Uitspraak
200300762/1.
Datum uitspraak: 20 augustus 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 24 januari 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 mei 2000 hebben de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Ministers) aan appellant meegedeeld dat de hem verleende “EG-erkenning slachterij/uitsnijderij” is vervallen.
Bij besluit van 7 maart 2002 hebben de Ministers het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 4 februari 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 28 maart 2003 hebben de Ministers van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, en de Ministers, vertegenwoordigd door mr. M.E. Walland en mr. J.C.M. Oudshoorn, beiden ambtenaar van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
2.2. Bij brief van 8 februari 2000 hebben de Ministers op grond van het bepaalde in artikel 9, vierde lid, van het Besluit produktie en handel vers vlees , gelezen in samenhang met artikel 70, tweede lid, van de Veewet , besloten dat de aan appellant verleende “EG-erkenning slachterij/uitsnijderij” (nr. 669) categorie A en B met ingang van 1 mei 2000 wordt ingetrokken, tenzij op die datum aan de uit de erkenning voortvloeiende eisen is voldaan. Op 1 mei 2000 is geconstateerd dat niet aan die eisen is voldaan, waarna appellant mondeling is meegedeeld dat zijn erkenning is vervallen. Deze mededeling is appellant bij brief van 8 mei 2000 bevestigd.
2.3. Gesteld noch gebleken is dat appellant de Ministers heeft verzocht om terug te komen op het intrekkingsbesluit van 8 februari 2000 dan wel daartegen rechtsmiddelen heeft aangewend. Het vervallen van de erkenning op 1 mei 2000 is het rechtsgevolg van het besluit van 8 februari 2000. De brief van 8 mei 2000 betreft slechts een feitelijke mededeling daaromtrent. Het bezwaar was om die reden niet-ontvankelijk. De Ministers en de rechtbank zijn tot dezelfde conclusie gekomen, zij het op onjuiste gronden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging met verbetering van gronden in aanmerking.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.Z.C. Koutstaal, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Koutstaal
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2003
383.