Uitspraak
200805014/1.
Datum uitspraak: 22 januari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 30 mei 2008 in zaak nr. 07/45342 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 december 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'medische behandeling' te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 7 november 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 30 mei 2008, verzonden op 3 juni 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt op het gemaakte bezwaar met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14, worden afgewezen, indien een vreemdeling niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) beschikt die overeenkomt met het verblijfsdoel, waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd (hierna: het mvv-vereiste).
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 , afgewezen, indien een vreemdeling niet over een geldige mvv beschikt.
Ingevolge het vierde lid kan de staatssecretaris het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Volgens onderdeel B1/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het een vreemdeling betreft voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling.
Volgens onderdeel B8/3.2 kan ingevolge artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 vrijstelling worden verleend van het mvv-vereiste indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Onder een medische noodsituatie wordt volgens onderdeel B8/3.1 verstaan de situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Onder 'op korte termijn' wordt verstaan binnen drie maanden.
2.2. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het onzorgvuldig en in strijd met het door hem gevoerde beleid is, om het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 6 februari 2007, dat mede ten grondslag ligt aan het besluit van 7 november 2007, zonder overleg met de medisch adviseur te interpreteren zoals de staatssecretaris in dat besluit heeft gedaan.
In het BMA-advies is op de vraag of de vreemdeling op basis van de huidige medische inzichten gezien haar klachten kan reizen, geantwoord dat zij niet kan reizen tenzij aan een aantal nader genoemde voorwaarden wordt voldaan. In het besluit van 7 november 2007 is overwogen dat het door het BMA gegeven antwoord inhoudt dat de vreemdeling wel kan reizen, mits aan die voorwaarden wordt voldaan.
De staatssecretaris verwijst ter toelichting op de grief naar het rapport 'Medische advisering in het kader van het vreemdelingenbeleid door BMA' van de Inspectie voor de Gezondheidszorg van juni 2006 (hierna: het rapport Medische advisering), waarin de Inspectie onder meer adviseert dat het aanbeveling verdient om, in die gevallen waarin het niet uitvoeren van het advies ernstige gevolgen kan hebben, in plaats van 'ja, mits…' de formulering 'nee, tenzij…' te gebruiken, zolang geen duidelijke en sluitende procedureafspraken met de uitvoerders van de reisadviezen aan het eind van de vreemdelingenketen zijn gemaakt. De staatssecretaris betoogt dat de formulering 'nee, tenzij…' is gekozen om voor degenen die in het eventueel volgende uitzettraject met dit advies moeten werken, te benadrukken dat niet kan worden uitgezet voordat de reisvoorwaarde is vervuld. De formulering 'nee, tenzij…' heeft in dit opzicht derhalve dezelfde betekenis als de formulering 'ja, mits…'.
2.2.1. Daargelaten of uit het rapport Medische advisering volgt dat de formulering 'kan niet reizen, tenzij' dezelfde betekenis heeft als de voorheen gebruikte formulering 'kan reizen, mits', is van belang dat het BMA in dit geval, in antwoord op de vraag of de vreemdeling op basis van de huidige medische inzichten en haar klachten kan reizen, heeft gesteld dat de vreemdeling niet kan reizen, tenzij voorafgaand aan de reis is geregeld en gegarandeerd dat een directe fysieke overdracht aan een arts (op het vliegveld) in aansluiting op de reis en vervolgens continuering van de medische behandeling in een medische instelling dan wel door een medische behandeling ter plekke plaatsvindt. Uit het advies kan dan ook niet anders worden afgeleid dan dat, zolang aan voormelde voorwaarden niet wordt voldaan, de vreemdeling door het BMA niet in staat wordt geacht te reizen.
Nu ten tijde van het besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet was geregeld en gegarandeerd dat bij de verwijdering van de vreemdeling een directe fysieke overdracht aan een arts (op het vliegveld) in aansluiting op de reis en vervolgens continuering van de medische behandeling in een medische instelling dan wel door een medische behandeling ter plekke zal plaatsvinden, heeft de staatssecretaris zich niet op basis van het BMA-advies op het standpunt kunnen stellen dat de vreemdeling in staat wordt geacht te reizen.
De grief faalt.
2.3. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank, door te oordelen dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Georgië moet worden beschouwd als land van herkomst of bestendig verblijf als bedoeld in onderdeel B1/4.1.1 van de Vc 2000, een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het besluit van 7 november 2007.
De staatssecretaris betoogt daartoe – voor zover hier van belang – dat in Armenië, uit welk land de vreemdeling afkomstig is en waarvan zij de nationaliteit bezit, geen Nederlandse of consulaire vertegenwoordiging is gevestigd en dat de voor de vreemdeling dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiging zich in Georgië bevindt. Gelet hierop heeft de staatssecretaris ook laten onderzoeken of de medische behandeling van de klachten van de vreemdeling kan plaatsvinden in Georgië. Volgens het BMA-advies van 6 februari 2007 is behandeling van de klachten in Georgië mogelijk . Daarom staan de medische klachten van de vreemdeling er niet aan in de weg om de mvv-aanvraag in Georgië in te dienen en aansluitend de verdere behandeling van die aanvraag in haar land van herkomst, Armenië, af te wachten, aldus de staatssecretaris.
2.3.1. In het besluit van 7 november 2007 wordt – voor zover hier van belang – gesteld dat behandeling van de klachten van de vreemdeling zowel in Armenië als in Georgië mogelijk is, zodat de vreemdeling in staat is de mvv-aanvraag "in het land van herkomst" af te wachten.
Het BMA-advies van 6 februari 2007 vermeldt dat klachten als die van de vreemdeling zowel in Armenië als in Georgië behandeld worden. Dat neemt niet weg dat, zoals in 2.2.1 is overwogen, ten tijde van het besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet was geregeld en gegarandeerd dat bij de verwijdering van de vreemdeling een directe fysieke overdracht aan een arts (op het vliegveld) in aansluiting op de reis en vervolgens continuering van de medische behandeling in een medische instelling dan wel door een medische behandeling ter plekke plaatsvindt. De staatssecretaris heeft zich derhalve evenmin op basis van het BMA-advies op het standpunt kunnen stellen dat de medische klachten van de vreemdeling er niet aan in de weg staan om de mvv-aanvraag in Georgië in te dienen en aansluitend de verdere behandeling van die aanvraag in Armenië af te wachten.
De grief faalt.
2.4. In grief 3 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het BMA-advies van 6 februari 2007 onvolledig is nu daarin niet is ingegaan op de stelling van de behandelend psychiater dat een vertrouwde en veilige omgeving noodzakelijk is voor de behandeling van de klachten van de vreemdeling.
De staatssecretaris voert daartoe aan dat voor de beantwoording van de vraag of vrijstelling van het mvv-vereiste moet worden verleend vanwege de mogelijkheid van het op korte termijn ontstaan van een medische noodsituatie, van belang is of de medische behandeling in het land van herkomst beschikbaar is en dat niet behoeft te worden onderzocht of de behandeling binnen eenzelfde periode resultaten zal opleveren die vergelijkbaar zijn met die van een behandeling hier te lande.
2.4.1. In het BMA-advies van 6 februari 2007 wordt vermeld dat de behandelaars verwachten dat langdurige behandeling in een vertrouwde omgeving noodzakelijk is. Daarbij zijn het zich veilig voelen en vertrouwen hebben noodzakelijke voorwaarden voor daadwerkelijke traumaverwerking. Wanneer betrokkene langdurig met stressoren in aanraking blijft komen verwacht de behandelaar verergering van de klachten met gevaar voor suïcide.
De medisch adviseur antwoordt op de vraag of de klachten van de vreemdeling worden behandeld in het land van herkomst of het land waarnaar verwijdering zal plaatsvinden, onder meer dat zij wat betreft de situatie in Armenië geen uitspraak kan doen over de aanwezigheid van de volgens de behandelend psychiater noodzakelijke vertrouwde en veilige omgeving. Wat betreft behandeling van de klachten in Georgië is de medisch adviseur in het geheel niet op dit aspect ingegaan.
Op de vraag of gelet op de huidige medische inzichten het uitblijven van de behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, antwoordt de medisch adviseur dat zij dit mogelijk acht, gezien het feit dat bij betrokkene terugkerend ernstig suïcidegevaar is vastgesteld, zeker bij spanning, en dat betrokkene een combinatie van antidepressieve en antipsychotische medicatie gebruikt.
2.4.2. Nu het BMA-advies het oordeel van de behandelaars, dat het zich veilig voelen en vertrouwen hebben noodzakelijke voorwaarden zijn voor daadwerkelijke traumaverwerking, vermeldt zonder dit te weerspreken, moet het ervoor worden gehouden dat dit oordeel door de medisch adviseur wordt gedeeld. De medisch adviseur had daarom, gelet op hetgeen in 2.2.1 is overwogen, dienen te bezien of bij behandeling in Armenië of Georgië aan deze voorwaarden wordt voldaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het besluit van 7 november 2007 in zoverre is genomen op basis van een onvolledig advies.
De grief faalt.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan [de vreemdeling] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. De Groot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2009
210.
Verzonden: 22 januari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak