Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Slachtoffer overleden na deelname aan een ayahuasca ceremonie.

Vrijspraak van het medeplegen van het in hulpeloze toestand brengen van het slachtoffer als gevolg waarvan het slachtoffer zou zijn overleden omdat er geen sprake is van een overeenkomst op grond waarvan verdachte verplicht was tot verpleging en/of verzorging van het slachtoffer.

Vrijspraak van het medeplegen van dood door schuld omdat er geen sprake is van verwijtbaar handelen door het achterwege laten van een medisch onderzoek voorafgaand aan de ceremonie en het niet laten plaatsvinden van de ceremonie in een klinische setting. Er was evenmin sprake van verwijtbaar handelen met het vastbinden van de armen en benen van het slachtoffer omdat deze handelingen zijn voortgekomen uit de zorg om het welzijn van het slachtoffer en er geen indicatie was dat het slachtoffer in een levensbedreigende situatie verkeerde.

Veroordeling voor het medeplegen van het bereiden en verstrekken van materiaal bevattende DMT.

Vrijspraak van het uitdelen van materiaal bevattende DMT, wetende dat dit materiaal bevattende DMT schadelijk is en dat schadelijke karakter verzwijgen, terwijl dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft gehad. De verweten gedragingen vallen niet onder de reikwijdte van het tenlastegelegde artikel, het gebruik van DMT leidt - zelfs met een MAO-remmer- niet onverkort tot ernstige, levensgevaarlijke en/of risicovolle bijwerkingen en het gebrek aan onderzoek van de betreffende partij DMT op mate van schadelijkheid.

Toepassing van artikel 9a Sr van wege onder meer de overschrijding van de redelijke termijn, het voorarrest en de gevolgen van de gehele gebeurtenis op verdachte.

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02/231406-19

vonnis van de meervoudige kamer van 8 december 2022

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats]

wonende te [woonadres]

raadsman mr. M.C. van der Want, advocaat te Middelburg

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 november 2022 waarbij de officier van justitie, mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:

1. primair: het samen met een ander in hulpeloze toestand brengen en laten van [slachtoffer] (verder: [slachtoffer] ) als gevolg waarvan die [slachtoffer] is overleden;

subsidiair: het medeplegen van de aan zijn schuld te wijten dood van [slachtoffer] ;

2. het samen met een ander opzettelijk bereiden en verstrekken van dimethyltryptamine (verder: DMT), dan wel het samen met een ander opzettelijk aanwezig hebben van DMT;

3. het samen met een ander verkopen, afleveren of uitdelen van stoffen/dranken met daarin DMT, wetende dat die stoffen/dranken voor het leven of de gezondheid schadelijk zijn en dat schadelijk karakter verzwijgen, terwijl dit de dood van [slachtoffer] tot gevolg heeft gehad.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het primair onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Volgens hem is aan de wettelijke criteria voldaan, waarbij hij uitgaat van een geneeskundige behandelingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:446 Burgerlijk Wetboek (verder: BW), op grond waarvan verdachte en zijn medeverdachte verplicht waren om [slachtoffer] te verzorgen. Met het toedienen van DMT hebben zij [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand gebracht, waardoor gelet op de (gezondheids)risico’s bij het gebruik van deze stof, concreet gevaar voor hem is ontstaan. Verdachte en zijn medeverdachte waren op de hoogte van die risico’s maar hebben hun behandelingen met onvoldoende waarborgen omkleed en niet adequaat gehandeld. Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Op grond van het dossier is voldoende vast komen te staan dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte onder andere ayahuasca ceremonies organiseerde, waarbij zij ayahuasca hebben vervaardigd en vervolgens aan de deelnemers hebben verstrekt. Tot slot acht de officier van justitie feit 3 wettig en overtuigend bewezen. Op grond van het toxicologisch rapport van het NFI kan worden vastgesteld dat DMT een schadelijk karakter heeft. Ondanks de wetenschap van verdachte en zijn medeverdachte hiervan, hebben zij DMT aan het slachtoffer verstrekt zonder hem hierover op onmiskenbare wijze te informeren.

4.2

Het standpunt van de verdediging

De verdediging bepleit vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde onder 1. Voor het primaire feit wordt aangevoerd dat geen sprake was van opzet en het dossier hiervoor enkel contra-indicaties bevat. Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich juist alleen maar om [slachtoffer] bekommerd. Voor het subsidiaire feit wordt aangevoerd dat sprake is van een onfortuinlijke samenloop van omstandigheden en dat er geen causaal verband is tussen de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte enerzijds en het overlijden van [slachtoffer] anderzijds. Van grove of aanmerkelijk onvoorzichtige gedragingen is evenmin sprake nu het overlijden geen te verwachten risico van het gebruik van DMT is, ayahuasca rituelen destijds veelvuldig werden aangeboden, verdachten voldoende begeleiding hebben geboden en de deelname van [slachtoffer] vrijwillig was. Daarbij komt dat de verdachten uitsluitend de-escalerend op zijn agressie hebben gereageerd. Bovendien heeft [slachtoffer] bij terugkomst verzwegen dat hij opnieuw middelen had gebruikt.

Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Weliswaar ontkennen verdachte en zijn medeverdachte niet dat er DMT bij de ayahuasca ceremonies wordt gebruikt, maar er is geen DMT in beslag genomen en getest door het NFI. Hierdoor kan er geen hoeveelheid DMT worden vastgesteld. Tot slot bepleit de verdediging vrijspraak van feit 3 omdat uit algemeen toegankelijke bronnen blijkt dat het gebruik van DMT op zich niet schadelijk is voor de gezondheid en uit het dossier blijkt evenmin dat [slachtoffer] (uitsluitend) door DMT is overleden.

4.3

Het oordeel van de rechtbank

4.3.1

De bewijsmiddelen

De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2

De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs

Feit 1

De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.

Van 23 tot en met 25 september 2019 werd door [bedrijf] te [plaats] , dat door verdachte en zijn medeverdachte werd gerund, een zogenaamde ‘warrior-retreat’, bestaande uit verschillende ceremonies, georganiseerd.

[slachtoffer] had zich voor deelname hieraan opgegeven. In de avond van 24 september 2019 liet hij na de ayahuasca ceremonie forse fysieke agressie zien. Verdachte en zijn medeverdachte hebben hem uiteindelijk aan zijn armen en benen vastgebonden, zodat hij kon kalmeren, geen gevaar kon vormen voor zichzelf, voor hen en voor de andere deelnemers en weer tot rede kon worden gebracht. Toen [slachtoffer] kort daarop niet meer reageerde, hebben verdachte en zijn medeverdachte zijn armen en benen losgemaakt. Zij zijn meteen met reanimeren gestart en hebben hem vroeg in de ochtend van 25 september 2019 naar het ziekenhuis in Oostburg gebracht. [slachtoffer] is vervolgens naar Gent overgebracht waar hij diezelfde dag is overleden.

Primair tenlastegelegde

De vraag die thans voorligt is of verdachte, al dan niet samen met de medeverdachte, [slachtoffer] opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten, terwijl hij tot diens verzorging en/of verpleging krachtens overeenkomst verplicht was, zoals bedoeld in artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr).

Om te kunnen beoordelen of het onder 1 primair ten laste gelegde bestanddeel ‘krachtens overeenkomst tot verzorging en/of verpleging verplicht zijn’ kan worden bewezen, moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake was van een overeenkomst tussen [bedrijf] en [slachtoffer] , waaruit een verplichting tot zijn verpleging en/of verzorging voortvloeide. Daarvoor dient eerst duidelijk te zijn wat onder verpleging of verzorging wordt verstaan. Uit de toelichting bij artikel 255 Sr op dit punt begrijpt de rechtbank dat de term 'verzorging' ziet op de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn. De rechtbank stelt vast dat daarvan geen sprake is. Uit diezelfde toelichting blijkt dat bij de term ‘verpleging’ moeten worden gedacht aan de zorg voor zieken.

Een voorbeeld van een dergelijke overeenkomst betreft een overeenkomst inzake geneeskundige behandeling ex artikel 7:446 BW . Dit is een behandeling gericht op (alternatieve) genezing van een ziekte, de beoordeling van iemands gezondheidstoestand of de preventie van ziekte, zoals bedoeld in de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (verder: Wgbo). De rechtbank is van oordeel dat hiervan in deze strafzaak geen sprake is. [slachtoffer] heeft zich aangemeld voor een ‘warrior retreat’, waarvan uit het dossier blijkt dat deze uit een aantal ceremonies bestond, die gericht waren op persoonlijke ontwikkeling en groei en dus niet op (alternatieve) genezing van een ziekte, de beoordeling van iemands gezondheidstoestand of de preventie van ziekte. [bedrijf] stond ook ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als een bewustwordings-centrum en niet als een instelling waarin (alternatieve) geneeswijzen worden gepraktiseerd. Uit zowel de deelnameformulieren als de huisregels die [bedrijf] gebruikte, blijkt verder evenmin van enige verplichting gericht op verpleging.

De ‘warrior retreat’ kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een (alternatieve) geneeswijze en valt daarmee dan ook niet onder het begrip verpleging krachtens overeenkomst’, zoals beschreven in artikel 255 Sr .

Uit het voorgaande volgt dat het onderdeel van de tenlastelegging 'tot wiens verpleging en/of verzorging hij, verdachte, krachtens overeenkomst verplicht was' niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.

Subsidiair tenlastegelegde

Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan, tijdens en/of na de ayahuasca ceremonie strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld, door de concrete gedragingen beschreven in de tenlastelegging, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.

DMT

De rechtbank stelt in dat verband vast dat verdachte en zijn medeverdachte tijdens deze ayahuasca ceremonie aan [slachtoffer] eerst een Monoamino-oxidase (verder: MAO)-remmer hebben verstrekt en vervolgens het materiaal bevattende DMT. Beide middelen zijn door [slachtoffer] ingenomen. Daarover volgt uit het dossier dat aan de inname van DMT de inname van een MAO-remmer voorafgaat, omdat inname van uitsluitend DMT geen (lichamelijke en geestelijke) effecten heeft. De werkzame stof van DMT wordt namelijk door het lichaam afgebroken door het enzym MAO voordat deze de hersenen kan bereiken. De MAO-remmer zorgt ervoor dat de werkzame stof DMT niet direct wordt afgebroken en zo wel de hersenen kan bereiken, wat vervolgens tot visuele hallucinaties en visioenen kan leiden.

Medisch onderzoek en klinische setting

De rechtbank constateert op grond van het dossier dat er voor ayahuasca ceremonies en het gebruik van materiaal bevattende DMT (in combinatie met een MAO-remmer) geen geschreven voorschriften in de zin van formele regels, veiligheidsvoorschriften of protocollen bestaan.

De rechtbank constateert verder op grond van het dossier dat DMT een lichaamseigen stof betreft. Omdat de enkele inname van DMT geen effect heeft, brengt het ook geen risico’s met zich mee. Uit het dossier volgt ook dat er tot zover in de wetenschappelijke literatuur geen overlijdensgevallen ten gevolge van een overdosering DMT bekend zijn en beschreven. Zoals hiervoor al vastgesteld dient een MAO-remmer te worden gebruikt om effecten van DMT te bereiken. Uit het dossier blijkt dat de risico’s niet zozeer liggen in het gebruik van DMT met een MAO-remmer an sich, maar dat er daarbij wel omstandigheden kunnen zijn waarmee rekening moet worden gehouden. Er zijn namelijk contra-indicaties voor het gebruik van DMT met een MAO-remmer zoals het gebruik van andere drugs, medicijnen of bepaald voedsel. Het bestaan van dergelijke contra-indicaties maakt echter niet, dat hieruit ongeschreven voorschriften kunnen worden afgeleid op grond waarvan verdachte en zijn medeverdachte voorafgaand aan de ceremonie uitgebreide medische check-ups hadden moeten laten uitvoeren en de ceremonies hadden moeten laten plaatsvinden in een klinische setting.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte en zijn medeverdachte niet verwijtbaar hebben gehandeld door het achterwege laten van een medisch onderzoek voorafgaand aan de ceremonie en het niet laten plaatsvinden van de ceremonie in een klinische setting, zoals ten laste gelegd onder het tweede en derde gedachtestreepje.

Fysieke gedragingen

Niet ter discussie staat dat de onder het vierde gedachtestreepje weergegeven gedragingen hebben plaatsgevonden. Beoordeeld moet worden of verdachte en zijn medeverdachte met deze gedragingen strafrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Zoals hiervoor reeds vastgesteld was bij [slachtoffer] na de ayahuasca ceremonie sprake van forse agressie. Uit het dossier en de verklaringen ter zitting blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte uiteindelijk tot de gedragingen onder het vierde gedachtestreepje zijn overgegaan, omdat [slachtoffer] in de toestand waarin hij verkeerde het terrein van [bedrijf] wilde verlaten. Dit was volgens de regels, zoals opgenomen in het deelnameformulier van [bedrijf] niet toegestaan. Niet alleen vanwege het proces dat plaatsvindt gedurende de ceremonie, maar vooral ook voor het welzijn en de eigen veiligheid van de deelnemers in verband met de invloed van de DMT, dat een langdurige werking kan hebben met soms een golvende beweging. Daar kwam de uitermate agressieve toestand van [slachtoffer] nog bij. Een toestand waarin hij een gevaar vormde voor zichzelf en voor anderen buiten de [bedrijf] . Het laten gaan van [slachtoffer] was dan ook geen optie. Maar ook binnen het terrein van [bedrijf] moest het welzijn en de veiligheid van zowel [slachtoffer] als de andere deelnemers en verdachten zelf worden gewaarborgd. De verklaringen in het dossier op dit punt, waaronder die van de onafhankelijke [getuige] , zijn gedetailleerd en consistent. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte] ter zitting op dit punt dat hij continu moest schakelen tussen het belang van [slachtoffer] , het belang van de groep en zijn eigen veiligheid, veelzeggend. De rechtbank concludeert hieruit dan ook dat de gedragingen onder het vierde gedachtestreepje enkel en alleen waren gericht op de waarborging van het welzijn en de veiligheid van [slachtoffer] , de andere deelnemers en verdachten.

Uit het dossier en de ter zitting afgelegde verklaringen hierover blijkt dat de zorg voor het welzijn van [slachtoffer] bij verdachte en de medeverdachte continu voorop heeft gestaan. Tekenend hiervoor is onder andere het T-shirt dat onder het touw, dat rondom de polsen zat, is aangebracht zodat de polsen van [slachtoffer] niet zouden beschadigen. Ook hebben zij [slachtoffer] geen moment uit het oog verloren en direct ingegrepen toen zij zagen dat [slachtoffer] niet meer reageerde. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen aanwijzing in het dossier is te vinden, dat de onder het vierde gedachtestreepje ten laste gelegde gedragingen uit iets anders zijn voortgekomen dan uit de zorg om het welzijn van [slachtoffer] .

Nu er voorafgaand aan en tijdens het vastbinden van de armen en benen van [slachtoffer] ook geen indicatie was, dat [slachtoffer] in een levensbedreigende situatie verkeerde, waardoor verdachte en zijn medeverdachte toen anders hadden moeten handelen, komt de rechtbank op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie dat verdachte en zijn medeverdachte met hun gedragingen zoals weergegeven onder dit gedachtestreepje niet aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam of nalatig hebben gehandeld.

Zij zal verdachte om die reden ook vrijspreken van het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit. De rechtbank realiseert zich dat deze conclusie voor de nabestaanden van [slachtoffer] wellicht moeilijk te verteren is, maar benadrukt dat zij de strafrechtelijke verwijtbaarheid van de gedragingen moet beoordelen en niet de in dit geval tragische gevolgen.

Feit 2

Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen in het bewijsmiddelenoverzicht kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte op 24 september 2019 in [plaats] in het kader van hun bedrijf een ayahuasca ceremonie hebben gehouden waaraan een aantal personen heeft deelgenomen. Tijdens het forensisch onderzoek in de woning waar deze ceremonie werd gehouden, zijn diverse potjes, flesjes en plantaardige stoffen in beslag genomen. Deze voorwerpen zijn niet onderzocht.

Naar het oordeel van de rechtbank kan hier toch worden vastgesteld dat er tijdens voornoemde ceremonie materiaal bevattende DMT is bereid en verstrekt. Niet alleen de deelnemers, maar ook verdachte en de medeverdachte zelf hebben dit namelijk verklaard. Bovendien is er in het bloed van [slachtoffer] een onnatuurlijk hoog gehalte aan DMT aangetroffen.

De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (onder meer) het opzettelijk bereiden en verstrekken, althans het aanwezig hebben van een hoeveelheid DMT.

Hierover leidt de rechtbank uit de bewijsmiddelen af dat de medeverdachte degene binnen [bedrijf] was die de benodigde middelen voor de ceremonies die zij organiseerden via internet bestelde. Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat beide verdachten DMT in de vorm van ayahuasca aan de deelnemers van de ceremonies bereidden en verstrekten. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte bij het bereiden en verstrekken van materiaal bevattende DMT, zodat sprake is van medeplegen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte tezamen en in vereniging opzettelijk een hoeveelheid materiaal bevattende DMT hebben bereid en verstrekt.

Feit 3

Volgens de officier van justitie is het tenlastegelegde onder dit feit een samenstel van het tenlastegelegde onder feit 1 en 2. De rechtbank denkt daar anders over. Het ten laste gelegde artikel heeft namelijk een ander doel dan de artikelen onder feit 1 en 2. Het doel van artikel 174 Sr is namelijk de bescherming van de menselijke gezondheid en het leven tegen handelaren die bewust gevaarlijke producten op de markt brengen, zonder die gevaarlijke aard bekend te maken. De strekking van dit artikel is aldus gericht op handelaren die de volksgezondheid in het algemeen in gevaar brengen. De verweten gedragingen vallen naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet onder de reikwijdte van dit artikel.

Voor zover zou kunnen worden aangenomen dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte toch onder de strekking van dit artikel vallen dan overweegt de rechtbank, ten overvloede, het volgende.

Schadelijk voor het leven of de gezondheid

Eerder heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte en zijn medeverdachte inderdaad een materiaal bevattende DMT hebben bereid en verstrekt. Een van de vragen die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het door verdachte bereidde en verstrekte materiaal bevattende DMT - wat is aan te merken als ‘waren’ als bedoeld in artikel 174, eerste lid, Sr - schadelijk is voor het leven of de gezondheid van de uiteindelijke gebruikers ervan. Hiervoor is vereist dat met voldoende zekerheid moet worden vastgesteld dat schadelijke gevolgen voor het leven of de gezondheid kunnen optreden als gevolg van elk gebruik van deze waren waarmee redelijkerwijs rekening moet worden gehouden.

De rechtbank verwijst voor de gevaren van het gebruik van DMT naar hetgeen zij daarover onder feit 1 heeft overwogen. Zij herhaalt hier haar conclusie dat het gebruik van DMT, zelfs met gebruik van een MAO-remmer, niet onverkort tot ernstige, levensgevaarlijke en/of risicovolle bijwerkingen leidt.

Daarbij komt nog dat wanneer DMT wel onverkort schadelijk voor het leven of de gezondheid zou zijn, die enkele constatering niet voldoende is. Beoordeeld moet namelijk worden in hoeverre de betreffende partij DMT (zelf) schadelijk is voor het leven en de gezondheid van de uiteindelijke gebruikers (zie ECLI:NL:RBBRE:2005:AU4248). De rechtbank heeft in dit kader onder feit 2 al geconstateerd dat de inbeslaggenomen flessen, potten en plantaardige waren niet zijn getest. In hoeverre het materiaal bevattende DMT dat door verdachte en zijn medeverdachte aan de deelnemers van de ceremonie is verstrekt, dan schadelijk zou zijn geweest, is daardoor niet vastgesteld kunnen worden.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet is vast komen te staan dat het door verdachte en zijn medeverdachte bereide en verstrekte materiaal bevattende DMT schadelijk was voor het leven of de gezondheid van de uiteindelijke gebruikers. Het tenlastegelegde onder feit 3 kan hierdoor niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.

4.4

De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

2

omstreeks 25 september 2019 te [plaats] , gemeente Sluis tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft bereid en verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende DMT (dimethyltryptamine), zijnde DMT een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast vordert hij oplegging van een taakstraf van 240 uur te vervangen door 120 dagen hechtenis. In deze strafeis is de overschrijding van de redelijke termijn van berechting verdisconteerd. De officier van justitie gaat bij de eis ook uit van één feitencomplex en samenloop van de feiten. Verder houdt hij er rekening mee dat verdachte de gevolgen van de feiten nooit heeft gewild en dat de feiten ook grote gevolgen voor hemzelf hebben gehad. Ook houdt hij er rekening mee dat het slachtoffer, ook na terugkomst op dinsdag, opnieuw middelen had gebruikt die in negatieve zin hebben bijgedragen aan de toxiciteit die in zijn lichaam is opgetreden en die mede heeft geleid tot het overlijden.

6.2

Het standpunt van de verdediging

Wanneer tot enige bewezenverklaring van het tenlastegelegde wordt gekomen, bepleit de verdediging bij de strafmaat niet alleen rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Maar ook met de reeds door verdachte ondergane gevolgen zoals de 107 dagen voorarrest, de al drie jaar durende schorsing van de voorlopige hechtenis en bovendien dat zijn leven sinds 25 september 2019 op zijn kop staat. Verdachte is erg aangedaan door wat er is gebeurd en heeft een zware tijd gehad. Hij zal dit alles een plaats moeten geven.

6.3

Het oordeel van de rechtbank

6.3.1

De aard en ernst van het feit

De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte vanuit hun bedrijf [bedrijf] schuldig gemaakt aan het medeplegen van het bedrijfsmatig opzettelijk een hoeveelheid ayahuasca (bevattende DMT) bereiden en verstrekken. De medeverdachte bestelde de benodigde middelen voor de ceremonies waaronder de ayahuasca via internet. De ayahuasca bevattende DMT werd vervolgens door beide verdachten bereid en verstrekt tijdens de ayahuasca ceremonies aan de deelnemers. DMT staat op lijst 1 van de Opiumwet en is daarmee een verboden stof.

6.3.2

De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte

Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte oude veroordelingen hierop heeft staan, die geen soortgelijke feiten betreffen.

De rechtbank slaat bij de strafoplegging ook acht op het reclasseringsadvies van 20 november 2019 dat over verdachte is opgemaakt. Hoewel dit geen recent advies betreft, blijken de daarin vermelde navolgende omstandigheden nog steeds van toepassing te zijn.

De leefgebieden van verdachte zijn stabiel te noemen. Hij heeft al lang een koophuis waar hij met vriendin en kind woont. Hij werkte in het kader van zijn eigen bedrijf maar noch hij noch zijn compagnon wil het bedrijf voortzetten vanwege het incident. Verdachte wil weer in de bouw gaan werken hetgeen hij eerder ook deed. Er is geen sprake van problemen op gebied van middelen noch van een hulpverleningsgeschiedenis. Verdachte ervaart wel psychische druk door de huidige situatie.

Ter zitting is gebleken dat verdachte inmiddels tweede kindje heeft en nu werkzaam is als ZZP-er in de bouw en transport.

6.3.3

De redelijke termijn van berechting

Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank er verder rekening mee dat de redelijke termijn van berechting, die is opgenomen in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), is geschonden. Er is namelijk sprake van een tijdsverloop van meer dan twee jaar tussen de aanvangsdatum van 25 september 2019 (datum inverzekeringstelling) en het eindvonnis van heden. Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van deze termijn zouden kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. De rechtbank constateert dat er sprake is van een overschrijding van ruim veertien maanden. Overeenkomstig de jurisprudentie van de Hoge Raad zal zij op grond van deze mate van overschrijding bij de strafoplegging handelen naar bevind van zaken.

6.3.4

Geen strafoplegging

De aard en ernst van het bewezenverklaarde feit afgezet tegen de impact die de gehele gebeurtenis op verdachte heeft gehad en nog steeds heeft - het reeds ondergane voorarrest, de drie jaar durende schorsing van de voorlopige hechtenis en het verlies van het bedrijf - maakt dat de rechtbank, anders dan de officier, van oordeel is dat verdachte al fors is gestraft. Verder is gebleken dat verdachte niet van plan is het bedrijf te herstarten en toont hij zich zeer schuldbewust. Het opleggen van een straf dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen redelijk doel meer. De rechtbank zal bepalen dat aan verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

7 De benadeelde partijen

[benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert wegens materiële en immateriële schade een schadevergoeding van € 44.004,75 voor feit 1.

Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

[benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert wegens immateriële schade een schadevergoeding van € 17.500,- voor feit 1.

Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet .

9 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van de onder feit 1 primair en subsidiair en onder 3 ten laste gelegde feiten;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde onder feit 2 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 2: Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd;

Benadeelde partijen

[benadeelde 1]

- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;

- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;

[benadeelde 2]

- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;

- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;

Voorlopige hechtenis

- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.

Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. D.L.J. Martens en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. de Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 december 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature