Uitspraak
201002688/1/V3.
Datum uitspraak: 1 december 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Justitie (hierna: de minister)
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), van 23 februari 2010 in zaken nrs. 09/27631 en 09/27633 in de gedingen tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2003 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een verzoek van de vreemdeling om hem met toepassing van de in artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) neergelegde discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' te verlenen, afgewezen en bepaald dat uitzetting van de vreemdeling op de voet van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) achterwege wordt gelaten tot 29 juni 2006.
Bij besluit van 4 april 2007 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 19 december 2005 door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2007 heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij uitspraak van 9 juni 2008 heeft de Afdeling het daartegen door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en voormelde uitspraak van 24 december 2007 bevestigd.
Bij besluit van 8 juli 2009 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 19 december 2003 door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij besluit van 8 juli 2009, voor zover thans van belang, heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 19 december 2005 door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en geweigerd toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000 . Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de tegen de besluiten van 8 juli 2009 door de vreemdeling ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de overwegingen wordt onder de minister tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2.2. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege, zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
Volgens paragraaf B8/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege indien:
- de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of
- de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en
- de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en
- de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.
Volgens paragraaf B8/3.1, voor zover thans van belang, wordt onder medische noodsituatie verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder “op korte termijn” wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.
Volgens paragraaf A4/7.4, voor zover thans van belang, kan het voorkomen dat de medisch adviseur in zijn advies aangeeft dat de vreemdeling in staat is om te reizen, doch dat dit onder bepaalde voorwaarden dient te geschieden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een voorraad medicijnen voor de vreemdeling tijdens en na de reis of het meenemen van medische gegevens. De Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: de DT&V) ziet erop toe dat aan deze voorwaarden is voldaan voordat de vreemdeling wordt uitgezet.
2.3. Met het oog op het naar aanleiding van voormelde, in hoger beroep bevestigde, uitspraak van 24 december 2007 nieuw te nemen besluit heeft de minister advies gevraagd aan het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA). In een advies van 13 mei 2009 heeft het BMA, voor zover thans van belang, vermeld dat de vreemdeling bekend is met een ernstig chronisch depressief stemmingsbeeld met stemmingscongruente kenmerken. De vreemdeling wordt door een arts behandeld met psychotherapie en medicatie. Bij het uitblijven van behandeling is het mogelijk dat een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat. Volgens het BMA is behandeling van de vreemdeling in het land van herkomst in medisch-technische zin in voldoende mate aanwezig. Zo is psychiatrische behandeling verkrijgbaar in het State University Hospital te Skopje (Macedonië) en is ook de benodigde medicatie of equivalente medicatie verkrijgbaar. Gezien de huidige medische inzichten wordt de vreemdeling geacht in staat te zijn te reizen met gangbare vervoermiddelen. Wel is enige medische voorziening voor, tijdens of direct na de reis noodzakelijk, namelijk begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige, de beschikking over de medicatie en een fysieke overdracht op de plaats van bestemming aan de toekomstige behandelaar zodat de behandeling kan worden voortgezet, aldus het BMA.
2.4. In het besluit van 8 juli 2009 waarin – voor zover thans van belang – de minister heeft geweigerd toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000 , heeft de minister overwogen dat uit het BMA- advies blijkt dat de vreemdeling onder voorwaarden kan reizen. De minister heeft zich door de DT&V laten informeren over de door het BMA gestelde reisvoorwaarden en de mogelijkheid van overdracht en directe voortzetting van de behandeling van de vreemdeling. Voordat de fysieke overdracht plaatsvindt wordt de medische overdracht geregeld door de DT&V. Als de medische overdracht niet geregeld kan worden, zal de vreemdeling niet worden uitgezet. De medische overdracht wordt geregeld door de Afdeling Bijzonder Vertrek van de DT&V, in die zin dat voor de uitzetting contact zal worden gelegd met het State University Hospital te Skopje en dat afspraken zullen worden gemaakt over de datum en de wijze waarop de medische behandeling wordt overgedragen. Nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden die een belemmering vormen om aan de voorwaarden van het BMA te voldoen, bestaat geen aanleiding voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 , aldus de minister in het besluit.
2.5. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, samengevat weergegeven, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2008 in zaak nr. 200708871/1 (www.raadvanstate.nl) overwogen dat waar het BMA voorwaarden heeft gesteld waarbij – blijkens de formulering – de individuele toegankelijkheid van belang is, de minister in het kader van de op hem rustende vergewisplicht actief dient na te gaan of aan de gestelde voorwaarden kan worden voldaan. Nu ten tijde van het desbetreffende besluit van 8 juli 2009 niet was geregeld en gegarandeerd dat bij de verwijdering van de vreemdeling een directe fysieke overdracht aan een arts (op het vliegveld) in aansluiting op de reis en vervolgens continuering van de medische behandeling zou plaatsvinden, heeft de minister zich niet op basis van het BMA-advies op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdeling in staat wordt geacht te reizen. De toezegging dat, indien niet aan de door het BMA vermelde voorwaarden kan worden voldaan, de vreemdeling niet zal worden uitgezet, is onvoldoende om het standpunt van de minister te volgen. De minister had zich ervan dienen te vergewissen dat het mogelijk is de voorwaarden te vervullen waaronder de vreemdeling bij daadwerkelijke verwijdering in staat is te reizen. Nu dit niet is gebeurd, heeft de minister niet op basis van het BMA-advies kunnen concluderen dat geen sprake (meer) is van een situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 , aldus de rechtbank.
2.6. In grief 1 klaagt de minister dat de rechtbank, door aldus te overwegen, heeft miskend dat beoordeeld dient te worden of het op voorhand mogelijk moet worden geacht bij een uitzetting aan de daaraan door het BMA gestelde voorwaarden te voldoen. Daartoe wijst de minister erop dat uit het BMA-advies blijkt dat de voor de vreemdeling benodigde medische behandeling in het land van herkomst aanwezig is en in het besluit inzichtelijk is uiteengezet op welke wijze de fysieke overdracht van de vreemdeling zal worden geregeld teneinde aan deze door het BMA gestelde voorwaarde te voldoen. Gelet hierop, is de rechtbank ten onrechte tot het in de grief bestreden oordeel gekomen, aldus de minister.
2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voormelde uitspraak van 4 september 2008, leidt toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 er toe dat de van rechtswege aan een beschikking, strekkende tot afwijzing van een aanvraag om toelating, verbonden rechtsgevolgen worden opgeschort, welke rechtsgevolgen evenwel bij beëindiging van de toepassing van die bepaling van rechtswege herleven, dus zonder dat daarvoor nieuwe besluitvorming behoeft plaats te vinden. Het niet of niet langer van toepassing zijn van artikel 64 van de Vw 2000 betekent derhalve dat de minister, zo nodig, onverkort gebruik kan maken van zijn bevoegdheid tot uitzetting.
Dit brengt met zich dat, indien door het BMA voorwaarden zijn verbonden aan de uitzetting van een vreemdeling, de minister zich reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 2000 op de vreemdeling van toepassing is, ervan moet vergewissen dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan die voorwaarden wordt voldaan en dat niet kan uitstellen tot het moment waarop daadwerkelijk tot verwijdering wordt overgegaan.
2.6.2. In de zaak die tot voormelde uitspraak van de Afdeling heeft geleid heeft de minister ter zitting bij de Afdeling, voor zover thans van belang, aangegeven dat eerst bij de daadwerkelijke verwijdering van de desbetreffende vreemdeling uit Nederland door de DT&V zal worden beoordeeld of aan de daaraan door het BMA gestelde voorwaarden kan worden voldaan. In de onderhavige zaak heeft de minister in het desbetreffende besluit van 8 juli 2009 inzichtelijk gemaakt met welke concreet bij naam genoemde behandelaar in het land van herkomst
– namelijk het hiervoor onder 2.4 vermelde State University Hospital te Skopje – contact zal worden opgenomen teneinde aan de door het BMA gestelde voorwaarde van fysieke overdracht te voldoen en de toezegging gedaan dat uitzetting van de vreemdeling niet zal plaatsvinden indien die fysieke overdracht niet geregeld kan worden. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister zich niet reeds bij de beoordeling of artikel 64 van de Vw 2000 op de vreemdeling van toepassing is, ervan heeft vergewist dat het mogelijk is dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan de door het BMA gestelde voorwaarde van fysieke overdracht wordt voldaan. De in voormelde uitspraak van de Afdeling bedoelde vergewisplicht van de minister strekt niet zo ver dat reeds ten tijde van het nemen van het besluit de fysieke overdracht, voor zover dit feitelijk al mogelijk zou zijn geweest, geregeld en gegarandeerd diende te zijn.
De grief slaagt.
2.7. In grief 2 betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar haar oordeel, als bestreden in grief 1, grond heeft gezien het besluit van 8 juli 2009 waarbij de weigering om toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 is gehandhaafd, eveneens te vernietigen.
2.7.1. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van grief 1 is overwogen, slaagt ook deze grief.
2.8. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 8 juli 2009 gegrond zijn verklaard en die besluiten zijn vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling die besluiten beoordelen in het licht van de daartegen door de vreemdeling in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.9. Voor zover de vreemdeling heeft aangevoerd dat de minister niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht terzake van de door het BMA aan zijn uitzetting verbonden voorwaarden, wordt overwogen dat ten aanzien van de voorwaarden dat de vreemdeling dient te worden begeleid door een psychiatrische verpleegkundige en dient te beschikken over de benodigde medicatie, geen grond bestaat om aan te nemen dat het niet mogelijk moet worden geacht dat bij de daadwerkelijke verwijdering aan die voorwaarden wordt voldaan. Nu dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, evenzeer geldt ten aanzien van de voorwaarde van fysieke overdracht van de vreemdeling, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht. Aan het betoog van de vreemdeling dat hij in zijn land van herkomst niet de benodigde medische behandeling kan verkrijgen, kan bij gebreke van een onderbouwing daarvan niet de door de vreemdeling gewenste betekenis worden toegekend.
De beroepsgrond faalt.
2.10. Aan de beroepsgronden die de vreemdeling voorts heeft aangevoerd tegen het besluit van 8 juli 2009 waarbij de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' is gehandhaafd, en die hiervoor niet zijn besproken, komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.11. Ten aanzien van het besluit van 8 juli 2009 waarbij de afwijzing van het verzoek van de vreemdeling om hem op de voet van artikel 3.4, derde lid, van het Vb 2000 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen is gehandhaafd, heeft de vreemdeling aangevoerd dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat zijn situatie niet dermate schrijnend is dat aan hem verblijf hier te lande moet worden toegestaan. Daartoe heeft hij erop gewezen dat de minister bij de beoordeling van zijn medische situatie ten onrechte dezelfde criteria heeft gehanteerd als bij de beoordeling van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking 'medische behandeling'. Voorts acht de vreemdeling het onbegrijpelijk dat zijn situatie niet als uitzonderlijk wordt beschouwd, nu onbetwist is dat hij al meer dan vijf jaar ernstig ziek is.
2.11.1. Bij brief van 21 februari 2007 (Kamerstukken II, 19 637, nr. 1131) heeft de minister aan de Voorzitter van de Tweede Kamer uiteengezet welke werkwijze wordt toegepast bij de beoordeling van verblijfsaanvragen met een beroep op schrijnendheid. Volgens deze brief, voor zover thans van belang, worden omstandigheden die duiden op integratie in de Nederlandse samenleving als onvoldoende onderscheidend geacht en leiden deze derhalve op zichzelf niet tot verblijfsaanvaarding. Steeds moet daarenboven sprake zijn van bijkomende klemmende redenen van humanitaire aard. Als zodanige klemmende reden kunnen worden meegewogen ernstige medische problemen waardoor betrokkene niet zonder medische overdracht of medische begeleiding het land kan verlaten en vertrek uit Nederland dientengevolge zeer moeilijk te realiseren is, waarbij mede acht wordt geslagen op de aanwezigheid van noodzakelijke ononderbroken zorg in het herkomstland.
2.11.2. In het desbetreffende besluit van 8 juli 2009 heeft de minister, samengevat weergegeven, onder verwijzing naar voormelde brief van 21 februari 2007, overwogen dat niet is gebleken van zeer bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan met toepassing van de discretionaire bevoegdheid een verblijfsvergunning zou moeten worden verleend. Daarbij heeft de minister zich ten aanzien van de medische problemen van de vreemdeling met name gebaseerd op het BMA-advies en overwogen dat er weliswaar sprake is van ernstige medische problemen, maar dat, nu de vreemdeling onder voorwaarden kan reizen en behandeling in Macedonië in medisch-technische zin mogelijk is, er geen sprake is van een bijkomende klemmende reden van humanitaire aard waaraan een zwaarwegende dan wel doorslaggevende wegingsfactor wordt toegekend. Voorts zijn de omstandigheden dat de vreemdeling geïntegreerd is, een bijdrage zou leveren aan de Nederlandse samenleving en de taal spreekt, niet aan te merken als onvoorziene bijzondere omstandigheden. Daarnaast is ook de korte periode van rechtmatig verblijf niet dermate onderscheidend om te kunnen spreken van een schrijnende situatie, aldus de minister.
2.11.3. Nu de minister blijkens de overwegingen in voormeld besluit de medische situatie van de vreemdeling heeft beoordeeld aan de hand van de in voormelde brief van 21 februari 2007 neergelegde werkwijze, bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister in zoverre een onjuist beoordelingskader heeft gehanteerd. In de omstandigheid dat de vreemdeling reeds langere tijd ernstig ziek is, heeft de minister in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om in het verblijf van de vreemdeling hier te lande te berusten, nu de vreemdeling onder voorwaarden kan reizen en voor hem behandeling in Macedonië in medisch-technische zin mogelijk is.
2.12. Gezien het vorengaande zal de Afdeling de door de vreemdeling tegen de besluiten van 8 juli 2009 ingestelde beroepen alsnog ongegrond verklaren.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 23 februari 2010 in zaken nrs. 09/27631 en 09/27633, voor zover daarbij de door de vreemdeling tegen de besluiten van 8 juli 2009 ingestelde beroepen gegrond zijn verklaard en die besluiten zijn vernietigd;
III. verklaart de door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaken tegen de besluiten van 8 juli 2009 ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Graat
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2010
434-601.
Verzonden: 1 december 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser