Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 3 november 2004 heeft appellant (hierna: de raad) het verzoek van [verzoeker rechtbank] om vergoeding van planschade afgewezen.

Uitspraak



200601526/1.

Datum uitspraak: 27 september 2006

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad van de gemeente Weert,

appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. 05/869 van de rechtbank Roermond van 18 januari 2006 in het geding tussen:

[verzoeker rechtbank], wonend te [woonplaats

en

appellant.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2004 heeft appellant (hierna: de raad) het verzoek van [verzoeker rechtbank] om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 28 april 2005 heeft de raad het daartegen door

[verzoeker rechtbank] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 januari 2006, verzonden op 19 januari 2006, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker rechtbank] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brieven van 20 mei 2006 en 1 juni 2006 heeft [verzoeker rechtbank] van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2006, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. W.D.W. van Aken, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit omtrent vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2.    [verzoeker rechtbank] is sinds 23 september 1996 eigenaar van het perceel met woonhuis, kadastraal bekend gemeente Stramproy, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend als [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Hij heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd schade te lijden ten gevolge van de bij besluit van 31 oktober 2003 verleende vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO , (hierna: de vrijstelling) met toepassing waarvan bouwvergunning is verleend voor de bouw van 19 woningen op percelen direct ten noorden van zijn perceel.

2.3.    De percelen waarop de vrijstelling betrekking heeft maken deel uit van het plangebied van het bestemmingsplan "Kern Stramproy" (hierna: het bestemmingsplan), dat door de raad op 25 januari 1977 is vastgesteld, door het college van gedeputeerde staten bij besluit van 5 september 1977 is goedgekeurd en daarna van kracht is geworden. Ingevolge het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, mogen op gronden met de bestemming "Tuin", gelegen direct ten noorden van zijn perceel (hierna: de groenstrook), alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze bestemming worden opgericht. Het naastgelegen perceel met een oppervlakte van ongeveer 3.500 m2, op ongeveer 30 meter afstand van zijn perceel (hierna: het brouwerijterrein), is bestemd als "Bierbrouwerij", op grond waarvan het volledig mag worden bebouwd met bedrijfsgebouwen ten dienste van die bestemming.

2.4.    De raad heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). De SAOZ heeft in haar advies van mei 2004 (hierna: SAOZ-advies) op grond van een vergelijking van de vrijstelling met het bestemmingsplan geconcludeerd dat [verzoeker rechtbank] ten gevolge van de vrijstelling planologisch nadeel ondervindt, waardoor hij schade lijdt. Zij heeft voorts in aanmerking genomen - kort weergegeven - dat de raad in 1991 een structuurschets (hierna: de structuurschets) heeft vastgesteld waarin het brouwerijterrein en de naastgelegen groenstrook zijn aangemerkt als toekomstige woningbouwlocatie en dat [verzoeker rechtbank] op grond daarvan de planologische mutatie heeft kunnen voorzien. De SAOZ heeft daarom geadviseerd het verzoek af te wijzen. Bij brief van 12 augustus 2004 heeft de SAOZ haar advies, in reactie op een zienswijze van [verzoeker rechtbank], nader toegelicht. De raad heeft het SAOZ-advies aan zijn besluit ten grondslag gelegd.

2.5.    In geschil is slechts de vraag of de planologische wijziging voorzienbaar was. Of sprake is van voorzienbaarheid, in verband waarmee het daaruit voortvloeiende nadeel voor rekening mag worden gelaten van degene, bij wie het is opgekomen, moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop voor een redelijk denkende en handelende koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie voor hem in ongunstige zin zou veranderen.

2.6.    De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op grond van de structuurschets niet voorzienbaar was dat de groenstrook op enig moment voor woonbebouwing zou worden gebruikt, omdat in hoofdstuk 7 van de structuurschets alleen het brouwerijterrein is vermeld als toekomstige woningbouwlocatie, de groenstrook niet tot het brouwerijterrein behoorde maar eigendom zou zijn van de gemeente en op een bij de structuurschets behorende kaart weliswaar zowel het brouwerijterrein als de groenstrook voor toekomstige woonbebouwing zijn aangeduid, maar naar die kaart in de structuurschets niet is verwezen.

   Volgens de raad was de groenstrook ten tijde dat [verzoeker rechtbank] zijn perceel kocht eigendom van de eigenaar van het brouwerijterrein en werd het ten behoeve van de brouwerij gebruikt. Verder voert de raad aan dat uit de structuurschets en de daarbij behorende kaart ondubbelzinnig blijkt dat het bouwerijterrein en de groenstrook gezamenlijk waren aangewezen als één inbreidingslocatie. Dat had voor [verzoeker rechtbank] aanleiding moeten zijn om rekening te houden met de mogelijkheid dat de groenstrook op enig moment voor woningbouw zou worden gebruikt, aldus de raad.

2.7.    In de structuurschets is het toekomstige ruimtelijke beleid van de gemeente Stramproy vastgelegd. In hoofdstuk 7 is geïnventariseerd welke open plekken in de kern Stramproy een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de leniging van de bestaande woningbehoefte. In dat hoofdstuk zijn twee locaties - waaronder het brouwerijterrein - vermeld die in aanmerking komen voor woonbebouwing, mits is voldaan aan milieu-hygiënische en financieel-economische randvoorwaarden. Op de bij de structuurschets behorende kaart "inbreidingsmogelijkheden" is het brouwerijterrein samen met de groenstrook aangeduid als één van die inbreidingslocaties. Verder is vermeld dat de gebouwen van de brouwerij op termijn mogelijk leeg komen en dat het brouwerijterrein nog geheel in particuliere handen is.

   Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad aan de hand van overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat ten tijde dat [verzoeker rechtbank] het woonperceel kocht de groenstrook eigendom was van de eigenaar van het brouwerijterrein. Uit een door de raad overgelegde foto, daterend van april 1996, in een verkoopadvertentie van het door [verzoeker rechtbank] in september 1996 gekochte perceel, blijkt voorts dat toentertijd op de groenstrook kratten tot op de perceelgrens met het perceel waren opgetast.

   Onder deze omstandigheden heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat [verzoeker rechtbank] ten tijde van de aankoop van het woonperceel moest begrijpen dat de groenstrook deel uitmaakte van het brouwerijterrein en rekening diende te houden met de mogelijkheid dat dit terrein op enig moment gebruikt zou worden voor woningbouw. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.

2.8.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het beroep van [verzoeker rechtbank] bij de rechtbank ongegrond verklaren.

2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 januari 2006, in zaak AWB 05 / 869;

III.    verklaart het door [verzoeker rechtbank] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-Van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. N.T. Zijlstra, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-Van Bilderbeek    w.g. Zijlstra

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2006

240-507.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature