Uitspraak
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-091888-23
vonnis van de meervoudige kamer van 26 augustus 2024
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 2007 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans verblijvende bij [verblijfsadres] ,
raadsman mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 12 augustus 2024, waarbij de officier van justitie, mr. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1] in de periode van 1 juni 2020 tot en met 1 juli 2022, die (mede) hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2: ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] in de periode van 1 februari 2022 tot en met 1 juli 2022, die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam (vingeren).
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van feit 1.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van feit 2.
3.1Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft preliminair verweer gevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de vervolging van verdachte voor feit 2 op de dagvaarding.
De raadsman heeft aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Op 25 januari 2024 is er een brief van de slachtoffercoördinator van het Openbaar Ministerie aan de heer [naam 1] van de William Schrikker Stichting in het advocatenportaal gezet. In deze brief werd aan de heer [naam 1] medegedeeld dat deze zaak tegen verdachte zou worden geseponeerd vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Nu de advocaat deze brief in zijn portaal aantrof, heeft hij deze mededeling direct met zijn cliënt gecommuniceerd. Verdachte mocht ervan uit gaan dat de zaak was geseponeerd. Dat vervolgens in april 2024 in een telefoongesprek tussen de advocaat en de officier van justitie door de officier van justitie werd aangegeven dat deze brief per abuis in het advocatenportaal is gezet door het Openbaar Ministerie en nimmer daadwerkelijk aan de heer [naam 1] is verstuurd, doet hier niet aan af. Aan de gedragingen en uitingen van de slachtoffercoördinator van het Openbaar Ministerie mocht verdachte het vertrouwen ontlenen dat hij niet langer voor dit feit zou worden vervolgd. Nu de officier van justitie, wetende dat deze brief is geüpload in het advocatenportaal en dus ook bij verdachte bekend was, de vervolging toch heeft voortgezet, is sprake van strijd met de beginselen van de goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel. Het Openbaar Ministerie dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging van verdachte voor feit 2 op de dagvaarding.
3.2Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het preliminaire verweer van de verdediging moet worden gepasseerd. In januari 2024 is de tekst van de tenlasteleggingen, waaronder feit 2, geformuleerd. Ten aanzien van deze twee feiten is in februari 2024 ook aan de verdediging gevraagd of er onderzoekswensen waren. Hierover is in april 2024 telefonisch contact geweest met de raadsman. De officier van justitie heeft de raadsman in dat telefoongesprek aangegeven dat de brief in januari 2024 per abuis is aangemaakt en in het advocatenportaal is geüpload, maar dat deze brief nooit is verzonden naar de geadresseerde. Het is niet de bedoeling geweest dat deze brief via het advocatenportaal in het bezit kwam van de verdediging, want het was een zogenaamde “prullenbakbrief”. De brief was ook niet geadresseerd aan verdachte. De officier van justitie is dan ook van mening dat richting de verdediging niet het vertrouwen is gewekt dat verdachte voor dit feit niet langer vervolgd zou worden.
3.3Het oordeel van de rechtbank
Opportuniteitsbeginsel
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280).
Vertrouwensbeginsel
Een dergelijk uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen zijn gedaan die bij een verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij of zij niet (verder) zal worden vervolgd (vgl. HR 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:513).
De rechtbank overweegt dat niet alleen aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen die deel uitmaken van het Openbaar Ministerie, maar ook aan door andere functionarissen gedane uitlatingen of gedragingen die aan het Openbaar Ministerie zijn toe te rekenen, het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat geen vervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank overweegt dat in deze zaak door de voogd van de William Schrikker Stichting aangifte is gedaan namens [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ). De rechter-commissaris heeft in het bevel tot inbewaringstelling van 14 april 2023 overwogen dat het verhaal van [slachtoffer 2] in samenhang bezien met de andere (twee) feiten voldoende was om ook ernstige bezwaren aan te nemen voor dit feit.
Vervolgens wordt op 11 januari 2024 de tekst van de concept tenlastelegging vastgesteld en daarna op 25 januari 2024 wordt er een brief aan de heer [naam 1] van de William Schrikker Stichting in het advocatenportaal gezet met de mededeling dat de zaak van [slachtoffer 2] (feit 2) wordt geseponeerd in verband met onvoldoende bewijs. Deze brief is afkomstig van de slachtoffercoördinator van het Informatiepunt Slachtoffers. De rechtbank stelt vast dat dit Informatiepunt Slachtoffers onderdeel is van het Openbaar Ministerie en dat de brief geschreven is op briefpapier van het Openbaar Ministerie. In een telefoongesprek in april 2024 tussen de advocaat en de officier van justitie is aangegeven dat deze brief ten onrechte is aangemaakt en nimmer aan de William Schrikker Stichting is verzonden. De brief is per abuis in het advocatenportaal terechtgekomen. De verdediging is door officier van justitie daarover niet eerder dan in april 2024 (telefonisch) geïnformeerd.
De verdediging (en dus verdachte) was echter reeds vanaf 25 januari 2024 in de veronderstelling dat feit 2 was geseponeerd, hetgeen ook niet verrassend was voor de verdediging en redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoorde gezien de overweging van de rechter-commissaris in het bevel tot inbewaringstelling met betrekking tot de ernstige bezwaren. De verdediging en verdachte konden dan ook aan de inhoud van de brief het vertrouwen ontlenen dat verdachte niet langer voor dit feit werd vervolgd.
Nu het Openbaar Ministerie, nadat hij ervan op de hoogte was dat de verdediging de brief van de slachtoffercoördinator, aan de heer [naam 1] had ontvangen, de vervolging heeft voortgezet, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank in strijd gehandeld met de beginselen van de goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel. Daarom is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in het voormelde arrest van de Hoge Raad die ertoe noopt het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 2.
Er is ten aanzien van feit 1 geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). Uit het DNA-verwantschapsonderzoek blijkt dat verdachte de vader is van [dochter slachtoffer 1] , de dochter van [slachtoffer 1] die op [geboortedag 2] 2023 is geboren. Het kan dan ook niet anders dan dat er seks is geweest tussen [slachtoffer 1] en verdachte. De officier van justitie is van mening dat de rechtbank voorbij kan gaan aan de verklaring van verdachte die hij ter terechtzitting, op een voor hem gunstig moment, heeft afgelegd. Gezien de bewijsmiddelen in het dossier is er naar de mening van de officier van justitie geen sprake geweest van vrijwilligheid. Zij wijst daarbij op de aangifte, het verhoor van [slachtoffer 1] bij de politie, de verklaring van [getuige 1] , het chatgesprek tussen [getuige 1] en [slachtoffer 1] , de verklaring van de moeder van verdachte en [slachtoffer 1] , het proces-verbaal van bevindingen betreffende het digitaal onderzoek aan de telefoon van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen met daarin de tijdlijn met onder andere de datum van melding door [getuige 1] , het chatgesprek tussen [getuige 2] en [slachtoffer 1] , de notities in de telefoon van [slachtoffer 1] en de berichten op de telefoon van [slachtoffer 1] , het informatief gesprek zeden van [slachtoffer 2] en de verklaring van [moeder slachtoffer 2] , de moeder van [slachtoffer 2] . Ook kan het bewijs in de zaak van [slachtoffer 2] in deze worden gebruikt als schakelbewijs.
Van vrijwilligheid en een liefdesrelatie is naar de mening van de officier van justitie geen sprake geweest. [slachtoffer 1] lijkt in een heel moeilijk parket te hebben gezeten en uit loyaliteit naar haar directe omgeving kan of wil zij niet de waarheid vertellen.
De officier van justitie is van mening dat de ten laste gelegde ontucht wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft vrijspraak bepleit. Er is seks geweest tussen verdachte en [slachtoffer 1] . Het is echter de vraag of deze seks een ontuchtig karakter heeft gehad. De verdediging is van mening dat dit niet het geval is. Zoals het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft overwogen in het arrest van 21 januari 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:330) ontbreekt het ontuchtig karakter aan de seks tussen tieners indien er geen sprake is van een significant leeftijdsverschil. Hier was het leeftijdsverschil twee jaren. Verdachte en [slachtoffer 1] waren er bovendien niet van op de hoogte dat zij broer en zus waren en de seks was vrijwillig. Er was dan ook sprake van seksueel gedrag tussen jongeren dat in het huidig tijdgewricht als normaal wordt beschouwd en dit valt dus buiten de strafwet. Ook was er geen sprake van seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm. Verdachte en [slachtoffer 1] waren immers verliefd op elkaar. Indien zij wel het vermoeden hadden dat ze familie waren, maakt het echter nog niet dat er sprake is geweest van ontucht. In dat kader verwijst de verdediging naar een uitspraak van deze rechtbank van 28 april 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:2082) waarin is overwogen dat familiebanden niet zonder meer ontucht opleveren. De officier van justitie tilt zwaar aan het leeftijdsverschil, maar gelet op de jurisprudentie is dit verschil niet zodanig dat er daarom sprake is van ontucht. Daar komt bij dat uit het onderzoek van de persoon van verdachte blijkt dat hij in zijn ontwikkeling als jonger moet worden beschouwd dan zijn kalenderleeftijd. Gelet op alle omstandigheden kan het seksuele contact tussen verdachte en [slachtoffer 1] niet als ontuchtig worden gekwalificeerd. Verder bevat het dossier te weinig overtuigend bewijs dat de seks tussen hen niet vrijwillig zou zijn geweest. De bewijsmiddelen in het dossier lopen teveel uiteen om hieraan een conclusie te kunnen verbinden. Ook heeft [slachtoffer 1] in de berichten naar onder andere [getuige 2] en [getuige 1] juist geprobeerd om de meiden uit te horen en daarom is zij meegegaan in hun verhaal. Gelet op alle twijfels in het dossier dient er dan ook vrijspraak te volgen.
Indien de rechtbank anders mocht oordelen, is door de verdediging verzocht om [slachtoffer 1] alsnog als getuige te horen in deze zaak.
4.3Het oordeel van de rechtbank
4.3.1De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de bewijsmiddelen in het dossier stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij meerdere keren gemeenschap heeft gehad met [slachtoffer 1] en dat hij haar heeft gevingerd in de ten laste gelegde periode.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of deze seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer 1] een ontuchtig karakter hebben gehad.
In artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht zijn ontuchtige handelingen, gepleegd met jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar, die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, in beginsel strafbaar gesteld. Onder omstandigheden kan bij deze seksuele handelingen het ontuchtige karakter ontbreken. Of dat het geval is hangt ervan af of de betreffende seksuele handelingen algemeen sociaal-ethisch zijn aanvaard of dat deze in een concrete situatie niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Het ontuchtige karakter kan ontbreken als bijvoorbeeld de handelingen vrijwillig plaatsvonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen. Dat wat sociaal-ethisch is aanvaard, hangt af van de omstandigheden van het geval.
Voordat de rechtbank toekomt aan de beantwoording van die vraag schetst zij eerst aan de hand van de bewijsmiddelen in het dossier de gebeurtenissen op chronologische volgorde.
Uit de NIFP-rapportage die over verdachte is opgemaakt komt naar voren dat [slachtoffer 1] als jong kind uit huis is geplaatst in een pleeggezin, eerst samen met verdachte. Later is verdachte terug naar de moeder gegaan en is [slachtoffer 1] in het pleeggezin gebleven.
Beiden hebben dezelfde moeder. Zij is ook de moeder van [naam 2] .
Deze moeder heeft verklaard dat [slachtoffer 1] rond mei/juni 2022 contact begon te zoeken met [naam 2] en verdachte. Zij verbleef op dat moment in een gezinshuis in [plaats] . De moeder is toen samen met verdachte naar [slachtoffer 1] toegegaan.
Op 12 juni 2022 is [slachtoffer 1] weer terug thuis bij de moeder, waar onder andere verdachte en [naam 2] ook woonden, komen wonen.
Tussen 17 juni 2022 en 18 juni 2022 heeft er een gesprek via Whatsapp plaatsgevonden tussen [slachtoffer 1] en [getuige 2] , waarin onder meer de volgende berichten worden gestuurd:
[slachtoffer 1] : Helppp!!! 2 jongens. En [verdachte] denk alleen maar aan vingerw.[getuige 2] : Omg[slachtoffer 1] : . [getuige 2][getuige 2] : Jaaaaa[slachtoffer 1] zou je echt zijn paartje nog is wille zijn[getuige 2] : Jot[slachtoffer 1] : Maar ik ben echt tf bang met [verdachte][getuige 2] : Hzo mop[slachtoffer 1] : Ja hij is allemaal zo aan mijn lichaam[getuige 2] : Wtf?[slachtoffer 1] Oki nou kijk als het aan [verdachte] ligt ben ik binnen kort geneukt door hem. Echt engggg[getuige 2] : Wtff
In de periode van 27 juni 2022 tot en met 3 juli 2022 is [slachtoffer 1] zwanger geraakt.
Op 3 juli 2022 heeft [getuige 1] melding gedaan bij de politie dat [slachtoffer 1] in een bericht op TikTok aan haar heeft aangegeven dat verdachte haar vingert en soms nog wel meer.
Op 4 juli 2022 is de melding bij de politie door de voogdijwerker van de William Schrikker Stichting met [slachtoffer 1] besproken en heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat dit niet zou kloppen.
Op 12 juli 2022 heeft er bij de politie een informatief gesprek zeden plaatsgevonden met [getuige 1] waarbij zij ook een overzicht van de berichten van [slachtoffer 1] op TikTok aan de politie heeft gegeven.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen is de datum van het gesprek tussen [slachtoffer 1] en [getuige 1] niet terug te vinden. In het gesprek op TikTok werd, kort samengevat, besproken dat er een filmpje op TikTok rond zou gaan waarop te zien is dat verdachte [slachtoffer 1] vingert. [slachtoffer 1] geeft dan aan: “Oki, kijk [verdachte] probeer veel meer dan vingeren”. [slachtoffer 1] heeft in dit gesprek aangegeven dat zij er niets aan kon doen, maar dat zij geen aangifte durft te doen. Zij is bang voor de pijn. Zij is bang dat zij nog een keer wordt verkracht (“mij verkracht nog een keer mij schopen mij kil dicht knijpen”). Zij is bang voor hem, “Dat weet ik maar ik ben bang voor hem”. Zij wil geen problemen. Zij zou niet worden geloofd.
Op 3 januari 2023 heeft de moeder aan de voogdijwerker van de William Schrikker Stichting verteld dat [slachtoffer 1] zwanger is. Zij vraagt dan aan verdachte of hij seks heeft gehad met [slachtoffer 1] . Verdachte ontkent.
Tijdens een echo op 4 januari 2023 bleek dat [slachtoffer 1] ongeveer 27 weken zwanger was. Tijdens de echo bleek dat de baby geen klompvoetjes had. De moeder heeft daarop gezegd dat dit dan betekent dat verdachte niet de vader zou kunnen zijn.
Op 12 januari 2023 heeft de voogddijwerker een gesprek met [slachtoffer 1] gehad. Deze voogdijwerker heeft [slachtoffer 1] verteld dat de William Schrikker Stichting aangifte ging doen. Zij heeft [slachtoffer 1] verteld dat het niet uitmaakt of het uit liefde was of door verkrachting. [slachtoffer 1] heeft toen gezegd dat het kindje niet uit liefde werd geboren en dat zij alle seks die zij in het verleden heeft gehad niet uit liefde is geweest. Op dat moment wilde [slachtoffer 1] niet vertellen wie de vader van de baby was.
Op de telefoon van [slachtoffer 1] worden door de digitale recherche verschillende afbeeldingen aangetroffen van het gezicht van een meisje waar digitaal een tekst overheen was gezet. Dit meisje betreft vermoedelijk [slachtoffer 1] . De teksten waren (onder andere): “Ik ben zwanger geraakt door een verkrachting, ben er te laat achter gekomen was bang dat ik er niet van zou kunnen houden (…) dit komt door een verkrachting maar het maakt me niet uite ik hou van der” en “toen kwam ik er achter dat ik door de laatste verkrachting, zwanger was daar kwam ik te laat achter had ook niks gevoeld tot ik het wist”
Op [geboortedag 2] 2023 is [slachtoffer 1] bevallen van een dochter, [dochter slachtoffer 1] . Diezelfde dag heeft [slachtoffer 1] via Whatsapp contact gehad met [naam 3] en heeft zij tegen [naam 3] verteld dat zij zwanger is geworden door een verkrachting.
Medio april 2023 is [slachtoffer 1] voor het eerst met de verklaring gekomen dat zij verliefd op verdachte zou zijn geweest en dat er sprake is geweest van een liefdesrelatie tussen hen. Zij en verdachte zouden er niet van op de hoogte zijn geweest dat zij familie van elkaar waren en dat zij broer en zus zijn. Van deze familierelatie zijn zij pas op de hoogte geraakt toen [slachtoffer 1] terugkeerde naar haar moeder.
In dezelfde periode speelden er diverse zaken. Zo is verdachte op 11 april 2023 aangehouden op verdenking van onder andere verkrachting van [slachtoffer 1] en wordt [slachtoffer 1] samen met [dochter slachtoffer 1] op diezelfde datum uit huis geplaatst.
Ook is er op 11 april 2023 wangslijmvlies bij verdachte, [slachtoffer 1] en [dochter slachtoffer 1] afgenomen voor een DNA-onderzoek.
Uit het rapport van het DNA-verwantschapsonderzoek door het NFI van 26 mei 2023 is gebleken dat verdachte de biologische vader is van [dochter slachtoffer 1] .
Verdachte heeft vervolgens tijdens de behandeling ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 1] en hij verliefd op elkaar waren en dat zij niet wisten dat zij familie van elkaar waren. Hij zou [slachtoffer 1] via social media hebben leren kennen. Ook toen [slachtoffer 1] bij hem kwam wonen, was het voor verdachte nog niet direct duidelijk dat [slachtoffer 1] zijn zus was.
De rechtbank concludeert uit de voorgaande gang van zaken dat [slachtoffer 1] tot april 2023 consistent in haar verklaring is geweest dat er sprake is geweest van seks met verdachte tegen haar wil. Al op 17/18 juni 2022 geeft zij aan [getuige 2] aan dat zij bang was dat verdachte haar echt zou gaan neuken. Ook deelt zij met [getuige 1] dat de seks niet vrijwillig is. De datum van de berichten tussen [getuige 1] en [slachtoffer 1] is niet bekend, maar het overzicht van deze berichten is op 12 juli 2022 door [getuige 1] aan de politie verstrekt en het contact moet dus vóór die datum hebben plaatsgevonden. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] in januari 2023 aan haar voogd verteld dat alle seks die zij heeft gehad niet uit liefde is geweest en dat de baby niet uit liefde wordt geboren. Ook zegt zij nog tegen [naam 3] op de dag dat [dochter slachtoffer 1] is geboren dat er sprake is geweest van een verkrachting.
Pas op 6 april 2023 komt [slachtoffer 1] met een andere verklaring. Zij geeft dan op Whatsapp aan [naam 4] en [naam 5] aan: “ stop met [verdachte] lastig vallen” en “[verdachte] heeft mij NIET verkracht”. Ook aan haar moeder schrijft zij dan dat verdachte nooit iets heeft gedaan wat ze niet wilde en dat [verdachte] haar niet heeft kunnen verkrachten. Ook spreekt zij over een telefoon die gehackt zou zijn. In het dossier is echter voor de verklaring van [slachtoffer 1] en verdachte dat zij een liefdesrelatie hebben gehad geen enkele aanwijzing aanwezig. In de telefoons die onderzocht zijn is geen enkel bericht dat duidt op een verliefdheid aanwezig. Tot 6 april 2023 spreekt [slachtoffer 1] met haar vriendinnen alleen over angst, pijn en verkrachting in relatie tot verdachte.
Hoewel het leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer 1] gering is, bevat het dossier voldoende bewijsmiddelen dat [slachtoffer 1] niet wilde dat verdachte seksuele handelingen bij haar pleegde. Zij bevond zich echter in een zeer kwetsbare en ongelijke situatie. Na een jarenlange uithuisplaatsing woonde zij weer in haar eigen gezin waar zij wilde blijven wonen. Het is dan ook voorstelbaar dat zij enorm klem zit in de ontstane situatie. Bovendien zijn alle uitgingen van [slachtoffer 1] vanaf 17 juni 2022 tot 6 april 2023 geweest dat de seks tegen haar zin heeft plaatsgevonden. Van een gelijkwaardige relatie tussen personen met slechts een gering leeftijdsverschil zoals zij en verdachte later hebben verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest.
De rechtbank gaat daarnaast ook niet mee in het verweer dat [slachtoffer 1] en verdachte niet wisten dat zij broer en zus zijn. Ook deze verklaring wordt niet door enig bewijsmiddel ondersteund. Wel blijkt dat [slachtoffer 1] in het voorjaar van 2022 zowel met verdachte als de andere broer [naam 2] contact heeft gezocht toen zij nog in het gezinshuis verbleef en dat verdachte [slachtoffer 1] met zijn moeder in het gezinshuis in [plaats] heeft opgezocht. [slachtoffer 1] is daar vervolgens weggelopen en op 12 juni 2022 weer in het gezin waar ook verdachte deel van uitmaakte gaan wonen. Dat verdachte pas op 12 juni 2022, of in de weken daarna erachter kwam dat [slachtoffer 1] zijn zus was, is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig. Bovendien is de periode van conceptie gelegen in de periode van 27 juni 2022 tot en met 3 juli 2022. Op dat moment moet verdachte hebben geweten dat [slachtoffer 1] zijn zus was. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze verklaring. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige omstandigheden seksuele gedragingen tussen verdachte en [slachtoffer 1] , broer en zus, in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Het verweer dat er sprake was van een liefdesrelatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] en de seksuele handelingen die plaatsvonden dus vrijwillige handelingen waren tussen gelijkwaardigen in lijn met de sociaal-ethische norm waardoor het ontuchtig karakter aan het seksuele contact ontbreekt, wordt dus door de rechtbank gepasseerd.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door verdachte verrichte seksuele handelingen bij [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode als ontuchtig moeten worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ontucht zoals dit aan hem ten laste is gelegd.
Verzoek horen [slachtoffer 1] als getuige
Het verzoek van de verdediging om [slachtoffer 1] alsnog als getuige te horen, wordt door de rechtbank afgewezen. Ten eerste had de verdediging dit verzoek in een eerder stadium van de procedure kunnen doen en ten tweede verwacht de rechtbank dat [slachtoffer 1] , gezien de situatie waarin zij zich nu bevindt, niet anders zal kunnen verklaren dan zij in haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft gedaan.
4.4De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en met
1 juli 2022 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 3] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1]
te weten het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1]
en
het vingeren in de vagina van die [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in haar vordering rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het risico op recidive en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk en met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Zij vordert verder een proeftijd van drie jaar op te leggen en als bijzondere voorwaarden op te leggen dat verdachte:
meewerkt aan zijn plaatsing en behandeling bij [GGZ-instelling] of een soortgelijke instelling, zo lang deze zijn geïndiceerd;
een dagbesteding behoudt;
meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering deze nodig acht;
zich gedurende een door Jeugdbescherming Brabant, locatie [plaats] , afdeling Jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd)
en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
De officier van justitie vordert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden te bepalen.
Verder vordert de officier van justitie verdachte een werkstraf op te leggen van 90 uur, te vervangen door 45 dagen jeugddetentie.
6.2Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling komt dan is het van belang dat verdachte niet opnieuw in detentie komt mede gezien zijn persoonlijke problematiek.
6.3Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met zijn jongere zusje van destijds dertien jaar. Hij heeft in de periode dat [slachtoffer 1] weer in het gezin kwam wonen op meerdere momenten seksuele handelingen verricht. Uit de berichten van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte steeds verder ging en dat zij bang was. De seksuele handelingen hebben in de ten laste gelegde periode meerdere malen plaatsgevonden. Later is gebleken dat [slachtoffer 1] hierdoor zwanger is geraakt. [dochter slachtoffer 1] , haar dochter en ook die van verdachte, is uit dit misbruik geboren. Het door verdachte gepleegde misbruik is zeer ernstig en hij heeft nimmer stilgestaan bij de gevolgen hiervan voor [slachtoffer 1] . Er is een enorme inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] en haar gevoel van veiligheid. Het misbruik heeft ook thuis plaatsgevonden, een plek die bij uitstek veilig voor haar zou moeten zijn. Ook ter terechtzitting heeft verdachte weinig blijk van spijt gegeven van zijn gedragingen en heeft hij volgehouden dat er sprake was van een liefdesrelatie. Zoals de rechtbank al heeft geoordeeld, is deze verklaring ongeloofwaardig. Deze verklaring geeft naar het oordeel van de rechtbank aan dat verdachte geen inzicht heeft in hoe fout zijn gedrag is geweest en hoeveel schade hij heeft aangericht.
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn strafblad en toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Door het NIFP is zowel een psychologisch onderzoek als een milieuonderzoek uitgevoerd naar verdachte. Hiervan is door [psycholoog] , gezondheidszorgpsycholoog, op 17 november 2023 een rapport opgemaakt. Uit dit rapport komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een belastende voorgeschiedenis en eigen problematiek waardoor hij in emotionele zin jonger is dan zijn kalenderleeftijd. Zijn psychoseksuele ontwikkeling is verstoord onder invloed van misbruikervaringen in zijn vroege jeugd en de vroege confrontatie met seksueel gedrag van anderen. Daarnaast ontbrak het hem aan begeleiding van zijn ontwikkeling op psychoseksueel gebied, leidend tot een vrij sterke gerichtheid op seksuele prikkels en behoeftebevrediging naast een inadequaat beeld van seksueel gedrag en relaties. Hij heeft, op grond van zeer gebrekkig mentaliserend vermogen en beoordelingsvermogen, een zeer beperkt besef van de betekenis van signalen in het sociale verkeer, zodat hij bedoelingen, behoeften en beleving van anderen niet goed kan inschatten. Daarbij handelt hij impulsief en vanuit eigen behoeften. De deskundige adviseert de rechtbank het ten laste gelegde aan verdachte verminderd toe te rekenen. Verder wordt het recidiverisico matig tot hoog ingeschat, vooral op grond van verdachtes tekortschietende zelfregulatie, zelfinzicht, mentaliserend vermogen, sociale competentie en copingsvaardigheden.
De mogelijkheid tot beïnvloeding wordt beperkt geacht, maar met het oog op het recidiverisico wel als noodzakelijk gezien. Het is van belang dat de traumabehandeling (EMDR) van verdachte doorgang gaat vinden en dat daarna wordt gewerkt aan het mentaliserend vermogen van verdachte binnen MBT (metalisation based treatment). Gezien zijn beperkte leerbaarheid dient aansluitend op de EMDR en de MBT nogmaals actief aandacht te worden besteed aan het toepassen van het in het MST-PSB-traject geleerde over aan seksualiteit gelieerd gedrag, relaties en grenzen.
De rechtbank heeft kennis genomen van conclusies van de gezondheidszorgpsycholoog en zij neemt deze over ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid en de inschatting van het recidiverisico.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft in het rapport van 18 juli 2024 het advies van de gezondheidszorgpsycholoog onderschreven en geadviseerd aan verdachte een taakstraf, in de vorm van werkstraf, op te leggen. Daarnaast adviseert de Raad hem een voorwaardelijke detentie op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat hij:
zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;en onder de bijzondere voorwaarden dat hij:
meewerkt aan zijn plaatsing en behandeling bij [GGZ-instelling] , zo lang deze zijn geïndiceerd;
een dagbesteding behoudt;
meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering deze nodig acht;
zich gedurende een door Jeugdbescherming Brabant, locatie [plaats] , afdeling Jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd)en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Jeugdbescherming Brabant, locatie [plaats] , afdeling Jeugdreclassering, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter terechtzitting heeft de Raad geadviseerd om ook de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden te bepalen.
De psycholoog van [GGZ-instelling] heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat het in het kader van de behandeling belangrijk is dat er gestart kan worden met de delictanalyse. Tot voor kort stond verdachte hiervoor nog niet open, omdat hij zich niet schuldig voelt. Deze delictanalyse is van belang voordat er gestart kan worden met een traumabehandeling. Ook wordt met medicatie gekeken dat verdachte een aandachtspanne kan krijgen waardoor hij toekomt aan zijn behandeling.
De op te leggen straf
De officier is in haar eis uitgegaan van een veroordeling voor twee strafbare feiten. De rechtbank zal verdachte veroordelen voor het plegen van één strafbaar feit, te weten van feit 1 van de dagvaarding. Gelet op alle omstandigheden, waaronder in het bijzonder de ernst van het feit en de persoonlijke problematiek van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is. Zij zal verdachte een jeugddetentie opleggen van 94 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Ingevolge artikel 77y van het Wetboek van Strafrecht kan een proeftijd ten hoogste van twee jaren aan een minderjarige worden opgelegd. Ten aanzien van het voorwaardelijke strafdeel zullen naast de algemene voorwaarde als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
meewerkt aan zijn plaatsing en behandeling bij [GGZ-instelling] of een soortgelijke instelling, zo lang deze zijn geïndiceerd;
een dagbesteding behoudt;
meewerkt aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering deze nodig acht;
zich gedurende een door Jeugdbescherming Brabant, locatie [plaats] , afdeling Jeugdreclassering, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd)en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Tot slot zal de rechtbank een werkstraf aan verdachte opleggen voor de duur van 60 uur, te vervangen door 30 dagen jeugddetentie als verdachte deze werkstraf niet of niet goed uitvoert.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten ontucht.
Gelet op de persoonlijke problematiek van verdachte en de matig tot hoge kans op recidive op het moment dat verdachte niet de noodzakelijke behandeling en behandelkaders krijgt geboden, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en /of het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uitgeoefende toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
7 Het beslag
Het dossier bevat een beslaglijst. Op deze beslaglijst staat een telefoontoestel van het merk Samsung opgenomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit niet zijn telefoon is. Daarnaast heeft de officier van justitie aangegeven dat deze telefoon inmiddels in beslag is genomen in een ander onderzoek. Zij heeft de rechtbank om die reden gevraagd geen beslissing te nemen over het beslag.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank zich onthouden om een beslissing te nemen over het beslag in deze zaak.
8 De vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft ten aanzien van feit 2 een vordering ingediend voor vergoeding van immateriële schade van € 6.000.-. Zoals uit rechtsoverweging 3.3. blijkt is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte voor dit feit.
Gezien de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, kan de rechtbank ook de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvangen in haar vordering.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 63, 77 a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 245 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde feit;
- verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 94 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de behandelaars van verdachte in overleg met de jeugdreclassering nodig achten, zal verblijven en zal worden behandeld bij [GGZ-instelling] , of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte gedurende de proeftijd een dagbesteding heeft en behoudt;
* dat verdachte zal meewerken aan aanvullende hulpverlening, als de jeugdreclassering deze nodig acht;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
* dat verdachte medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- draagt de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, locatie [plaats] , afdeling Jeugdreclassering, op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
Beslag
- onthoudt zich van een te nemen beslissing ten aanzien van het beslag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Triest, voorzitter, mr. De Graaf en mr. Toekoen, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van Boink, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 augustus 2024.
Mr. Van Triest is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
11 Bijlage I
De tenlastelegging
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en met
1 juli 2022 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 3] 2009, die de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer 1]
te weten het duwen/brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1]
en/of
het vingeren in de vagina van die [slachtoffer 1] ;
(art 245 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2022 tot en
met 1 juli 2022 te [geboorteplaats] , in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 4] 2008 , die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
-het betasten van haar billen en/of
-het knijpen in haar borsten en/of
-het zoenen van haar en/of
-het maken van neukbewegingen tegen haar lichaam en/of
-het vingeren in haar vagina;
( art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht )