Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

ZORG

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 21/1064

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 november 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op zorgtoeslag, kindgebonden budget en huurtoeslag over 2019 definitief vastgesteld.

In het besluit van 25 januari 2021 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

Het beroep is op 18 november 2022 besproken op de zitting van de rechtbank in Breda. Hierbij waren aanwezig eisers gemachtigde en namens de Belastingdienst/Toeslagen [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1. Feiten

Sinds 2012 ontvangt eiser zorgtoeslag en huurtoeslag en sinds 2015 ontvangt hij kindgebonden budget. Eiser heeft een toeslagpartner.

In geding is eisers recht op voornoemde toeslagen over het jaar 2019.

Bij besluit van 27 december 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen eiser een voorschot zorgtoeslag van € 2.314,-, een voorschot kindgebonden budget van € 2.155,- en een voorschot huurtoeslag van € 3.295,- toegekend. Daarbij is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van een geschat gezamenlijk inkomen van € 20.005,-.

Op 25 november 2019 zette de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op kindgebonden budget stop per 1 oktober 2019.

Bij besluit van 28 december 2019 herziet de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op kindgebonden budget naar € 1.811,- voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 30 september 2019.

Op 27 mei 2020 ontvangt de Belastingdienst/Toeslagen een melding vanuit de Basisregistratie Inkomen (BRI) dat het inkomen van eiser in 2019 € 22.798,- bedraagt en dat van zijn toeslagpartner € 9.656,-. Het gezamenlijk toetsingsinkomen van eiser en zijn partner bedraagt aldus € 32.454,-.

Bij het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers recht op toeslagen over 2019 definitief berekend op € 758,- aan zorgtoeslag, € 1.228,- aan kindgebonden budget en € 0,- aan huurtoeslag. Daarbij zijn er terugvorderingen ontstaan van € 1.562,- aan zorgtoeslag, € 585,- aan kindgebonden budget en € 3.307,- aan huurtoeslag.

Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Eiser heeft aangevoerd dat zijn inkomen onjuist is vastgesteld, nu daarin een overlijdensuitkering is opgenomen die hij voor zijn hele familie heeft ontvangen na het overlijden van zijn broer als gevolg van een ongeval.

2. Bestreden besluit

Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de Belastingdienst/Toeslagen een deel van het inkomen bij het berekenen van de huurtoeslag alleen buiten beschouwing laat als het gaat om:

- Een afkoopsom van een ouderdoms- of nabestaandenpensioen;

- Een nabetaling van inkomsten (loon of uitkering) over vorige jaren;

- Een wezenuitkering die aan iemand anders dan de wettelijke vertegenwoordiger is betaald;

- Een afkoopsom op grond van de Liquidatiewet ongevallenwetten;

- Een verhoging van een Waz, Wajong- of WAO-uitkering in verband met de kosten voor oppas en verzorging.

De overlijdensuitkering die eiser heeft ontvangen, valt daar niet onder.

Voor het berekenen van zorgtoeslag en kindgebonden budget geldt geen regeling om bijzonder inkomen buiten beschouwing te laten.

3. Beroepsgronden

Eiser voert, kort samengevat, aan dat hij in 2019 een uitkering wegens het overlijden van zijn broer heeft ontvangen. Zijn broer is op 1 september 2018 overleden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze overlijdensuitkering volledig bij eisers inkomen geteld, terwijl deze uitkering aan alle nabestaanden van zijn broer toekwam. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze uitkering ten onrechte niet buiten beschouwing gelaten bij de berekening van eisers inkomen. Eiser heeft van deze uitkering de begrafenis- en notariskosten die voortvloeiden uit het overlijden van zijn broer voldaan, waardoor hij geen enkel voordeel heeft genoten uit die uitkering. Door de wijziging van eisers recht op zorg- en huurtoeslag en kindgebonden budget is hij in grote financiële problemen geraakt. Tot slot stelt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

4. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

5. Beoordeling

Ter zitting is namens eiser verklaard dat de gronden van zijn beroep zich alleen richten tegen de terugvordering. De rechtbank overweegt ter zake als volgt.

In artikel 26, eerste lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.

Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), de hoogste rechter in dit soort zaken, bepaald dat artikel 26 van Awir niet langer zo moet worden uitgelegd dat dwingend voorgeschreven is dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag dat de belanghebbende is verschuldigd terugvordert. De Belastingdienst/Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en de Belastingdienst/Toeslagen kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Die belangenweging op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb komt er in de kern op neer dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiser niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Namens de Belastingdienst/Toeslagen is ter zitting erkend dat er in de bezwaarprocedure geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Daarom lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, omdat de Belastingdienst/ Toeslagen in het verweerschrift alsnog een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de belangenafweging.

In het verweerschrift is door de Belastingdienst/Toeslagen alsnog toegelicht dat de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling ertoe hebben geleid dat de Belastingdienst/Toeslagen beleidsregels heeft opgesteld, namelijk in het Verzamelbesluit Toeslagen. Wanneer met toepassing van het Verzamelbesluit Toeslagen de belangen van eiser worden afgewogen, is er volgens de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op de financiële situatie van eiser, geen reden om van terugvordering af te zien dan wel het teruggevorderde bedrag te matigen. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is van bijzondere omstandigheden in het geval van eiser niet gebleken.

Eiser heeft aangevoerd dat zijn financiële problemen en het bijzondere karakter van de overlijdensuitkering redenen zijn waarom de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering dient af te zien of in ieder geval het teruggevorderde bedrag dient te matigen. Nu eiser heeft nagelaten de gestelde financiële problemen, als ook het bijzondere karakter en de besteding van de overlijdensuitkering te specificeren en onderbouwen met objectiveerbare bewijsstukken, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser daarin te volgen. Bij gebrek aan een onderbouwing kunnen deze belangen naar het oordeel van de rechtbank niet worden meegewogen. Bovendien volgt, zoals door de Belastingdienst/Toeslagen in het verweerschrift is aangegeven, uit het Verzamelbesluit dat de financiële situatie van eiser geen aanleiding kan zijn voor het afzien van of matiging van de terugvordering en kan er op verzoek van eiser een betalingsregeling op maat worden getroffen. Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet slagen.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden tot terugvordering van de verstrekte voorschotten van € 1.562,- aan zorgtoeslag, € 585,- aan kindgebonden budget en € 3.307,- aan huurtoeslag is overgegaan.

6. Conclusie

Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.

Vanwege het motiveringsgebrek en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank Belastingdienst /Toeslagen veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-). Ook dient Belastingdienst/Toeslagen aan eiser het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep ongegrond;

draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;

veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 23 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

In artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

Het tweede lid bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Op de Wkgb, Wzt en Wht is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing.

In artikel 24, tweede lid, van de Awir is bepaald dat, indien voorschotten zijn verleend, deze worden verrekend met de tegemoetkoming. De in het tweede lid bedoelde verrekening kan op grond van artikel 24, derde lid, van de Awir leiden tot een terug te vorderen bedrag.

In artikel 26 van de Awir is bepaald dat, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd.

Zie de uitspraak van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536, de uitspraken van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:838 en van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2416

Staatscourant nr. 2020-72441


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature