U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Aanneming van werk. Lekkages. Constructie.Tekortkoming in uitvoering. Vervangende schadevergoeding. Deskundigenbericht. Aanneemsom niet volledig voldaan. Getuigenverklaring geen bewijs van aanvullende betalingen. Geen onverschuldigde betaling.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht

Kantonrechter

Zittingsplaats Bergen op Zoom

Zaaknummer: 8293773 \ CV EXPL 20-434

Vonnis van 21 december 2022

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

eiser in conventie,

verweerder in reconventie,

hierna te noemen: [eiser] ,

gemachtigde: mr. W.J. Robbe,

tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

gedaagde in conventie,

eiser in reconventie,

hierna te noemen: [gedaagde] ,

gemachtigde: mr. S. van Steenwijk.

1 De verdere procedure

1.1.

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 1 september 2021; - het deskundigenbericht van 17 december 2021;

- de vaststelling van de deskundigenkosten van 19 januari 2022;

- de akte van [eiser] van 19 januari 2022;

- de akte van [gedaagde] van 16 februari 2022;

- het proces-verbaal van de enquête en contra-enquête en de mondelinge behandeling van 10 oktober 2022.

1.2.

Partijen hebben afgezien van het nemen van een conclusie na enquête en contra-enquête. Ter zitting is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.

De kantonrechter handhaaft wat in de in deze zaak al gewezen vonnissen is overwogen en beslist. De inhoud daarvan moet hier als ingelast worden beschouwd.

2.2.

Het gaat in deze zaak om de uitvoering van de overeenkomst van aanneming die partijen eind 2015 zijn aangegaan en die strekte tot het door [gedaagde] tegen een prijs van € 16.698,-- inclusief btw plaatsen van een veranda, het vervangen van het platte dak van de fotostudio en het vernieuwen van de binnenruimte van de studio, deel uitmakend van het pand van [eiser] aan de [adres] . Vaststaat dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de deugdelijke nakoming van de overeenkomst. Partijen zijn het echter niet eens over de aard en omvang van de tekortkoming van [gedaagde] , de herstelmaatregelen die nodig zijn en de hoogte van de vervangende schadevergoeding die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen. Daarnaast is in geschil welk bedrag [eiser] in totaal uit hoofde van de overeenkomst aan [gedaagde] heeft voldaan en of een van partijen in dat verband jegens de ander een vordering heeft, op grond van de overeenkomst dan wel wegens onverschuldigde betaling.

Tekortkoming en schade

2.3.

Bij tussenvonnis van 1 september 2021 is ten behoeve van de beoordeling in hoeverre sprake is van ondeugdelijk werk, welke herstelwerkzaamheden nodig zijn en welke kosten daarmee gemoeid zijn, een deskundigenonderzoek bevolen. De heer [naam 1] van [expertisebureau] te Breda is tot deskundige benoemd (hierna: de deskundige). Hij heeft op 17 december 2021 zijn definitieve rapport uitgebracht (hierna: het deskundigenrapport).

2.4.

Hierna zal, voor zover voor de beoordeling van het geschil van belang, op de stellingen van partijen en de bevindingen van de deskundige worden ingegaan. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat de expertise van de deskundige en zijn onafhankelijkheid ten opzichte van partijen niet ter discussie staan, dat de deskundige zijn bevindingen en conclusies heeft gemotiveerd aan de hand van het door hem uitgevoerde onderzoek, dat hij de reacties van partijen op het concept-rapport in het deskundigenrapport heeft besproken en dat partijen zich na het uitbrengen van het deskundigenrapport daarover nog hebben kunnen uitlaten. Voorts geldt dat indien de kantonrechter de zienswijze van de deskundige volgt, dat oordeel in het algemeen niet verder hoeft te worden gemotiveerd dan door te overwegen dat de motivering van de deskundige de kantonrechter overtuigend voorkomt. Op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de deskundige zal de kantonrechter ingaan, indien en voor zover deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze.

- Verwijderen schieters

2.5.

Vaststaat dat [gedaagde] de verticale schieters in de balkankers bij de achtergevel (deels) heeft verwijderd om de nieuwe dakconstructie op de achtergevel te laten aansluiten. [eiser] stelt dat dit grote invloed heeft op de constructieve veiligheid van de achtergevel en dat daarom sprake is van ondeugdelijk uitgevoerd werk.

2.6.

Deze stelling van [eiser] , die door [gedaagde] gemotiveerd wordt betwist, vindt naar het oordeel van de kantonrechter geen bevestiging in het deskundigenrapport. Volgens de deskundige is zonder destructief onderzoek niet vast te stellen of de balkankers in de achtergevel nog functioneel zijn. De deskundige heeft daarbij opgemerkt dat hij, anders dan bij de achtergevel, (visueel) niet heeft kunnen vaststellen dat ook de voorgevel is voorzien van balkankers. Het door de deskundige bedoelde destructieve onderzoek is niet uitgevoerd. De deskundige heeft de aan hem voorgelegde vraag of als gevolg van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden een gevaarzettende situatie is ontstaan, dus niet bevestigend beantwoord.

2.7.

[eiser] heeft zich eerst ná het uitbrengen van het deskundigenrapport, bij akte en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 10 oktober 2022, op het standpunt gesteld dat alsnog destructief onderzoek dient te worden uitgevoerd om te bezien of de balkankers nog functioneel zijn. Aan dit verzoek om tot een aanvullend deskundigenonderzoek te komen, gaat de kantonrechter voorbij. Op [eiser] rust de bewijslast met betrekking tot de door hem gestelde tekortkoming van [gedaagde] . Het had dan ook op zijn weg gelegen om, indien hij het door de deskundige bedoelde destructieve onderzoek in zijn woning had gewenst, dit al eerder, uiterlijk in zijn reactie op het conceptrapport kenbaar te maken, zodat dat onderzoek had kunnen plaatsvinden en de deskundige de uitkomst daarvan in het deskundigenrapport had kunnen meenemen. Dit geldt te meer nu [eiser] er ook door [naam 2] in diens expertiserapport van 26 november 2018, bijna drie jaar vóór het onderzoek door de deskundige, op is gewezen dat zonder destructief onderzoek niet kan worden vastgesteld in hoeverre de stabiliteit van de woning verloren is gegaan. [eiser] heeft in dit verband evenmin bijkomende feiten en omstandigheden gesteld die het vermoeden rechtvaardigen dat in zijn woning, als gevolg van de (gedeeltelijke) verwijdering van de schieters door [gedaagde] in 2016 (inmiddels) daadwerkelijk een gevaarzettende situatie is ontstaan. De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om de deskundige op te dragen een aanvullend destructief onderzoek uit te voeren.

2.8.

Het voorgaande betekent dat de door [eiser] op dit punt gestelde tekortkoming van [gedaagde] niet is komen vast te staan. Van door [gedaagde] aan [eiser] te vergoeden schade is in zoverre dan ook geen sprake.

- Lekkages

2.9.

Dat zich na de oplevering lekkages hebben voorgedaan bij de veranda en de fotostudio, staat vast. Volgens de deskundige zijn die lekkages het gevolg van meerdere, door hem in het deskundigenrapport nader omschreven ontwerp- en uitvoeringsfouten van [gedaagde] met betrekking tot de dakconstructie, waaronder maar niet beperkt tot onvoldoende afschot van het dak. In het deskundigenrapport is uiteengezet welke herstelwerkzaamheden nodig worden geacht. De kosten daarvan zijn begroot op een totaalbedrag van € 6.000,00 exclusief btw.

2.10.

De kantonrechter acht de zienswijze van de deskundige op dit punt voldoende overtuigend en sluit zich daarbij aan. Dat de deskundige bij de door hem voorgestelde wijze van herstel ook heeft meegewogen dat dan ook de gevelankers kunnen worden hersteld, terwijl hiervoor is geoordeeld dat een tekortkoming van [gedaagde] op dat punt niet is komen vast te staan (zie hiervoor onder 2.5. e.v.), maakt dat niet anders. [gedaagde] heeft weliswaar een andere wijze van herstel van de gebreken voorgesteld, maar hij heeft daarbij niet onderbouwd dat deze alternatieve herstelwijze geen afbreuk zal doen aan de visuele kwaliteit van het werk en dat het herstel op die wijze door een derde tegen lagere kosten kan worden uitgevoerd. [gedaagde] heeft de zienswijze van de deskundige wat betreft de uit te voeren herstelwerkzaamheden dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat er geen reden is om daarvan af te wijken.

2.11.

[gedaagde] heeft niet weersproken dat de deskundige bij zijn kostenraming is uitgegaan van marktconforme prijzen, zodat er geen aanleiding is om de herstelkosten op een lager bedrag te begroten. Dat partijen destijds voor de – bij wijze van herstel opnieuw aan te brengen – EPDM-dakbedekking een lager bedrag waren overeengekomen, zoals [gedaagde] stelt, maakt dat niet anders. Bij de begroting van de door [gedaagde] te vergoeden schade gaat het immers om de kosten die [eiser] zal moeten maken voor het door een derde uit te voeren herstel.

2.12.

Wat betreft de hoogte van de schade wordt eveneens voorbijgegaan aan de stelling van [eiser] dat vanwege een stijging van de prijzen van bouwmaterialen juist van een hoger bedrag dan € 6.000,00 exclusief btw moet worden uitgegaan. [eiser] heeft deze algemene stelling niet van een concrete, op de betreffende herstelwerkzaamheden toegespitste onderbouwing en berekening voorzien, zodat daarin geen aanleiding wordt gezien om van de begroting van de deskundige af te wijken.

2.13.

Het voorgaande betekent dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 6.000,00 exclusief btw is verschuldigd. Deze schadevergoeding wordt inclusief btw op € 7.260,00 vastgesteld.

- Kortsluiting

2.14.

Vaststaat dat er na de oplevering van het werk in de studio meermaals kortsluiting is geweest. Volgens de deskundige is dit probleem ontstaan ofwel doordat [gedaagde] de verlichting en de wandcontactdozen in de studio heeft aangesloten op een bestaande groep in de meterkast, terwijl daarvoor een nieuwe groep nodig is, ofwel vanwege de lekkages die zich vanwege de gebrekkige dakconstructie hebben voorgedaan (zie hiervoor onder 2.9. e.v.). Wat de oorzaak is (geweest), zal volgens de deskundige pas na herstel van het dak kunnen worden vastgesteld.

2.15.

Gelet op deze bevindingen van de deskundige, die op zichzelf door [eiser] niet zijn weersproken, kan op dit punt van door [gedaagde] aan [eiser] te vergoeden schade als gevolg een tekortkoming geen sprake zijn, ook niet indien alsnog zou komen vast te staan dat [gedaagde] heeft miskend dat voor de verlichting en de wandcontactdozen in de studio (door een erkend installateur) een extra groep moet worden aangelegd. Zonder een nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt immers niet in te zien dat de opdracht die [eiser] aan [gedaagde] heeft verstrekt ook de (eventuele) aanleg van een extra groep omvatte, althans dat zodanige werkzaamheden werden geacht bij de overeengekomen prijs van het werk te zijn inbegrepen. Dat betekent dat [eiser] de kosten van de (eventuele) aanleg van een extra groep (als ‘meerwerk’) zelf zal moeten dragen en deze dus niet voor rekening van [gedaagde] komen.

- Tussenconclusie

2.16.

Uit het voorgaande volgt dat de primaire vordering van [eiser] tot schadevergoeding (de vorderingen onder b en c in het petitum van de dagvaarding) tot een bedrag van € 7.260,00 (inclusief btw) toewijsbaar is en dat het meerdere zal worden afgewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat het advies [naam 2] bindend is (de vordering onder a in het petitum van de dagvaarding) is niet toewijsbaar en aan de subsidiaire vordering tot herstel (de vordering onder d in het petitum van de dagvaarding) wordt niet toegekomen.

Aanneemsom - onverschuldigde betaling

2.17.

[eiser] vordert – na daartoe zijn eis te hebben vermeerderd – terugbetaling van een volgens hem onverschuldigd aan [gedaagde] betaald bedrag. [eiser] stelt dat hij zelf tweemaal € 6.050,00, samen € 12.100,00 aan [gedaagde] heeft betaald en dat daarnaast door zijn partner mevrouw [partner eiser] (hierna: [partner eiser] ) ten behoeve van hem tweemaal € 4.000,00, samen € 8.000,00 is voldaan, zodat er gelet op de overeengekomen aanneemsom van € 16.698,00 een bedrag van € 3.402,00 teveel, oftewel onverschuldigd, is betaald (€ 20.100,00 minus € 16.698,00).

2.18.

[gedaagde] stelt daarentegen dat [eiser] hem nog een bedrag van € 4.598,00 is verschuldigd, zijnde het verschil tussen de aanneemsom van € 16.698,00 en het door [eiser] betaalde bedrag van € 12.100,00. Dat [partner eiser] ten behoeve van [eiser] als betaling op de aanneemsom een bedrag van in totaal € 8.000,00 heeft betaald, wordt door [gedaagde] betwist.

2.19.

Dat [partner eiser] op 7 oktober 2016 vanaf haar rekening tweemaal een geldopname van € 2.000,00 heeft gedaan, zoals [eiser] stelt, staat niet ter discussie. Ook staat vast dat zij op 8 juli 2017 € 4.000,00 naar de privérekening van [gedaagde] heeft overgemaakt. Bij tussenvonnis van 14 april 2021 en 7 juli 2021 is aan [eiser] opgedragen te bewijzen dat (a) de op 7 oktober 2016 door [partner eiser] opgenomen bedragen zijn aangewend voor de nakoming van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst met [gedaagde] en dat (b) de overboeking van [partner eiser] op 8 juli 2017 strekte tot voldoening aan die verplichtingen. [eiser] heeft vervolgens ter uitvoering van deze bewijsopdracht zichzelf en zijn partner [partner eiser] als getuige doen horen. Aansluitend is in contra-enquête [gedaagde] als partij-getuige gehoord.

2.20.

[eiser] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“(…) Tijdens de werkzaamheden woonde ik samen met mijn partner, mevrouw [partner eiser] . De ene keer werd er door mij betaald en de andere keer door mijn partner. (…) De betalingen werden hoofzakelijk door mijn partner gedaan. Wij hadden toen twee aparte rekeningen. De heer [gedaagde] zei dat hij een deel liever zwart ontving. Sommige dingen zijn daarom ook zwart betaald. Ik was meer van de technische dingen en mijn partner meer van de financiën. (…)

Er zijn twee bedragen van € 6.050,00 van mijn rekening overgemaakt naar de heer [gedaagde] . Mevrouw [partner eiser] heeft € 4.000,00 overgemaakt naar de heer [gedaagde] . Mevrouw [partner eiser] heeft ook nog twee keer € 2.000,00 cash betaald aan de heer [gedaagde] . Ik was niet bij het pinnen van deze bedragen en de betalingen aanwezig. (…)

Ik weet dat mevrouw [partner eiser] twee keer € 2.000,00 contant heeft betaald aan de heer [gedaagde] , omdat zij mij de afschriften heeft laten zien, waarbij deze bedragen van haar rekening zijn opgenomen. Wij bespraken wie wat betaalde. (…)

Het bedrag van € 4.000,00 dat is overgemaakt vanaf de rekening van mevrouw [partner eiser] was bedoeld voor de werkzaamheden van de heer [gedaagde] . Waar was het anders voor bedoeld. (…) Ik weet dat de betaling bedoeld was voor de werkzaamheden, omdat ik met mevrouw [partner eiser] contact had over wat er werd betaald aan de heer [gedaagde] . Zo bespraken wij of de heer [gedaagde] binnen het budget bleef. Ik weet niet van een lening van de heer [gedaagde] aan mevrouw [partner eiser] . Ik weet niet wat er is afgesproken over op welke rekening het geld voor de heer [gedaagde] zou worden overgemaakt.

(…)

De heer [gedaagde] heeft nooit met mij gesproken over een geldlening. Wel over wat zwart kon en wat niet. Ik weet dat er is gesproken over een deel zwart betalen, omdat ik dit heb meegekregen van mevrouw [partner eiser] . Wat zij daarover precies heeft gezegd weet ik niet meer.

(…)

Ik heb de cash opnamen van twee keer € 2.000,00 niet gedaan. Ik was daar ook niet bij. Ik heb dat naderhand gezien en gehoord van mevrouw [partner eiser] . Ik heb de overboeking van € 4.000,00 niet gedaan. Ik was daar ook niet bij.

(…)

Mevrouw [partner eiser] heeft met mij niet gesproken over dat zij een geldlening was aangegaan met de heer [gedaagde] . Toen wij daar over hoorden in deze zaak hebben wij daar wel samen over gesproken. Ik weet niet waar dat woord lening vandaan komt.”

2.21.

[partner eiser] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“(…) De contante betalingen zijn gedaan in overleg, min of meer op verzoek van [gedaagde] . [gedaagde] wilde een deel contant ontvangen zonder rekening. Ik ben dit gaan pinnen en heb het geld aan hem overhandigd. Ik weet niet meer precies wat er is gezegd door [gedaagde] . Ik weet dat ik twee keer een bedrag heb gepind. Ik heb daarvoor mijn limiet verhoogd. Het ging om twee keer € 2.000,00. Ik weet niet meer wanneer ik deze bedragen heb overhandigd aan [gedaagde] . Ik weet dat het bij ons binnen was. Ik weet niet meer hoeveel tijd er tussen de twee betalingen zat. Ik heb onthouden dat ik de betalingen heb gedaan, maar de data weet ik niet meer. Ik ben gaan pinnen ’s avonds en de volgende dag heb ik het bedrag overhandigd. Ik heb tegen de heer [eiser] gezegd: [gedaagde] wil een deel zwart hebben en dat ik de betalingen had gedaan. Ik ben degene die de financiën doet. In die tijd hadden wij nog geen geregistreerd partnerschap en liet ik de heer [eiser] daarom sowieso weten welke betalingen ik namens hem deed. Het is allemaal lang geleden en ik moet wel ver terug gaan. Dat ik de betalingen heb gedaan, heb ik wel onthouden.

Het bedrag van € 4.000,00 dat ik via de bank heb overgemaakt aan [gedaagde] was een betaling in zwart geld via de bank. Dit was volgens afspraak. Ik heb met [gedaagde] afgesproken dat ik dit geld aan hem zou betalen. Als iemand heel vaak terug komt om kleine dingen te doen, dan lopen de dingen zoals ze lopen. Uiteindelijk kwam daar dit bedrag uit. Ik heb dat toen in goed vertrouwen overgemaakt vanaf mijn rekening naar de privé rekening van [gedaagde] . [gedaagde] had mij gevraagd om het bedrag over te maken naar zijn privé rekening. Wij hebben niet besproken waarom het bedrag naar de privé rekening van [gedaagde] moest worden overgemaakt.

[gedaagde] was kind aan huis. Hij is vaak terug gekomen voor het herstellen van dingen aan de veranda. Uiteindelijk stond daar een bedrag tegenover. [gedaagde] zei dit bedrag. Wij vertrouwden hem. Ik heb nooit geld geleend van [gedaagde] .

Ik heb tegen de heer [eiser] gezegd dat ik het bedrag van € 4.000,00 had betaald aan [gedaagde] .

Ik heb het bedrag van mijn eigen rekening betaald op een vrijdagmiddag. Ik had de pasjes van de heer [eiser] niet altijd bij de hand. Ik heb het zo gedaan omdat dat op dat moment makkelijker was.

(…)

De betalingen van € 2.000,00 zijn gedaan op verschillende dagen. Ik denk dat ik de bedragen op verschillende dagen heb gepind. Ik weet het niet zeker. Ik weet dat ik niet meer dan € 2.000,00 per keer kon pinnen.

Er is twee keer € 6.050,00 betaald vanaf de rekening van de heer [eiser] . Die betalingen heb ik gedaan. Daarnaast is er een bedrag van € 2.461,00 van mijn rekening betaald. Ik weet dit nog omdat ik goed in de gaten hield wie wat betaalde.

Ik heb nooit contant geld aangenomen van [gedaagde] . [gedaagde] heeft nooit geld aan mij overgemaakt.”

2.22.

In contra-enquête heeft [gedaagde] , voor zover hier van belang, het volgende verklaard:

“(…) Mevrouw [partner eiser] heeft geen contante betalingen gedaan aan mij. Ik heb het met mevrouw [partner eiser] en de heer [eiser] niet gehad over het doen van contante betalingen. Wij hebben niet gesproken over een deel zwart betalen. Alles ging via factuur.

Ik kwam daar als kind aan huis en als vrienden. Op een zondagmiddag toen ik op visite was kwam ter sprake of mevrouw [partner eiser] iets kon lenen. Ze zou het snel terugbetalen. Ze vroeg of ze € 4.000,00 kon lenen. De datum weet ik niet meer. Alleen mevrouw [partner eiser] was bij dit gesprek aanwezig. Ik heb dit niet besproken met de heer [eiser] . Ik heb met mevrouw [partner eiser] niet besproken waarom zij dit geld nodig had. De dag erna, maandag, kwam ik werken en heb ik het geld overhandigd. Dat was contant. Het was voor mij makkelijk om het contant te doen en het daarna weer gestort te krijgen op mijn rekening. Dan had ik de stortingskosten niet. Van mijn vader kreeg ik ieder jaar een contant bedrag en zo kon ik dat mooi oversluizen naar mijn rekening. Een dag of drie, vier later heeft mevrouw [partner eiser] het bedrag terugbetaald. Het werd op mijn privé rekening gestort, want het was privé geld. Ik heb wel herstelwerkzaamheden verricht bij meneer [eiser] , maar daar heb ik niets voor gerekend.

De werkzaamheden waren op het moment van de betaling van € 4.000,00 nog niet afgerond.

Ik wist dat de betaling van € 4.000,00 voor de lening was. Er stond bij: volgens afspraak. Bij betaling van een factuur staat er altijd een factuurnummer bij en die betalingen gebeuren op mijn zakelijke rekening. Bij mij gebeurt nooit iets privé.

(…)”

2.23.

De kantonrechter stelt voorop dat [eiser] een partijgetuige als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv is, hetgeen betekent dat zijn verklaring omtrent door hem te bewijzen feiten geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren, tenzij de verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Daarvan is alleen sprake als er aanvullend bewijs voorhanden is dat zo sterk is en zulke essentiële punten betreft dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maakt.

2.24.

[eiser] heeft omtrent de door hem te bewijzen contante betaling(en) aan [gedaagde] verklaard dat hij bij deze betalingen niet aanwezig was en dat [partner eiser] hem heeft verteld dat deze hadden plaatsgevonden. [eiser] heeft dus niet verklaard dat hij de gestelde betalingen zelf heeft waargenomen. Dat betekent dat zijn verklaring op dit punt niet tot bewijs en dus ook niet tot aanvulling van onvolledig bewijs kan dienen.

2.25.

Dat [partner eiser] de twee van haar rekening opgenomen bedragen van € 2.000,00 contant aan [gedaagde] heeft voldaan, al dan niet als betaling op de aanneemsom, is met haar eigen verklaring daaromtrent, tegenover de betwisting daarvan door [gedaagde] , niet bewezen. De enkele verklaring van [partner eiser] is daarvoor van onvoldoende gewicht. Dat geldt temeer omdat deze verklaring niet strookt met bepaalde tussen partijen vaststaande en ook [partner eiser] bekende feiten. Zo valt de verklaring van [partner eiser] dat zij meent de geldopnamen van € 2.000,00 op verschillende dagen te hebben gedaan, niet te rijmen met het feit dat de geldopnamen blijkens het door [eiser] overgelegde afschrift van de bankrekening van [partner eiser] (productie 22 bij conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie) op dezelfde dag – namelijk op 7 oktober 2016 en wel in middag, direct na elkaar – hebben plaatsgevonden. Dat [partner eiser] die dag € 4.000,00 heeft opgenomen, maar dit vervolgens, naar zij heeft verklaard, op verschillende dagen in twee delen van € 2.000,00 aan [gedaagde] zou hebben voldaan, is niet geloofwaardig. Ongeloofwaardig is ook dat [partner eiser] , naar zij heeft verklaard, zich wél herinnert de betalingen aan [gedaagde] op verschillende dagen te hebben gedaan, maar zij niet met zekerheid kan verklaren of de opnamen op dezelfde dag dan wel op verschillende dagen zijn gedaan. Het voorgaande betekent dat [eiser] in zijn eerste bewijsopdracht niet is geslaagd.

2.26.

Dat [partner eiser] op 8 juli 2017 € 4.000,00 naar de privérekening van [gedaagde] heeft overgemaakt, staat vast. Tussen partijen is in geschil waartoe deze betaling diende. Met de verklaring van [partner eiser] is het aan [eiser] opgedragen bewijs dat dit was bedoeld als een betaling op de aanneemsom, niet geleverd. [partner eiser] heeft in dit verband verklaard: “Als iemand heel vaak terug komt om kleine dingen te doen, dan lopen de dingen zoals ze lopen. Uiteindelijk kwam daar dit bedrag uit.” en “[gedaagde] was kind aan huis. Hij is vaak terug gekomen voor het herstellen van dingen aan de veranda. Uiteindelijk stond daar een bedrag tegenover.” Daaruit volgt niet dat de overboeking van 8 juli 2017 strekte tot betaling op de aanneemsom, maar veeleer dat volgens [partner eiser] sprake was van een overeengekomen aanvullende betaling voor herstelwerkzaamheden, hetgeen [gedaagde] overigens betwist. [eiser] is dus niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs.

2.27.

De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat [eiser] op de aanneemsom van € 16.698,00 inclusief btw méér dan € 12.100,00 heeft betaald. Dat betekent dus dat hij in beginsel nog € 4.598,00 inclusief btw aan [gedaagde] is verschuldigd.

2.28.

Het verweer van [eiser] dat de vordering van [gedaagde] is verjaard, slaagt niet. Anders dan [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek . Het gaat hier namelijk niet om de koop van een roerende zaak. Dit betekent dat de korte verjaringstermijn van 2 jaar niet van toepassing is. [eiser] heeft verder niet gesteld dat de vordering van [gedaagde] op grond van de algemene verjaringsregels is verjaard.

2.29.

Dit betekent dat de vordering van [gedaagde] van € 4.598,00 inclusief btw zal worden toegewezen en de vordering van [eiser] tot terugbetaling wegens onverschuldigde betaling zal worden afgewezen.

2.30.

Ook de door [gedaagde] over het bedrag van € 4.598,00 vanaf de datum van verzuim gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar. Dat betekent dat de wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 17 maart 2020, zijnde de eerste dag na het verstrijken van de op de eindfactuur van 2 maart 2020 (productie 4 van [gedaagde] ) vermelde betalingstermijn van veertien dagen.

Buitengerechtelijke kosten: expertisekosten

2.31.

De door [eiser] gevorderde vergoeding van expertisekosten tot een bedrag van € 1.845,93 zal worden afgewezen, omdat hij met betrekking tot deze vordering niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. [eiser] heeft niet gesteld – ook niet nadat [gedaagde] op dit punt verweer had gevoerd – dat deze kosten voor zijn rekening komen en hij daardoor zelf schade lijdt.

2.32.

Ook de door [gedaagde] gevorderde expertisekosten zullen worden afgewezen, aangezien hij is gehouden wegens zijn tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst aan [eiser] schadevergoeding te betalen en de door hem gemaakte kosten daarmee dus voor zijn rekening komen.

Buitengerechtelijke kosten: incassokosten

2.33.

Ter onderbouwing van de door hem gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten heeft [eiser] gesteld dat zijn gemachtigde voor zijn rekening buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht, dat op die werkzaamheden het bepaalde in artikel 241 Rv niet van toepassing is, zodat deze werkzaamheden voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komen en dat hij deze kosten op grond van de polisvoorwaarden van zijn rechtsbijstandverzekering zelf moet dragen.

2.34.

De kantonrechter stelt voorop dat de vraag of [gedaagde] gehouden is aan [eiser] buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden, moet worden getoetst aan de eisen zoals geformuleerd in het rapport BGK-Integraal 2013, aangezien de vordering van [eiser] tot vervangende schadevergoeding geen betrekking heeft op een van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] met de overgelegde producties voldoende onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Dat de kosten daarvan niet onder de dekking van de rechtsbijstandverzekering van [eiser] vallen, zoals [eiser] heeft gesteld, is door [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. Dat betekent dat [gedaagde] een vergoeding is verschuldigd. Nu voor de hoogte daarvan aansluiting moet worden gezocht bij de staffel zoals opgenomen in het Besluit, bedraagt deze vergoeding, gelet op de toewijsbare hoofdsom van € 7.260,00, een bedrag van € 892,98 inclusief btw. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over dit bedrag vanaf 21 januari 2020, zijnde de dag van dagvaarding.

2.35.

Ook [gedaagde] heeft een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. Deze vordering is niet toewijsbaar, aangezien gesteld noch gebleken is dat met betrekking tot de factuur van 2 maart 2020 buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.

Proceskosten

2.36.

[gedaagde] is de partij die in conventie grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, met dien verstande dat de kantonrechter in de uitkomst van deze zaak aanleiding ziet om de kosten van de deskundige, die geheel door [eiser] zijn voorgeschoten, tussen partijen bij helfte te verdelen. Aldus worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot aan dit vonnis als volgt vastgesteld:

- kosten van de dagvaarding

112,74

- griffierecht

499,00

- overige explootkosten

0,00

- kosten getuigen

0,00

- kosten deskundigen

1.277,76

(50% van € 2.555,52)

- overige kosten

0,00

- salaris gemachtigde

1.088,50

(3,5 punten × € 311,00)

Totaal

2.978,00

2.37.

[eiser] is de partij die in reconventie grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] tot aan dit vonnis worden vastgesteld op € 373,50 (0,5 x 3 x € 249,00) aan salaris gemachtigde.

2.38.

De nakosten – en de wettelijke rente daarover – zullen op de in de beslissing weergegeven wijze worden begroot.

3 De beslissing

De kantonrechter

in conventie

3.1.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 7.260,00,

3.2.

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 892,98 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van 21 januari 2020 tot de dag van volledige betaling,

3.3.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.978,00,

3.4.

veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 100,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen onder 3.1., 3.2. en 3.3. is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling, en te vermeerderen met de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag van betaling,

3.5.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

3.6.

wijst het meer of anders gevorderde af,

in reconventie

3.7.

veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 4.598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover met ingang van 17 maart 2020 tot de dag van volledige betaling,

3.8.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 373,50,

3.9.

veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen onder 3.7. en 3.8. is voldaan, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,

3.10.

verklaart de veroordelingen onder 3.7., 3.8. en 3.9. uitvoerbaar bij voorraad,

3.11.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Pooyé en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature