U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Onbetaald gelaten facturen van advocaat. Bestuurder niet aansprakelijk.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken

Middelburg

zaaknummer / rolnummer: C/02/384241 / HA ZA 21-195

Vonnis van 1 maart 2023

in de zaak van

de maatschap

[naam maatschap] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. F.G. Yilmaz te Terneuzen,

tegen

1. de naamloze vennootschap

[naam N.V.] N.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Oostburg,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie,

advocaat mr. O. Huisman te Rotterdam,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats] ,

gedaagde in conventie,

advocaat mr. M. Oprel te Rotterdam.

Partijen zullen hierna [naam maatschap] , [naam N.V.] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

­ het tussenvonnis van 3 november 2021, waarin verstek is verleend tegen [naam N.V.] ,

­ het proces-verbaal van mondelinge behandeling, gehouden op 26 april 2022 tussen [naam maatschap] en [gedaagde sub 2] , en de daarin genoemde processtukken,

­ het door mr. Huisman op de rol van 8 juni 2022 ingediende B2-formulier waarmee het tegen [naam N.V.] verleende verstek is gezuiverd,

­ de conclusie van antwoord aan de zijde van [naam N.V.] ,

­ de conclusie van repliek, tevens houdende akte vermeerdering van eis,

­ de conclusie van dupliek aan de zijde van [naam N.V.] , tevens houdende eis in reconventie,

­ de akte uitlaten aan de zijde van [gedaagde sub 2] .

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

In conventie en in reconventie

2.1.

De activiteiten van [naam N.V.] bestaan onder meer uit het bemiddelen bij handel, huur of verhuur van onroerend goed en projectontwikkeling. Enig bestuurder van [naam N.V.] is mevrouw [naam 1] , de partner van [gedaagde sub 2] .

2.2.

Tussen [naam N.V.] en de gemeente Sluis is een geschil ontstaan nadat de gemeente Sluis de bouw van de uitbreiding van Golfbaan Brugse Vaart had stilgelegd vanwege het gebruik van grond uit een gronddepot die volgens de gemeente niet mocht worden gebruikt voor het ophogen van sportvelden.

2.3.

[gedaagde sub 2] heeft namens [naam N.V.] opdracht gegeven aan [naam maatschap] voor juridische ondersteuning bij dit geschil. Mevrouw mr. J. van Koeveringe-Dekker (hierna te noemen: mr. Van Koeveringe) heeft deze opdracht bevestigd per brief van 19 oktober 2018.

2.4.

Conform de overeenkomst van opdracht heeft [naam maatschap] de werkzaamheden van mr. Van Koeveringe maandelijks aan [naam N.V.] gefactureerd waarbij een urenoverzicht werd meegezonden.

2.5.

[naam N.V.] heeft de facturen van [naam maatschap] onbetaald gelaten.

2.6.

[naam maatschap] heeft op 22 juni 2022 verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir beslag onder derden en op onroerend goed. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft dit verlof verleend op 24 juni 2022 waarna [naam maatschap] beslag heeft laten leggen op de percelen met [kadastrale aanduidingen] . Tevens is er derdenbeslag gelegd onder ABN AMRO Bank N.V. en is er beslag gelegd onder de Gemeente Sluis op alle voor conservatoir derdenbeslag vatbare gelden, vorderingen en/of geldswaarden die deze derde onder zich heeft, en /of onder zich zal krijgen van [naam N.V.] uit een ten tijde van het te leggen beslag met [naam N.V.] bestaande rechtsverhouding. Op 28 juni 2022 zijn de beslagstukken overbetekend aan [naam N.V.] .

2.7.

Bij vonnis van 31 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter [naam maatschap] (onder meer) veroordeeld tot opheffing van de beslagen op de voornoemde percelen.

3 Het geschil

In conventie

3.1.

[naam maatschap] vordert – na wijziging van eis – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld van [naam N.V.] aan [naam maatschap] ;

[naam N.V.] c.q. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 54.837,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vervaldata van de onvoldaan gelaten facturen tot en met de dag der algehele voldoening;

[naam N.V.] c.q. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.323,38, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding;

[naam N.V.] c.q. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot het betalen van de beslagkosten ad € 968,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,

[naam N.V.] c.q. [gedaagde sub 2] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 15e dag na dagtekening van het te wijzen vonnis tot en met de dag der algehele voldoening.

3.2.

[naam maatschap] heeft voornoemde overeenkomst van opdracht aan haar vordering ten grondslag gelegd. Op grond van deze overeenkomst heeft mr. Van Koeveringe haar werkzaamheden maandelijks aan [naam N.V.] gefactureerd. [naam N.V.] heeft de verschuldigdheid van de facturen (meermaals) erkend en [gedaagde sub 2] heeft namens [naam N.V.] meerdere betalingstoezeggingen gedaan. Desondanks zijn de facturen, ondanks meerdere betalingsverzoeken, onbetaald gebleven. De openstaande facturen bedragen in totaal € 54.837,58 exclusief de daarover verschuldigde rente. [naam maatschap] stelt dat [gedaagde sub 2] , naast [naam N.V.] , persoonlijk (hoofdelijk) aansprakelijk is voor de openstaande facturen. Zij voert hiertoe aan dat [naam N.V.] [gedaagde sub 2] heeft gemachtigd om de overeenkomst namens haar te sluiten. Alle correspondentie is via hem verlopen en ook jegens de gemeente Sluis is aangegeven dat [gedaagde sub 2] gemachtigd was om namens [naam N.V.] te handelen. Op grond van artikel 3:70 BW dient de gevolmachtigde in te staan voor het bestaan van een toereikende volmacht. Indien [gedaagde sub 2] heeft gehandeld zonder deze volmacht is hij ingevolge artikel 3:61 lid 2 BW aansprakelijk voor de schade die [naam maatschap] hierdoor lijdt. [naam maatschap] heeft voorts aangevoerd dat [gedaagde sub 2] heeft gehandeld als gedelegeerd bestuurder van [naam N.V.] . Nadat meerdere facturen onbetaald waren gebleven, heeft [gedaagde sub 2] aan mr. Van Koeveringe de opdracht gegeven haar werkzaamheden voort te zetten waarbij hij de belofte heeft gedaan dat de facturen betaald konden en zouden worden omdat [naam N.V.] nog een vordering had op de gemeente Sluis (voortvloeiende uit een andere kwestie dan die waarvoor [naam maatschap] [naam N.V.] bijstond). [gedaagde sub 2] heeft deze belofte echter gedaan in de wetenschap dat deze niet zou kunnen worden nagekomen omdat er beslag was gelegd op die vordering.

3.3.

[naam N.V.] heeft verweer gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat zij medio 2019 met [naam maatschap] is overeengekomen dat de facturen pas voldaan hoefden te worden op het moment dat zij een geldvordering op de gemeente Sluis voldaan zou krijgen. Omdat deze betaling nog niet (volledig) heeft plaatsgevonden, is de vordering van [naam maatschap] nog niet opeisbaar zodat de onderhavige vordering tot voldoening van de facturen dient te worden afgewezen. Voor zover wordt geoordeeld dat de vorderingen wel opeisbaar zijn, heeft [naam N.V.] aangevoerd dat zij ontevreden is over de door [naam maatschap] verrichte werkzaamheden. [gedaagde sub 2] is een periode ziek geweest en gedurende die periode heeft mr. Van Koeveringe maandenlang alleen “koffie gedronken met de gemeente”, zonder dat dit iets voor [naam N.V.] heeft opgeleverd. Toen [gedaagde sub 2] weer was hersteld en [naam N.V.] het dossier weer zelf ter hand heeft genomen, was het geschil met de gemeente binnen een paar weken opgelost conform de koers die [gedaagde sub 2] reeds bij aanvang van de overeenkomst van opdracht met [naam maatschap] had uitgezet en waarvan [naam maatschap] diverse keren – zonder succes – is afgeweken.

3.4.

[gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd tegen de vordering die tegen hem is ingesteld. [gedaagde sub 2] erkent dat hij, als gemachtigde van [naam N.V.] , de overeenkomst van opdracht heeft gesloten met [naam maatschap] . [gedaagde sub 2] is echter geen bestuurder van [naam N.V.] . Ook voor zover [gedaagde sub 2] wel als bestuurder dient te worden aangemerkt, betwist hij persoonlijk aansprakelijk te zijn voor de vordering. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hem geen persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde sub 2] betwist dat hij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst met [naam maatschap] wist dat de facturen niet betaald zouden kunnen worden. Evenmin heeft hij op enig moment een betalingstoezegging gedaan terwijl hij wist dat [naam N.V.] deze niet zou kunnen nakomen vanwege een gelegd derdenbeslag. Er is pas op 16 oktober 2020 executoriaal derdenbeslag gelegd ten behoeve van H4A Infratechniek B.V. Op dat moment waren de werkzaamheden van mr. Van Koeveringe voor [naam N.V.] al geruime tijd geëindigd. Van enig “laten doorwerken” van [naam maatschap] door [gedaagde sub 2] was dus geen sprake. Bovendien was [naam maatschap] op de hoogte van de gerechtelijke procedure tussen [naam N.V.] en H4A Infratechniek B.V. en van de mogelijkheid dat er beslag zou worden gelegd op de vordering van [naam N.V.] op de gemeente Sluis. [gedaagde sub 2] heeft voorts nog aangevoerd dat met [naam maatschap] is overeengekomen dat haar facturen pas hoefden te worden voldaan nadat de gemeente Sluis haar schuld aan [naam N.V.] zou hebben voldaan waarbij van belang is dat [naam maatschap] wist dat de gemeente hiertoe niet zonder meer zou overgaan. Omdat deze betaling uitbleef, is [naam N.V.] niet tot betaling van de facturen van [naam maatschap] overgegaan. [naam maatschap] heeft met deze afspraak willens en wetens het risico genomen dat haar facturen onbetaald zouden blijven. Zij kan dit niet afwentelen op [gedaagde sub 2] . Van enig (bewust) verzwijgen van [gedaagde sub 2] is geen sprake geweest.

In reconventie

3.5.

[naam N.V.] vordert [naam maatschap] te veroordelen:

a. tot het, binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis, opheffen van de conservatoire beslagen die zij heeft doen leggen op:

 de eigendom van de onroerende zaak, kadastraal bekend als: gemeente Oostburg, [sectie nummer 1] , met kadastrale omschrijving: Terrein (akkerbouw), groot 53.530 vierkante meter, en

 de eigendom van de onroerende zaak, kadastraal bekend als: gemeente Oostburg, [sectie nummer 2] , met kadastrale omschrijving: Terrein (grasland), groot 28.915 vierkante meter, en

 de eigendom van de onroerende zaak, kadastraal bekend als: gemeente Oostburg, [sectie nummer 3] , met kadastrale omschrijving: Terrein (akkerbouw), groot 55.750 vierkante meter, en

 de eigendom van de onroerende zaak, kadastraal bekend als: gemeente Oostburg, [sectie nummer 4] , met kadastrale omschrijving: Terrein (natuur), groot 19.470 vierkante meter,

tot betaling van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het gevorderde onder a. voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,

in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het te wijzen vonnis.

4 De beoordeling

In conventie

rechtsmacht en toepasselijk recht

4.1.

Nu [gedaagde sub 2] woonachtig is in België heeft de zaak een grensoverschrijdend karakter zodat de rechtbank dient te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van de vordering jegens [gedaagde sub 2] kennis te nemen. Op het geschil is Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX II-Vo) van toepassing. Aan de vordering jegens [gedaagde sub 2] is een onrechtmatige daad ten grondslag gelegd. Op grond van art. 7 lid 2 EEX II-Vo heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht nu het gestelde schadebrengende feit zich heeft voorgedaan in Nederland. Ingevolge artikel 4 van de Verordening (EU) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen is het Nederlands recht van toepassing.

de vordering jegens [naam N.V.]

4.2.

[naam maatschap] heeft betwist dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat betaling van de facturen pas hoefde plaats te vinden op het moment dat [naam N.V.] haar vordering op de gemeente Sluis voldaan zou hebben gekregen. Gelet op deze betwisting ligt het op de weg van [naam N.V.] om het bestaan van deze afspraak aan te tonen. [naam N.V.] heeft aangevoerd dat deze afspraak medio 2019 is gemaakt. De rechtbank stelt voorop dat [naam N.V.] van de totstandkoming van deze afspraak geen schriftelijke stukken in het geding heeft gebracht. [naam N.V.] stelt zich verder op het standpunt dat de afspraak (onder meer) is bevestigd in een e-mail van 7 oktober 2019 van [naam maatschap] aan [naam N.V.] . In deze e-mail schrijft mr. Van Koeveringe onder meer het volgende:

“U heeft, en dat heb ik ook gewaardeerd, de openstaande facturen zelf al eerder ter sprake gebracht en u heeft aan mij voor de zomer aangegeven dat u voornemens was om die te voldoen vanuit het geld dat de gemeente aan u verschuldigd is. U gaf daarbij ook aan dat als dat te lang zou duren, u daar op een andere wijze in zou gaan voorzien. De facturen staan inmiddels al wel erg lang open en ik verzoek u daarom vriendelijk om de openstaande facturen te gaan voldoen, waarvoor mijn dank!”

4.3.

Anders dan [naam N.V.] betoogt, is hierin geen bevestiging te lezen van de door [naam N.V.] gestelde afspraak. Uit de e-mail blijkt dat [gedaagde sub 2] aan mr. Van Koeveringe heeft medegedeeld dat [naam N.V.] de facturen op andere wijze zou gaan voldoen indien de betaling van de gemeente Sluis te lang op zich zou laten wachten. Mr. Van Koeveringe heeft verzocht die toezegging na te komen. Op deze mededeling is [naam N.V.] in de onderhavige procedure echter in het geheel niet ingegaan. [naam N.V.] heeft tevens verwezen naar het proces-verbaal van zitting gehouden op 26 april 2022 tussen [naam maatschap] en [gedaagde sub 2] . Op dit zitting heeft mr. Van Koeveringe het volgende gezegd:

“In de tweede helft van 2019 zei [gedaagde sub 2] dat er waarschijnlijk nog een vordering op de gemeente bestond in het kader van een gronddepot. Toen zijn we dat verder uit gaan zoeken en bleek er een vordering te bestaan van € 37.000,00. [gedaagde sub 2] heeft toen gezegd dat hij dat geld kon gebruiken om mijn facturen te betalen. Ik ben vervolgens met de gemeente in gesprek gegaan over deze vordering.”

4.4.

Ook hieruit blijkt geen afspraak over de opeisbaarheid van de facturen van [naam maatschap] . Hieruit kan hooguit worden afgeleid dat mr. Van Koeveringe heeft bemiddeld tussen [naam N.V.] en de gemeente Sluis, wellicht in de hoop dat daarna ook haar eigen facturen voldaan zouden worden door [naam N.V.] . Nu van een andersluidende afspraak tussen partijen niet is gebleken, en de betalingstermijnen van de facturen zijn verstreken, is de vordering van [naam maatschap] opeisbaar.

4.5.

[naam N.V.] heeft ook aangevoerd dat zij ontevreden was over de door [naam maatschap] verrichte werkzaamheden. Voor zover [naam N.V.] zich hiermee op het standpunt heeft willen stellen dat [naam maatschap] is tekortgeschoten in haar werkzaamheden, treft dit verweer geen doel omdat [naam N.V.] geen rechtsgevolg heeft verbonden aan deze stelling. Zo is geen beroep gedaan op ontbinding, opschorting en/of verrekening en is gesteld noch gebleken dat er sprake is van verzuim. Dit verweer wordt daarom verworpen. De vraag of [naam N.V.] al dan niet tijdig heeft geklaagd kan dan ook onbeantwoord blijven.

4.6.

[naam N.V.] heeft in haar conclusie van dupliek aangevoerd dat zij het eerder door haar gevoerde verweer ter zake de hoogte van de vordering, de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten niet langer handhaaft. Dit betekent dat de vordering tot betaling van het bedrag van € 54.837.58 aan hoofdsom, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke handelsrente ten aanzien van [naam N.V.] voor toewijzing gereed ligt. Hetzelfde geldt voor de vordering tot betaling van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.323,38, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.

de vordering jegens [gedaagde sub 2]

4.7.

De rechtbank stelt voorop dat wanneer een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, in beginsel alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade.

4.8.

Voor zover [naam maatschap] haar vordering jegens [gedaagde sub 2] heeft gegrond op het ontbreken van een rechtsgeldige volmacht, gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij. [naam N.V.] heeft erkend dat [gedaagde sub 2] de overeenkomst als haar gevolmachtigde is aangegaan en [gedaagde sub 2] heeft op dit punt geen verweer gevoerd. Het bestaan van een rechtsgeldige aan [gedaagde sub 2] verstrekte volmacht staat dus niet ter discussie.

4.9.

De rechtbank begrijpt dat [naam maatschap] (tevens) aan haar vordering jegens [gedaagde sub 2] ten grondslag heeft gelegd dat hij onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat hij als feitelijk bestuurder een overeenkomst is aangegaan waarvan hij wist dan wel behoorde te weten dat [naam N.V.] de hieruit voortvloeiende betalingsverplichtingen niet zou kunnen nakomen. In het arrest van de Hoge Raad van 8 december 2006, NJ 2006/659 (Ontvanger/Roelofsen) zijn de normen beschreven waaraan de aansprakelijkheid van een bestuurder dient te worden getoetst. In dit arrest is (onder andere) geoordeeld dat er, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan bestaan voor persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder waar hem, mede gelet op de op een bestuurder rustende verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW , een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een persoonlijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.

4.10.

Tussen partijen staat weliswaar vast dat [gedaagde sub 2] geen statutair bestuurder is van [naam N.V.] maar de rechtbank is, met [naam maatschap] , van oordeel dat [gedaagde sub 2] moet worden aangemerkt als feitelijk bestuurder dan wel beleidsbepaler binnen [naam N.V.] . Voldoende gebleken is dat [gedaagde sub 2] zich met alle belangrijke bestuursaangelegenheden bezig hield en dat de statutair bestuurder zich inhoudelijk niet met de gang van zaken bemoeide. [gedaagde sub 2] was voor [naam maatschap] het aanspreekpunt en overleg over het geschil met de gemeente Sluis vond uitsluitend plaats met hem. Voor zover er rechtstreeks contact is geweest tussen de gemeente en [naam N.V.] , is dit ook via [gedaagde sub 2] verlopen. Omdat de positie van [gedaagde sub 2] binnen [naam N.V.] zoveel gelijkenis vertoont met die van een statutair bestuurder dient de vraag of [gedaagde sub 2] aansprakelijk is jegens [naam maatschap] te worden beoordeeld naar de hiervoor bedoelde (strenge) maatstaven die gelden voor de aansprakelijkheid van een bestuurder (Gerechtshof Amsterdam, 19 augustus 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:3428).

4.11.

Het ligt hierbij op de weg van [naam maatschap] om te stellen dat [gedaagde sub 2] bij het aangaan van de overeenkomst wist of behoorde te begrijpen dat de facturen niet betaald zouden worden en dat [naam N.V.] daartoe ook geen verhaal zou bieden. Dit heeft [naam maatschap] echter nagelaten. Evenmin heeft [naam maatschap] aangevoerd dat [gedaagde sub 2] op enig moment opdracht heeft gegeven aan mr. Van Koeveringe om haar werkzaamheden voort te zetten terwijl hij op dat moment moet hebben geweten dat betaling van de facturen onmogelijk zou zijn. [naam maatschap] heeft althans onvoldoende onderbouwd waaruit deze wetenschap bij [gedaagde sub 2] blijkt. De enkele omstandigheid dat [gedaagde sub 2] betalingstoezeggingen heeft gedaan, is hiertoe onvoldoende. Nu [naam maatschap] niet heeft voldaan aan haar stelplicht heeft zij haar vordering ten aanzien van [gedaagde sub 2] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd zodat die vordering dient te worden afgewezen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.

de beslagkosten

4.12.

[naam maatschap] heeft gedurende deze procedure beslag laten leggen op de onder rechtsoverweging 2.6 genoemde zaken. Zij heeft vervolgens haar eis vermeerderd in die zin dat zij thans veroordeling vordert van [naam N.V.] en [gedaagde sub 2] in de beslagkosten ad € 968,50. De beslagstukken zijn in het geding gebracht. Zowel [naam N.V.] als [gedaagde sub 2] hebben verweer gevoerd tegen de gevorderde beslagkosten. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat de beslagen op de percelen vexatoir en (dus) onrechtmatig zijn.

4.13.

Nu uit het voorgaande volgt dat de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] niet toewijsbaar zijn, kan hij reeds op die grond niet worden veroordeeld tot vergoeding van beslagkosten. Op de voet van artikel 706 Rv kan [naam maatschap] , nu haar vordering jegens [naam N.V.] wel toewijsbaar is, de kosten van de gelegde conservatoire beslagen in deze hoofdzaak op [naam N.V.] verhalen, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was.

4.14.

In het kort gedingvonnis van 31 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter reeds uitgebreid geoordeeld dat handhaving van het conservatoir beslag op de percelen misbruik van recht oplevert. Hij heeft [naam maatschap] daarom veroordeeld tot opheffing van die beslagen. De rechtbank ziet in de onderhavige procedure geen aanleiding om af te wijken van dit oordeel hetgeen voor de vordering tot betaling van de beslagkosten met zich brengt dat deze – ten aanzien van de gelegde beslagen op de percelen – dienen te worden afgewezen. [naam N.V.] heeft geen verweer gevoerd tegen de kosten die zijn gemaakt ten aanzien van de beslagen die zijn gelegd onder ABN AMRO Bank N.V. en op alle vorderingen die verkregen zijn of zullen worden verkregen ten behoeve van [naam N.V.] bij de Gemeente Sluis. Deze kosten kunnen op de voet van artikel 706 Rv worden toegewezen. De rechtbank kan uit het door [naam maatschap] (als productie 32) overgelegde overzicht een bedrag van € 627,08 herleiden tot deze beslagen zodat dit bedrag zal worden toegewezen. [naam maatschap] heeft gevorderd deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding maar nu deze vordering pas is ingesteld bij conclusie van repliek zal de rechtbank de rente toewijzen vanaf de roldatum waarop die conclusie is genomen.

de proceskosten

4.15.

[naam N.V.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam maatschap] worden begroot op:

- dagvaarding € 110,82

- griffierecht 2.076,00

- salaris advocaat 2.366,00 (2,0 punten × tarief € 1.183,00)

Totaal € 4.552,82

4.16.

[naam maatschap] zal als de jegens [gedaagde sub 2] in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 2] worden begroot op:

- griffierecht 952,00

- salaris advocaat 2.366,00 (2,0 punten × tarief € 1.183,00)

Totaal € 3.318,00

In reconventie

4.17.

[naam N.V.] heeft bij conclusie van dupliek (in conventie) opheffing gevorderd van de beslagen die [naam maatschap] heeft gelegd op de eigendom van de percelen. Hoewel [naam N.V.] dit niet zo heeft aangeduid, beschouwt de rechtbank deze vordering als een eis in reconventie en verklaart zij [naam N.V.] hierin niet-ontvankelijk. Nog los van de vraag of [naam N.V.] – gezien de uitkomst van de eerder tussen partijen gevoerde kort-gedingprocedure – nog belang heeft bij deze vordering, heeft zij deze vordering te laat ingesteld. Ingevolge artikel 137 Rv dient een eis in reconventie immers direct bij antwoord te worden ingesteld. De beslagen waren op dat moment al gelegd zodat de rechtbank geen aanleiding ziet van dit artikel af te wijken.

4.18.

[naam N.V.] zal in de proceskosten worden veroordeeld welke aan de zijde van [naam maatschap] worden begroot op nihil.

5 De beslissing

De rechtbank

In conventie

5.1.

veroordeelt [naam N.V.] om aan [naam maatschap] te betalen een bedrag van € 54.837,58 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 54.837,58 vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,

5.2.

veroordeelt [naam N.V.] om aan [naam maatschap] te betalen een bedrag van € 1.323,38 aan buitengerechtelijk incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW van af 30 maart 2021 tot aan de dag van volledige betaling,

5.3.

veroordeelt [naam N.V.] om aan [naam maatschap] te betalen een bedrag van € 627,08 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW van af 14 september 2022 tot aan de dag van volledige betaling,

5.4.

veroordeelt [naam N.V.] in de proceskosten, aan de zijde van [naam maatschap] tot op heden begroot op € 4.552,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.5.

veroordeelt [naam N.V.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam N.V.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.6.

veroordeelt [naam maatschap] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 3.318,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.7.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.8.

wijst het meer of anders gevorderde af,

In reconventie

5.9.

verklaart [naam N.V.] niet-ontvankelijk,

5.10.

veroordeelt [naam N.V.] in de proceskosten, aan de zijde van [naam maatschap] tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op

1 maart 2023.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature