U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 5 september 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand te

's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een verzoek van appellant om een toevoeging rechtsbijstand afgewezen.

Uitspraak



200702825/1.

Datum uitspraak: 31 oktober 2007

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/1904 van de rechtbank

's-Hertogenbosch van 12 maart 2007 in het geding tussen:

appellant

en

de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand te

's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een verzoek van appellant om een toevoeging rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 1 maart 2006 heeft de raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 12 maart 2007, verzonden op 14 maart 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 20 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 23 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 23 mei 2007 heeft de raad van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2007, waar de raad is gehoord, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken. Appellant is niet verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 34, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) - zoals die wet luidde ten tijde hier van belang - wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een eigen vermogen van ten minste € 7.300,--, indien hij alleenstaande is, dan wel van ten minste € 10.500,-- in overige gevallen.

   Ingevolge artikel 34, vierde lid, van de Wrb - zoals die wet luidde ten tijde hier van belang - worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.

   Zodanige regels zijn gegeven in het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hierna: het Bdr).

   Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Bdr - zoals dat luidde ten tijde hier van belang - worden voor de vaststelling van het vermogen onder andere als bezittingen in aanmerking genomen: giro-, bank-, en spaartegoeden, kasgelden en cheques, effecten, onroerende zaken, ondernemingsvermogen, hypothecaire en andere vorderingen, het aandeel in onverdeelde boedels, alsmede overige bezittingen, ter beoordeling van de raad, voor zover zij een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen.

   Ingevolge artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van het Bdr - zoals dat luidde ten tijde hier van belang - wordt voor de vaststelling van het vermogen niet in aanmerking genomen de waarde, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken , van de eigen woning die de rechtzoekende bewoont of, in geval van opheffing van de gezamenlijke huishouding, bewoond heeft voor zover deze waarde, na aftrek van het nog niet afgeloste bedrag van de daarop gevestigde hypotheek of hypotheken, minder dan € 65 344 bedraagt.

2.2.    Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank. In het hoger beroepschrift heeft appellant betoogd dat de raad bij de toetsing van zijn vermogen ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de voor de eigen woning geldende vrijstelling als bedoeld in artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van het Bdr .

2.3.    De Afdeling overweegt met de rechtbank dat het woon-bedrijfspand van appellant blijkens de stukken in zijn geheel onderdeel is van het ondernemingsvermogen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het Bdr niet voorziet in de door appellant bepleite vrijstelling, nu deze niet ziet op tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken.

   Gelet hierop heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat het vermogen van appellant op de relevante peildatum de in artikel 34, tweede lid, van de Wrb opgenomen vermogensgrens overschrijdt.

2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Scheerhout, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena     w.g. Scheerhout

Lid van de enkelvoudige kamer     ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2007

312.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature