Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 10 maart 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Uitspraak



200501048/1.

Datum uitspraak: 21 september 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/325 van de rechtbank Middelburg van 22 december 2004 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

1.    Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2003 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem het Nederlanderschap te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 30 maart 2004 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 22 december 2004, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 21 maart 2005 heeft de minister een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2005, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. E.S. van Aken, advocaat te Zierikzee, en de minister, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te 's-Gravenhage, zijn verschenen.

2.    Overwegingen

2.1.    Ingevolge artikel VII, tweede lid, van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) zijn de onderdelen c en d van artikel 8, eerste lid, zoals deze komen te luiden ingevolge artikel I, onderdeel J, niet van toepassing op verzoeken, ingediend v óór de inwerkingtreding van dit onderdeel.

   Ingevolge artikel 1 van het Besluit van 15 maart 2003 (Stb. 2003, 118), voorzover thans van belang, is het desbetreffende tijdstip van inwerkingtreding 1 april 2003, zodat artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, zoals de bepaling v óór de wijziging ervan luidde van toepassing is. Dit geldt niet voor het tweede lid van artikel 8.

   Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN komen voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking verzoekers die tenminste vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland woonplaats of werkelijk verblijf hebben gehad.

   Ingevolge het tweede lid, voorzover thans van belang, geldt dat vereiste niet met betrekking tot de verzoeker die sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van en samenwoont met een Nederlander.

2.2.    De minister heeft het verzoek afgewezen, omdat appellant niet tenminste vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek in Nederland heeft verbleven, onderscheidenlijk sedert tenminste drie jaar de echtgenoot is van een Nederlander, met wie hij gedurende die tijd samenwoont.

2.3.    Volgens de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding) houdt artikel 8, tweede lid, van de RWN de eis in dat de verzoeker om voor naturalisatie in aanmerking te kunnen komen, onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek ten minste drie jaren onafgebroken is gehuwd en gedurende die drie jaren onafgebroken met dezelfde Nederlandse echtgenoot heeft samengewoond. Het huwelijk en de samenwoning dienen volgens de Handleiding, om betrokkenen voor naturalisatie met toepassing van de bepalingen in aanmerking te kunnen laten komen, op het moment van de beslissing op het verzoek voort te duren.

2.4.    Appellant is op 11 juni 1988 met een Nederlandse gehuwd. Hij is in de Gemeentelijke Basisadministratie te Middelburg ingeschreven vanaf 9 augustus 2000. In november 2000 is hij naar het land van herkomst teruggekeerd om een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) aan te vragen. Na afgifte daarvan op 20 februari 2002 is hij Nederland weer ingereisd. Op 29 augustus 2002 heeft hij het verzoek ingediend.

2.5.    Appellant klaagt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat uit artikel 8, tweede lid, van de RWN niet volgt dat sprake moet zijn van een ononderbroken periode van huwelijk en samenleving en, voorzover dit daaruit wel volgt, hij in het verleden ruimschoots drie jaar met zijn echtgenote heeft samengewoond en uitsluitend in verband met het aanvragen van een mvv genoodzaakt is geweest terug te keren naar het land van herkomst.

2.5.1.    Dat betoog faalt. Eerder (uitspraak van 13 maart 2002 in zaak no. 200102202/1, ter voorlichting van partijen aangehecht) heeft de Afdeling overwogen dat artikel 8, tweede lid, van de RWN een samenwoningseis inhoudt en de daarin gebezigde bewoordingen "sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van" wijzen op een aan het verzoek voorafgaande ononderbroken periode van huwelijk en samenleving.

2.6.    Appellant betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is geweest van een substantiële onderbreking van de samenwoning.

   De rechtbank heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de onderbreking van zestien maanden niet als substantieel mocht worden aangemerkt. Dat appellant, als gesteld, louter in verband met een aanvraag om een mvv naar het land van herkomst diende terug te keren, maakt dit niet anders, nu die omstandigheid niet maakt dat de samenwoning niet ononderbroken is geweest.

2.7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.    Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb    w.g. Groeneweg

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2005

32-438.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature