Uitspraak
200805149/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2009
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellante],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 4 juni 2008 in zaak nr. 07/47900 in het geding tussen:
[appellante]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) aan [appellante (hierna: de vreemdeling) met ingang van 6 april van dat jaar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 4 juni 2008, verzonden op 6 juni 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt in de grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van 27 november 2007 waarbij aan haar op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) een verblijfsvergunning is verleend. Zij betoogt dat zij procesbelang heeft, omdat in het besluit in het geheel niet gemotiveerd wordt waarom aan haar geen verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000 en zij thans niet kan nagaan om welke redenen de staatssecretaris van oordeel is dat zij niet in aanmerking komt voor een vergunning op één van die gronden. Zij kan zich daardoor, vooruitlopend op de situatie dat de verblijfsvergunning op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 wordt ingetrokken of niet wordt verlengd, op een dergelijke situatie niet adequaat voorbereiden, mede vanwege de mogelijk lange duur van de procedure.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 maart 2002 in zaak nr. 200105914/1; AB 2002, 132) kan een belanghebbende bij de terzake bevoegde rechter slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel enig belang heeft, in die zin dat hij daardoor in een gunstiger rechtspositie zou kunnen geraken. Op grond van het wettelijk stelsel, zoals dat de wetgever voor ogen heeft gestaan en diens bedoeling om procederen voor een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 , op een andere grond zoveel mogelijk te voorkomen, moet ervan worden uitgegaan dat het besluit, waarbij de vreemdeling een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 is verleend, niet in rechte onaantastbaar wordt, voor zover daarin ligt besloten dat geen aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning uit hoofde van de gronden a tot en met c van het eerste lid van artikel 29 van de Vw 2000 . Gelet hierop, heeft de vreemdeling hangende de geldigheidsduur van de hem verleende vergunning geen belang bij het instellen van beroep tegen het daaraan ten grondslag liggende besluit. Zulk belang kan ontstaan, indien op de voet van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 tot intrekking dan wel niet-verlenging van die vergunning wordt besloten. Alsdan zal de terzake bevoegde rechter kunnen treden in een oordeel over de grond waarop de verblijfsvergunning is verleend en de gronden waarop die niet is verleend.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juni 2008 in zaak nr. 200800038/1; www.raadvanstate.nl) moet, nu tijdens de behandeling van de Vw 2000 in de Tweede Kamer der Staten-Generaal het in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen artikel 40 (thans 42), tweede lid, dat ertoe strekte dat bij de inwilliging van een aanvraag om een asielvergunning bepaalde tijd vermelding van de motivering in de desbetreffende beschikking achterwege kon blijven, bij de derde nota van wijziging van dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 1999/2000, 26 732, nr. 73) is komen te vervallen, ook bij een besluit als vorenbedoeld een motivering worden gegeven en is die motivering bepalend voor dat besluit.
De Afdeling heeft voorts eerder overwogen (uitspraak van 14 juni 2005 in zaak nr. 200500090/1, aangehecht ter voorlichting van partijen) dat het enkele verkrijgen van een motivering, welke ten grondslag ligt aan de hem verleende verblijfsvergunning, de vreemdeling niet een gunstiger materiële rechtspositie kan verschaffen, zodat hij op die grond geen belang heeft bij het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep.
2.1.2. Het reeds bij de verlening van de verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 kunnen kennisnemen van de motivering die ten grondslag ligt aan de weigering van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000 , kan voor de vreemdeling weliswaar in processueel opzicht relevant zijn, maar verschaft haar niet een gunstiger materiële rechtspositie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat thans onzeker is, of de verleende verblijfsvergunning binnen vijf jaar zal worden ingetrokken op de voet van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 , of gevolgd zal worden door een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000 . Indien tot intrekking dan wel niet-verlening van de vergunning wordt besloten, zal daarbij die motivering alsnog kunnen worden verkregen en zal de terzake bevoegde rechter kunnen treden in de toetsing van het oordeel over de gronden waarop de verblijfsvergunning niet is verleend.
2.2. Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de vreemdeling geen belang heeft bij het door haar tegen het besluit van 27 november 2007 ingestelde beroep. Het hoger beroep is derhalve kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. Bossmann
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009
314-563.
Verzonden: 14 januari 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak