Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Schoppen tegen het hoofd. Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling. Bewezenverklaring poging zware mishandeling. Ook bewezenverklaring openlijk geweldpleging. Gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Als bijzondere voorwaarde een contactverbod. Vordering benadeelde partij t.a.v. shockschade niet-ontvankelijk. Andere vorderingen deels toegewezen.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

parketnummer: 02-258989-22

vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2023

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1974

wonende te [woonadres]

raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 januari 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] behandeld.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

feit 1: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden, dan wel hem zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

feit 2: openlijk en in vereniging met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] dan wel hem heeft mishandeld.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht op grond van het dossier de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen. Hij is van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft met kracht twee keer tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geschopt. Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer kwam te overlijden. Ook de onder 2 primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt namelijk duidelijk dat er door verdachte, alsook door de medeverdachten, geweldshandelingen zijn verricht tegen [slachtoffer 2] .

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag omdat op grond van de geweldshandelingen van verdachte niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was op de dood van aangever [slachtoffer 1] . Er zit te weinig informatie in het dossier over de kracht waarmee verdachte heeft geschopt, met wat voor soort schoeisel is geschopt en op welke exacte plaatsen aangever op zijn hoofd is geraakt. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling is aangevoerd dat het letsel niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken. Voor de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Volgens de verdediging dient verdachte ook te worden vrijgesproken van feit 2 omdat op grond van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat verdachte [slachtoffer 2] heeft geslagen, dan wel op andere wijze een significante bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2] .

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1

Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat er op 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom een geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij verdachte en [slachtoffer 1] betrokken waren. Voor de beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde moet de rechtbank eerst vaststellen of verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd en welke handelingen dat dan waren. De rechtbank constateert dat in de processen-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven, staat weergegeven dat verdachte tweemaal met geschoeide voet heeft geschopt in de richting van het hoofd van aangever [slachtoffer 1] . De officier van justitie heeft dat vertaald in twee rake schoppen tegen het hoofd. De rechtbank is echter van oordeel dat die conclusie niet zonder meer kan worden getrokken. De rechtbank heeft zelf ook de camerabeelden bekeken en is op grond van haar eigen waarneming van oordeel dat verdachte twee keer heeft geschopt in de richting van het hoofd van aangever en dat in ieder geval de tweede schop het hoofd heeft geraakt. De rechtbank kan echter onvoldoende vaststellen dat dit ook bij de eerste schop het geval was.

Concluderend is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte eenmaal tegen het hoofd van aangever heeft geschopt. De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is welk strafbaar feit deze gedraging oplevert.

Toetsingskader voorwaardelijk opzet

Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling is op zijn minst vereist dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer respectievelijk het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.

Van voorwaardelijk opzet is sprake als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.

Poging tot doodslag en zware mishandeling

De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat verdachte het slachtoffer eenmaal tegen zijn hoofd heeft geschopt. Onder bepaalde omstandigheden kan het schoppen tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Daarvoor is onder andere van belang de aard en intensiteit van de schop en de plaats waar het slachtoffer op zijn hoofd is geraakt. Over de aard en intensiteit van de schop heeft verdachte verklaard dat hij niet met kracht heeft geschopt en dat het meer een schampende schop was. De rechtbank volgt die verklaring niet, aangezien op de beelden is te zien dat verdachte bij de tweede schop uithaalde en het hoofd van aangever naar achteren ging. Ondanks dat hieruit naar het oordeel van de rechtbank valt af te leiden dat de schop met kracht was, acht zij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer niet aanwezig. Dit gelet op de relatief geringe ernst van het letsel bij [slachtoffer 1] , het gegeven dat verdachte éénmaal tegen het hoofd heeft geschopt en het ontbreken van voldoende gegevens over de aard van het schoeisel van verdachte. Er zijn onvoldoende omstandigheden aanwezig waaruit kan worden afgeleid dat er met dusdanig grote kracht is geschopt dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Ook zal verdachte worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling omdat het letsel van aangever op basis van de thans beschikbare gegevens niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.

Poging tot zware mishandeling

De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en vitaal onderdeel is van het menselijk lichaam. In het hoofd bevinden zich immers de hersenen die het gehele lichaam aansturen. Door met kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van het slachtoffer te schoppen waardoor het hoofd van het slachtoffer naar achteren klapte, is de rechtbank van oordeel dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is. De handeling van verdachte moet qua uiterlijke verschijningsvorm ook worden geacht daarop gericht te zijn geweest, aangezien de schop op het hoofd van het slachtoffer was gericht. Door aldus te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

Conclusie

De rechtbank acht de meer subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

Feit 2

Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 9 oktober 2022 te Bergen op Zoom door meerdere personen geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 2] op de openbare weg, namelijk de Steenbergsestraat. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte wel een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan dit geweld. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven, volgt dat [slachtoffer 2] drie keer is geslagen, twee keer in het gezicht en één keer op zijn achterhoofd. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen, maar de rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan hetgeen de politie heeft opgeschreven na het bekijken van de beelden. Daaruit volgt dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 2] tegen zijn achterhoofd heeft geslagen. Verdachte heeft door aldus te handelen een significante bijdrage geleverd aan het geweld dat heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging dan ook wettig en overtuigend bewezen.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

Feit 1 meer subsidiair

op 09 oktober 2022 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet [slachtoffer 1] tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Feit 2 primair

op 09 oktober 2022 te Bergen op Zoom openlijk, te weten, op de Steenbergsestraat in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door

- te duwen,

- tegen de kaak en het gezicht en het (achter)hoofd, te slaan en/of te stompen.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert voor beide feiten aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een contact- en locatieverbod. Daarnaast vordert hij de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.

6.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling in strafverminderende zin rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een partner en een jonge dochter en is huisvader. De voorlopige hechtenis heeft een grote impact gehad op verdachte en zijn gezin. Ook moet volgens de verdediging rekening worden gehouden met het feit dat verdachte door aangevers is opgezocht en bedreigd. Daarbij komt dat een lange gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd, niet in verhouding staat tot de straf die aan de medeverdachten is opgelegd. Gelet op het voorgaande wordt primair verzocht te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest. Subsidiair wordt verzocht om aan verdachte daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen of een taakstraf. Verdachte is bereid een taakstraf te verrichten. Tevens wordt verzocht de voorlopige hechtenis bij einduitspraak op te heffen.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan twee ernstige strafbare geweldsfeiten. Verdachte heeft eerst samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] , waarbij verdachte [slachtoffer 2] op zijn achterhoofd heeft geslagen. Daarna is verdachte naar [slachtoffer 1] gelopen en heeft verdachte, terwijl [slachtoffer 1] in hulpeloze toestand op de grond lag, met geschoeide voet met kracht tegen zijn hoofd geschopt. Verdachte heeft, onder invloed van alcohol, zeer agressief en gewelddadig gedrag vertoond richting de slachtoffers. Dat de slachtoffers hierbij relatief gering letsel hebben opgelopen, is dan ook niet aan verdachte te danken geweest en is simpelweg geluk geweest. Verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Ook heeft verdachte gevoelens van onveiligheid en onrust opgeroepen bij de omstanders. Een dergelijk gewelddadig optreden bij een uitgaansgelegenheid is immers zeer schokkend voor het publiek en in het bijzonder voor ooggetuigen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.

De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte.

Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, langer dan de duur van het voorarrest, kan worden volstaan. Zij ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om daarvan af te wijken.

Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van de Rechtspraak als uitgangspunt genomen. De oriëntatiepunten indiceren voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van een schop tegen het hoofd een gevangenisstraf van zes maanden. Indien er sprake is van een poging, wordt dit in beginsel met één derde verminderd, waardoor in deze zaak wat betreft de poging tot zware mishandeling uit kan worden gegaan van een gevangenisstraf van vier maanden. Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging.

In strafverzwarende zin neemt de rechtbank in deze zaak mee de mate waarin geweld is uitgeoefend, de bijdrage die verdachte heeft geleverd aan dit geweld en met name het door verdachte schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer terwijl het slachtoffer in hulpeloze toestand op de grond lag.

Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden nogmaals dergelijke feiten te plegen.

De rechtbank acht, alles overwegend, een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Daarnaast zal zij als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbinden een locatie- en contactverbod. Deze bijzondere voorwaarden zullen dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Gelet op de langlopende conflicten tussen verdachte en slachtoffers en de eerdere veroordelingen van verdachte voor geweldsdelicten, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Uit deze straf vloeit voort dat de voorlopige hechtenis niet bij uitspraak zal worden opgeheven.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert voor feit 1 een schadevergoeding van € 15.669,75, te weten € 9.169,75 ter zake van materiële schade en € 6.500,00 ter zake van immateriële schade.

Bril

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 1.403,00 voor zijn bril. De rechtbank is van oordeel dat een verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Immers, zoals op de camerabeelden is te zien en door [getuige] wordt verklaard, is de bril afgevallen door de klap in het gezicht door een ander, niet zijnde een mededader bij dit feit. De rechtbank acht de vordering daarom ongegrond en zal deze afwijzen.

Verlies arbeidsvermogen

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 5.115,00 voor verlies aan arbeidsvermogen. De rechtbank is van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van dit bedrag zouden kunnen leiden, niet voldoende vast staan, mede gelet op de betwisting daarvan door de verdediging en nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Aanschaf camera’s

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.631,75 voor de aanschaf van beveiligingscamera’s. De rechtbank is van oordeel dat een verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte ontbreekt, zodat geen sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit. Zij acht de vordering daarom ongegrond en zal deze dan ook afwijzen.

Immateriële schade

De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 6.500,00 ter zake immateriële schade.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 1500,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

Voor het overige deel van de vordering is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) die schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert voor feit 2 een schadevergoeding van € 2.000,00 ter zake van immateriële schade.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.

De benadeelde heeft aangevoerd dat hij nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van aantasting in de persoon in de vorm van lichamelijk letsel. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de omstandigheden die blijken uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 500,00 billijk, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu (de omvang van) de schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De benadeelde partij [slachtoffer 3]

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert voor beide feiten een schadevergoeding van € 15.000,00 ter zake van immateriële schade in de zin van shockschade.

Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade, sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als het gaat om schade die is ontstaan:

door het waarnemen van een ongeval of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen hiervan (het confrontatievereiste) waardoor;

een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht bij de naaste/nabestaande;

waaruit geestelijk letsel (in de zin van een psychiatrisch erkend ziektebeeld) voortvloeit.

Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld.

Het is voor de rechtbank invoelbaar dat het incident schokkend voor de benadeelde partij moet zijn geweest. Gelet op de overgelegde informatie van de huisarts is er sprake van psychische gevolgen bij de benadeelde partij als gevolg van de confrontatie en hebben die ook geleid tot het starten van EMDR-therapie. Echter, gelet op de thans beschikbare informatie is de rechtbank van oordeel dat – mede gelet op de korte periode die is verstreken sinds de confrontatie – er onvoldoende duidelijk is over de aard van de schade en de omvang daarvan. Voor een inhoudelijke behandeling van de vordering zal dus nader onderzoek noodzakelijk zijn. Dit levert echter naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 36f, 45, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 1: poging tot zware mishandeling;

feit 2: openlijk in vereniging plegen van geweld tegen personen;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

- stelt als algemene voorwaarden:

* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;

- stelt als bijzondere voorwaarden:

* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 1974, zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;

* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2001, zo lang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;

* dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [adres] , zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit locatieverbod;

Dadelijke uitvoerbaarheid

- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden contact- en locatieverboden dadelijk uitvoerbaar zijn;

Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.500,00, aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;

- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 1] (feit 1), € 1.500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 25 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)

- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 500,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;

- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;

- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer 2] (feit 2), € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;

- bepaalt dat bij niet betaling 10 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;

- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;

- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;

Benadeelde partij [slachtoffer 3] (feiten 1 en 2)

- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;

- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.G.F. Vliegenberg, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C.L.J. Luijten, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 februari 2023.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature