Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 20 augustus 2008 (hierna: het verkeersbesluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) ten aanzien van de Wilhelminasingel en de Stationstraat te Maastricht diverse verkeersmaatregelen genomen.

Uitspraak



200903076/1/H3.

Datum uitspraak: 2 december 2009

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A], gevestigd te [plaats],

[appellant B] en [appellant C], beiden wonend te [woonplaats], en [appellant D], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 2 maart 2009 in zaken nrs. 08/2134, 09/212, 08/2125 en 09/250 in het geding tussen:

1. appellanten

2. [wederpartij sub 2]

en

het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2008 (hierna: het verkeersbesluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) ten aanzien van de Wilhelminasingel en de Stationstraat te Maastricht diverse verkeersmaatregelen genomen.

Bij besluit van 7 januari 2009 heeft het college het door [appellante A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna: [appellanten]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 maart 2009, verzonden op 19 maart 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 mei 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J.H.P. Hardy, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. D.A. Nymeijer-Hildering, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden medegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder reconstructie van een weg verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:

a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;

d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.

Ingevolge artikel 15, eerste lid, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.

Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van die wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.

2.2. Bij het verkeersbesluit heeft het college, voor zover thans nog van belang, ten aanzien van de Wilhelminasingel onder meer de stroken aan beide zijden van de hoofdrijbaan van de Wilhelminasingel vanaf de Stationstraat tot aan pand 82, door het aanbrengen van het woord "BUS" op het wegdek, aangewezen als busstrook als bedoeld in artikel 81 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

2.3. Met het verkeersbesluit beoogt het college de doorstroming van het openbaar vervoer te verbeteren. Deze doelstelling vloeit voort uit de door het college vastgestelde beleidsbrief "Op weg naar een duurzame bereikbaarheid" van 3 oktober 2006. Tevens zal het verkeersbesluit volgens het college bijdragen aan de verkeersveiligheid op de Wilhelminasingel en de Stationstraat en aan het waarborgen van de bruikbaarheid van deze wegen. Het college heeft aan het verkeersbesluit een akoestisch rapport van 26 maart 2008 ten grondslag gelegd. Dit rapport is aangevuld bij een rapport van 11 december 2008 waarin verkeersbewegingen van bussen in de huidige en toekomstige situatie ook zijn verwerkt door middel van een zogenoemde optrektoeslag. Voorts heeft het college door TNO Bouw en Ondergrond (hierna: TNO) een trillingsanalyse laten uitvoeren waarvan de resultaten zijn neergelegd in een rapport van 11 augustus 2008. Dit laatste rapport is aangevuld bij een rapport van 19 december 2008 en op 23 december 2008 aan [appellanten] toegezonden.

2.4. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij in strijd met artikel 7:9 van de Awb niet opnieuw in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord over de na de hoorzitting door TNO opgestelde aanvullende trillingsanalyse van 19 december 2008, nu deze analyse van aanmerkelijk belang is geweest voor het nemen van het bestreden besluit.

2.4.1. Dit betoog slaagt. Blijkens het bij de rechtbank bestreden besluit en de toelichting daarop heeft het college zich ten aanzien van de trillingsintensiteit op de Wilhelminasingel na uitvoering van het verkeersbesluit onder meer gebaseerd op de aanvullende trillingsanalyse. Eerst hierin zijn de gevolgen van de nieuw aan te brengen toplaag op de weg onderzocht. De aanvullende analyse is dan ook aan te merken als een na het horen aan het bestuursorgaan bekend geworden omstandigheid die van aanmerkelijk belang is geweest voor het besluit van 7 januari 2009. Dat deze aanvullende analyse de juistheid van het primaire besluit van het college bevestigt, maakt haar niet van minder belang. Gelet op het korte tijdsverloop tussen toezending van de aanvullende analyse aan [appellanten] en het bestreden besluit en het feit dat in deze periode een aantal feestdagen viel en [appellanten] niet expliciet in de gelegenheid zijn gesteld over deze analyse te worden gehoord, hebben zij onvoldoende gelegenheid gehad om op behoorlijke wijze op deze analyse te reageren. Derhalve is het besluit van 7 januari 2009 in strijd met artikel 7:9 van de Awb genomen. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak en dat besluit komen reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. In verband met de vraag of toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:72, derde lid, van de Awb , zal de Afdeling overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.

2.5. [appellanten] bestrijden het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college in redelijkheid tot het in bezwaar gehandhaafde besluit van 20 augustus 2008 heeft kunnen komen. Onder verwijzing naar een tegenrapport van Cauberg-Huygen van 17 februari 2009 betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de conclusies uit de akoestische rapporten niet deugdelijk zijn onderbouwd. Zo blijkt uit de tabellen op pagina vier en vijf van het aanvullende rapport van 11 december 2008 dat de geluidsbelasting op waarneempunt 503-A zonder toepassing van een optrektoeslag hoger is dan na toepassing ervan. Toepassing van een optrektoeslag kan onmogelijk tot een lagere geluidsbelasting leiden dan de geluidsbelasting die is berekend zonder toepassing van een optrektoeslag, aldus [appellanten]. Gelet op deze inconsistentie kan volgens [appellanten] op basis van de akoestische rapporten niet worden geconcludeerd dat het verkeersbesluit niet leidt tot een reconstructie van een weg als bedoeld in artikel 1 van de Wgh .

[appellanten] wijzen er voorts op dat in de tegenrapporten van DvL Milieu&Techniek van 9 februari 2009 en van Cauberg Huygen van 17 februari 2009 kanttekeningen worden geplaatst bij de juistheid en volledigheid van de TNO-rapporten. Volgens hen vloeit daaruit voort dat deze rapporten niet aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd hadden mogen worden.

Ten slotte betogen [appellanten] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar het nut en de noodzaak van het verkeersbesluit. Hiertoe voeren zij aan dat de verkeerssituatie ter plaatse onveiliger is geworden.

2.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 september 2008 in zaak nr. 200800464/1) komt het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.

2.6.1. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat niet is gebleken dat de akoestische rapporten van 26 maart 2008 en 11 december 2008 wat de inhoud of wijze van totstandkoming betreft zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan zijn oordeel ten grondslag heeft mogen leggen. Uit bijlage 2 bij het aanvullend rapport van 11 december 2008 blijkt dat ten aanzien van waarneempunt 503-A de geluidsbelasting na toepassing van een optrektoeslag zal toenemen. De op pagina vier weergegeven fragmenten van de tabellen uit bijlage 2 zijn een kennelijk onjuiste weergave van deze tabellen. In deze fragmenten zijn de resultaten van de geluidsbelasting behorend bij de verschillende waarneempunten verschoven, waardoor de geluidsbelasting behorend bij waarneempunt 503-A abusievelijk achter waarneempunt 502-B is geplaatst. Dat doet niet af aan de betekenis van het aanvullend rapport.

Gelet op het bovenstaande heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat het college zich op basis van de akoestische rapporten terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verkeersbesluit niet tot een reconstructie van de weg als bedoeld in artikel 1 van de Wgh strekt en derhalve niet met de Wgh in strijd is.

2.6.2. Voorts heeft de voorzieningenrechter met juistheid geoordeeld dat het college zich ten aanzien van eventuele trillingshinder in aanliggende woningen op de Wilhelminasingel heeft mogen baseren op de door TNO opgestelde trillingsanalyses van 11 augustus 2008 en 19 december 2008. In de rapporten van DvL Milieu&Techniek van 9 februari 2009 en van Cauberg-Huygen van 17 februari 2009 is geen grond gelegen voor een ander oordeel. Hoewel in deze rapporten kanttekeningen worden geplaatst bij de trillingsanalyses van TNO, bevatten deze geen andersluidende conclusie op basis van een tegenonderzoek. Dat TNO geen metingen ter plaatse heeft uitgevoerd en heeft nagelaten de gevolgen van een eventuele toename van het verkeer op de Wilhelminasingel en verslechtering van het wegdek aldaar te onderzoeken, biedt geen grond voor het oordeel dat de door haar verrichte onderzoeken als onzorgvuldig of onvolledig moeten worden beschouwd.

2.6.3. Ten slotte is de Afdeling van oordeel dat in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ten aanzien van het nut en de noodzaak van het verkeersbesluit onvoldoende aanknopingspunten zijn gelegen om te betwijfelen dat het verkeersbesluit zal bijdragen aan een betere doorstroming van het openbaar vervoer, de bevordering van de verkeersveiligheid en het waarborgen van de bruikbaarheid van de Wilhelminasingel en de Stationstraat. De Afdeling neemt hierbij tevens in aanmerking de verklaringen van het college ter zitting dat nog een betere afstemming van de verkeerslichten dient plaats te vinden, hetgeen buiten de reikwijdte van het verkeersbesluit valt.

2.6.4. Gezien het voorgaande is de Afdeling met de voorzieningenrechter van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de belangen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, van de WVW 1994 heeft kunnen laten prevaleren boven de individuele belangen van [appellanten].

2.7. Gelet op het onder 2.4.1. overwogene is het hoger beroep gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellanten] bij de voorzieningenrechter ingestelde beroep gegrond verklaren en de beslissing op bezwaar van 7 januari 2009 wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb vernietigen.

Nu [appellanten] in beroep en hoger beroep hun standpunten ten aanzien van de aanvullende trillingsanalyse van 19 december 2008 aan de orde hebben kunnen stellen en, gelet op het hiervoor overwogene, de conclusie is dat het college in redelijkheid het verkeersbesluit heeft kunnen nemen, ziet de Afdeling aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, van de Awb en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

2.8. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant C] en [appellant D] te worden veroordeeld. Nu [appellante A] de gemaakte proceshandelingen mede in haar eigen belang en in dat van [appellant B], advocaat bij dat kantoor, heeft verricht, is ten aanzien van [appellante A] en [appellant B] geen sprake van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand en komen de door hen gemaakte proceskosten, behoudens de kosten gemaakt voor het deskundigenrapport, niet voor vergoeding in aanmerking.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 2 maart 2009 in zaken nrs. 09/212 en 09/250;

III. verklaart het beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht van 7 januari 2009, kenmerk 2008-42778;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [appellant C] en [appellant D] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: zeventienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [appellante A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten in verband met het deskundigenrapport tot een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro);

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Maastricht aan [appellante A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 744,00 (zegge: zevenhonderdvierenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Hardeveld

Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2009

312-591.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature