner Advies B.V. van 19 oktober 2007 en 15 oktober 2008 blijkt dat het oprichten van een geluidscherm langs de spoorlijn om veiligheidsredenen niet wenselijk is. Voorts blijkt dat het asfalteren van het terrein € 350.000,00 kost. Het asfalteren van het terrein leidt echter niet tot een reductie van de piekgeluiden vanwege het stapelen van steigermateriaal met de vorkheftruck. Maatregelen om het piekgeluid vanwege deze laatstgenoemde activiteiten te reduceren zijn volgens deze rapporten niet mogelijk. De Afdeling komt het vorenstaande, gelet op de door adviesbureau Cauberg-Huygen Raadgevend Ingenieurs B.V. verrichte aanvullende akoestische onderzoeken en de ter zitting geschetste wijze waarop de desbetreffende handelingen worden verricht, niet onjuist voor.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen geen grond voor het oordeel dat het college met deze motivering niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het stellen van maatwerkvoorschrift 1 voor het maximale geluidniveau.

De beroepsgrond faalt.

2.7.3. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over een aantal nadere maatregelen om de nadelige akoestische gevolgen door het in werking zijn van de inrichting voor het overige voor de omgeving te beperken. [belanghebbende] heeft toegezegd dat op korte termijn in het kozijn van de loopdeur een rubber aanslag zal worden aangebracht. Ook zal door [belanghebbende] een dranger op de loopdeur worden geplaatst die in de tijd vóór 07.00 uur zal functioneren. Voorts heeft zij toegezegd dat aan het schoonmaakbedrijf wordt gevraagd of het mogelijk is dat de kantoren na 19.00 uur worden schoongemaakt. De uitkomst van het overleg met het schoonmaakbedrijf wordt door [belanghebbende] teruggekoppeld aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Verder zal zij bezien of het mogelijk is het storten en aanstampen van houtafval alleen plaats te laten vinden tussen 09.00 en 11.00 uur. De uitkomst hiervan wordt eveneens aan [appellant sub 1] en [appellant sub 2] teruggekoppeld.

2.8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat bij de akoestische onderzoeken ten onrechte niet de representatieve bedrijfssituatie tot uitgangspunt is genomen.

2.8.1. Het college heeft zich bij het stellen van maatwerkvoorschriften gebaseerd op de naar aanleiding van akoestische onderzoeken opgestelde rapporten van Schoonderbeek en Partners advies B.V. en adviesbureau Cauberg-Huygen Raadgevend Ingenieurs B.V.

Uit het rapport van de Schoonderbeek en Partners advies B.V. van 15 oktober 2008 blijkt dat onder de representatieve bedrijfssituatie binnen de inrichting de volgende activiteiten worden verstaan: opslag en kleine bewerking van hout, stalling van de vrachtwagen, opslag van materiaal, handmatig verven en houtbewerking met stofafzuiging. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een hogedrukreiniger en wordt gedurende ongeveer tien minuten per keer steigermateriaal gesorteerd. Tevens maken vrachtwagen- en personenwagenbewegingen alsmede het gebruik van een vorkheftruck onderdeel uit van de representatieve bedrijfssituatie volgens het rapport van 15 oktober 2008.

In het in opdracht van het college opgestelde rapport van adviesbureau Cauberg-Huygen Raadgevend Ingenieurs B.V. van 7 november 2008 worden kanttekeningen geplaatst bij het rapport van Schoonderbeek en Partners advies B.V., waaronder het feit dat de activiteiten in de ruimtes voor houtopslag en materiaalbeheer en de duur daarvan zeer summier zijn beschreven. Tevens wordt niet vermeld hoe lang de roldeuren van deze ruimtes open zijn, waardoor mogelijkerwijs een onderschatting van de geluidimmissie bij de omliggende woningen heeft plaatsgevonden. Adviesbureau Cauberg-Huygen Raadgevend Ingenieurs B.V. heeft, gelet op het vorenstaande, de akoestische situatie opnieuw bepaald.

Voor zover in het rapport van Schoonderbeek en Partners advies B.V. de representatieve bedrijfssituatie onvoldoende in beeld is gebracht, acht de Afdeling het gebrek door het rapport van 7 november 2008 in voldoende mate geheeld.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben een groot aantal deelactiviteiten genoemd, zoals het verspanen van dik hout (houtbewerking) en het dumpen van afval in een container. Deze deelactiviteiten vallen onder de representatieve bedrijfssituatie en zijn onderkend in de akoestische onderzoeken. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het in werking zijn van de airconditioning, bladblazers en het inbraakalarm ten onrechte geen onderdeel vormen van de representatieve bedrijfssituatie, overweegt de Afdeling dat deze activiteiten, gelet op de aard en het tijdelijk karakter daarvan, niet daaronder kunnen worden gebracht. Voorts is de enkele stelling van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat de situatie binnen de inrichting tijdens de geluidmetingen veel stiller was, niet nader onderbouwd, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat niet van de representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan.

De beroepsgrond faalt.

2.9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat de in maatwerkvoorschrift 1 gestelde maximale geluidgrenswaarde van 75 dB(A) niet naleefbaar is.

2.9.1. Uit de rapporten van Schoonderbeek en Partners advies B.V. blijkt dat onder omstandigheden onder meer het sorteren van steigermateriaal en het gebruik van de vorkheftruck leidt tot een geluidbelasting van 77 dB(A) op de gevel van de woning van [appellant sub 1]. In het rapport van het adviesbureau van Cauberg-Huygen Raadgevend Ingenieurs B.V. van 7 november 2008 in tabel 5.2 is een maximale geluidbelasting op de gevel van de desbetreffende woning gemeten van maximaal 83 dB(A). Het verschil tussen deze waarden is volgens Cauberg-Huygen Raadgevend Ingenieurs B.V. toe te rekenen aan het feit dat in de rapporten van Schoonderbeek en Partners advies B.V. verkeerde bronvermogens zijn gehanteerd voor onder meer de zalflader en vorkheftruck. Uit het rapport van 24 juni 2008 van adviesburau Cauberg-Huygen Raadgevend Ingenieurs B.V. blijkt dat een reductie van 2 dB(A) kan worden bereikt, indien de lepels van de vorkheftruck worden vastgezet. Ondanks dat deze geluidreducerende maatregel in maatwerkvoorschrift 2 is gesteld, zal, gezien de in het rapport van 7 november 2008 geconstateerde overschrijding van het maximale geluidniveau, de in maatwerkvoorschrift 1 gestelde grenswaarde voor het maximale geluidniveau worden overschreden, zodat dit maatwerkvoorschrift niet naleefbaar is.

De beroepsgrond treft doel.

2.10. Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten dienen wegens strijd met het systeem van het Activiteitenbesluit te worden vernietigd.

2.11. Het college dient na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. In dat kader overweegt de Afdeling dat bij het vaststellen van de verletkosten van [appellant sub 1] uitgegaan wordt van een maximaal uurtarief van € 53,09 op basis van de door hem gegeven onderbouwing en van een forfaitair aantal uren van 6, zodat de verletkosten worden gesteld op € 318,54.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Soest van 14 december 2009 met de kenmerken AZ/679595 en AZ/679586;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Soest tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 346,65 (zegge: driehonderdzesenveertig euro en vijfenzestig cent);

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Soest tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 28,11 (zegge: achtentwintig euro en elf cent);

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Soest aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Drouen

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2010

375.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature