Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

WAJONG

Uitspraak



RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 20/6978 WAJONG

tussenuitspraak van 3 augustus 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari,

en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.

Eiseres, geboren op 17 oktober 1993, heeft op 12 maart 2012 een voorziening op grond van de Wajong 2010 aangevraagd. Het UWV heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 8 mei 2012 heeft het UWV de aanvraag afgewezen, omdat eiseres met werk meer dan 100% van het (jeugd)minimumloon kan verdienen. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.

Met aanvragen van 30 juli 2013 en 4 september 2017 heeft eiseres het UWV verzocht om terug te komen op het besluit van 8 mei 2012. Het UWV heeft deze aanvragen afgewezen bij besluiten van 2 september 2013 en 9 oktober 2017. De bezwaren van eiseres tegen deze besluiten zijn ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten op bezwaar heeft eiseres geen beroep ingesteld.

Eiser heeft op 7 augustus 2019 een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Het UWV heeft hierop een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 28 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiseres laten weten dat niet wordt teruggekomen van de besluiten van 8 mei 2012 en 2 september 2013, omdat geen sprake is van nieuwe informatie in de aanvraag. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 1 mei 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiseres bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op de zitting van 11 mei 2022 in Breda behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .

De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 8 mei 2012 (en de daarop volgende besluiten). Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De beroepsgronden zijn opgenomen in overweging 3.2 van deze uitspraak.

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

3. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.

3.1.

Arts [naam arts] heeft eisers dossier en de ontvangen medische informatie van klinisch psychoog [naam klinisch psychoog] (10 juli 2018 en 18 oktober 2018), psychiater [naam psychiater] (15 februari 2018) tandarts [naam tandarts] (11 juni 2018) en orthopedisch chirurg [naam orthopedisch chirurg] (18 januari 2018) bestudeerd. De arts heeft op 23 oktober 2019, getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] , het volgende gerapporteerd. Bij eiseres is sprake van de diagnoses PTSS, ODD en trekken van een borderline persoonlijkheid. Eiseres was bij het UWV al bekend met psychische klachten op basis van ODD en status na een trauma in 2008. Daarnaast is zij bekend met klachten van de schouder, rug en knieën en rechtervoet. Vanuit de aangeleverde medische informatie worden de angstklachten, zoals PTSS en tandartsangst, benoemd. Eiseres zou hiervoor onder behandeling gaan, maar heeft dat afgezegd omdat zij zich mentaal goed voelde. Ook wordt een spontane schouderluxatie beschreven, waarbij na onderzoek geen bijzonderheden werden gevonden. De aangeleverde medische informatie geeft geen aanleiding om de vorige Wajong-beoordeling te herzien. Het betreft informatie over een recentere medische toestand. Het beeld dat werd geschetst over het verleden, wat relevant is voor de herziening van de Wajong, was bij eerdere beoordelingen al bekend. De arts concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de voorgaande beoordeling te herzien.

Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 1] heeft eiseres gesproken op de telefonische hoorzitting van 29 april 2020 en heeft het dossier bestudeerd, waaronder informatie van psychiater [naam psychiater] (29 oktober 2019) en ziekenhuispsychiater [naam ziekenhuispsychiater] (23 maart 2020). De verzekeringsarts b&b heeft op 29 april 2020 gerapporteerd dat hij de visie van de arts deelt dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Uit het rapport van de primaire arts van 23 oktober 2019 en de eerdere rapporten van 12 april 2012 en 29 augustus 2013 blijkt dat de traumatische gebeurtenissen wél werden meegenomen in de beoordeling door de (verzekerings)artsen. De door psychiater [naam psychiater] naar voren geschoven diagnoses werpen geen nieuw licht op de belastbaarheid per 17 oktober 2011 (18e verjaardag). Daarnaast zijn de antwoorden van ziekenhuispsychiater [naam ziekenhuispsychiater] niet van die orde dat ze de stelling van eiseres onderschrijven. Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden die een ander licht werpen op de belastbaarheid van eiseres op haar 18e verjaardag.

3.2.

Eiseres heeft tegen de medische beoordeling door het UWV aangevoerd dat sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden in de in bezwaar ingebrachte medische stukken. Uit de informatie van ziekenhuispsychiater [naam ziekenhuispsychiater] en psychiater [naam psychiater] blijkt namelijk dat eiseres ook is gediagnosticeerd voor identiteitsproblematiek, bestaande uit insomnia, PTSS en sociale fobie. Zij had hiermee ook al te maken op haar 18e. De verzekeringsarts b&b heeft onvoldoende onderbouwd waarom dit geen nieuw licht werpt op de belastbaarheid van eiseres op haar 18e, aangezien bij de eerdere beoordelingen steeds is uitgegaan van ODD, traumatische gebeurtenissen en een negatief zelfbeeld. Eerder heeft geen psychiatrisch onderzoek plaats kunnen vinden die de beperkingen en klachten in kaart kon brengen. Daarom was haar medische situatie niet eerder bekend. Ook is duidelijk dat de beperkingen van eiseres na het besluit van 8 mei 2012 toegenomen zijn en/of zich een wezenlijke verandering van psychische problematiek heeft voorgedaan waardoor moet worden teruggekomen van dat besluit (en de daarop volgende besluiten). Zo blijkt uit de informatie van psychiater [naam psychiater] dat sprake is van een toename van beperkingen. Uit de rapportages van 2012 en 2013 blijkt niet dat er toen al sprake was van zelfmoordgedachten bij eiseres.

4. Herhaalde aanvraag om een Wajong-uitkering na eerdere afwijzing

4.1.

De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser tegen de besluiten van 8 mei 2012 en 2 september 2013 geen beroep heeft ingesteld. Deze besluiten staan daarom in rechte vast.

4.2.

De rechtbank stelt vervolgens vast dat de aanvraag van eiseres van 19 juli 2019 door het UWV terecht is aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de wijze waarop een dergelijke aanvraag moet worden beoordeeld of getoetst, wijst de rechtbank op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Hieruit volgt dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden bedoeld:

- dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb),

- dat een beroep wordt gedaan op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of

- dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).

4.3.

Verzoek om terug te komen voor het verleden en de toekomst (duuraanspraak)

De rechtbank stelt vast dat het UWV, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag heeft afgewezen. Volgens vaste rechtspraak toetst de bestuursrechter, als een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan echter aan de hand van de beroepsgronden niettemin tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Wat betreft de periode vanaf de aanvraag (de toekomst) is de toetsing door de bestuursrechter minder terughoudend. Daarbij zal het bij een duuraanspraak in de regel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.

4.3.1.

Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden

Allereerst wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 8 mei 2012 beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (nova).

Nu het UWV toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb , dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.

Eiseres heeft aangevoerd dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, omdat de nu gestelde diagnose, waaronder PTSS, onvoldoende zou zijn meegenomen in de beoordeling door het UWV. De rechtbank oordeelt dat wat eiseres heeft aangevoerd geen reden is om te oordelen dat het UWV had moeten terugkomen op het besluit van 8 mei 2012 betreffende de beoordeling op 18-jarige leeftijd. Uit de rapportages van de arts en verzekeringsarts b&b volgt dat het UWV heeft erkend dat bij eiseres de diagnose PTSS is gesteld, maar dat de daaruit voortkomende psychische klachten bekend waren bij de eerdere onderzoeken en dat dit in de eerdere beoordelingen is meegenomen. De gegevens die eiseres bij de aanvraag en in bezwaar heeft overgelegd, werpen geen nieuw licht op de medische situatie van de 18e verjaardag van eiseres. De stelling van eiseres dat de diagnose een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid vormt, omdat die diagnose pas later gesteld is, kan niet worden gevolgd. Uit vaste rechtspraak volgt dat het stellen van een diagnose betreffende een al bekende aandoening op zichzelf geen nieuw gebleken feit is in de zin van artikel 4:6 van de Awb . Aan een andere diagnose ter verklaring van de klachten kan immers niet zonder meer worden ontleend dat er meer of andere beperkingen hadden dienen te worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die gaan over de beoordeling op 18-jarige leeftijd die in het besluit van 8 mei 2012 (en de daarop volgende besluiten) aan de orde was.

4.3.2.

Evident onredelijk bestreden besluit

Vervolgens wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 8 mei 2012 (en de daarop volgende besluiten) beoordeeld of er sprake is van een evident onredelijk bestreden besluit.

In hetgeen door eiseres is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Van aperte onjuistheden in de besluitvorming van het UWV is niet gebleken. Ook hebben de arts en verzekeringsarts b&b in hun rapportages inzichtelijk gemotiveerd dat niet is gebleken dat het besluit van 8 mei 2012 (en de daarop volgende besluiten) niet juist waren. Ook uit de informatie van de klinisch psycholoog [naam klinisch psychoog] , psychiater [naam psychiater] en ziekenhuispsychiater [naam ziekenhuispsychiater] is dit niet gebleken.

Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het afwijzen van de aanvraag tot herziening van het besluit van 8 mei 2012 niet evident onredelijk is.

4.3.3.

Duuraanspraak

Nu uit het voorgaande volgt dat op grond van de overgelegde informatie geen aanleiding bestaat om de beperkingen van eiseres op haar 18e verjaardag anders vast te stellen, heeft het UWV terecht geen aanleiding gezien om voor de toekomst (duuraanspraak) terug te komen van het besluit van 8 mei 2012, zodat eiseres ook vanaf het moment van de aanvraag van 19 juli 2019 geen recht heeft op een Wajong-uitkering.

4.4.

Toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber-beoordeling)

Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen na het besluit van 8 mei 2012 zijn toegenomen, gelegen in de identiteitsproblematiek, bestaande uit insomnia, PTSS en sociale fobie.

4.4.1.

Amber-beoordeling op grond van artikel 2:3 van de Wajong

De regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid tot 1 januari 2015 volgt uit artikel 2:3 van de Wajong . Voor zover eiseres een beroep doet op deze regeling, geldt dat artikel 2:15, tweede lid en vierde lid, van de Wajong in de weg staan aan het ontstaan van een recht op arbeidsondersteuning (en in het verlengde daarvan: recht op inkomensondersteuning), omdat eiseres de aanvraag in 2019 heeft ingediend, dus ruim na 1 januari 2015. Daarom kan in het midden blijven of eiseres als gevolg van (na de beoordeling in 2012) toegenomen beperkingen alsnog als jonggehandicapte in de zin van hoofdstuk 2 van de Wajong dient te worden aangemerkt.

4.4.2.

Amber-beoordeling op grond van artikel 1a:1 van de Wajong

De rechtbank begrijpt dat eiseres met haar aanvraag van 19 juli 2019 ook beoogt om in aanmerking te worden gebracht voor een Wajong-uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wajong (artikel 1a:1, tweede lid ). Bij deze Amber-beoordeling gaat het om de vraag of bij eiseres tussen de datum van het oorspronkelijke besluit van 8 mei 2012 en vijf jaar na haar 18e verjaardag, dus 17 oktober 2016 (beoordelingsperiode) sprake was van het duurzaam niet beschikken over arbeidsvermogen.

Ter zitting heeft eiseres nader toegelicht dat de toegenomen beperkingen vooral zien op de PTSS en de angst- en paniekklachten. In dit kader heeft eiseres ook verwezen naar de rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] van 14 december 2017 (in het kader van het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 9 oktober 2017), waarin deze spreekt over bijgekomen angst- en paniekklachten. Verder heeft eiseres gesteld dat van zelfmoordgedachten ten tijde van de beoordelingen van 2012 en 2013 nog geen sprake was en later wel.

De rechtbank overweegt dat in de rapportage van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b 2] van 14 december 2017 al gesproken wordt van toegenomen klachten, maar dat ook is geconcludeerd dat sprake is van een andere ziekteoorzaak en deze klachten niet tot toegenomen of bijkomende beperkingen leiden. Deze beoordeling in 2017 neemt echter niet weg dat de stellingen van eiseres betreffende toegenomen beperkingen in het licht van de door haar overlegde informatie, in het kader van de huidige procedure niet is beoordeeld. Het bestreden besluit vermeldt daarover niets. Ook uit de rapportages van de (verzekerings)artsen blijkt enkel van een inhoudelijke beoordeling op grond van artikel 4:6 van de Awb ten aanzien van het terugkomen voor het verleden en de toekomst, maar niet van een (terugkomen op een) Amber-beoordeling. Dit betekent dat er een gebrek aan de bestreden besluitvorming kleeft, wat hersteld dient te worden door het alsnog laten plaatsvinden van een zorgvuldige, voldoende gemotiveerde Amber-beoordeling ten aanzien van de Wajong-aanvraag van eiseres.

4.5.

Wat hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiseres ten aanzien van het terugkomen op het besluit van 8 mei 2012 voor het verleden en de toekomst (duuraanspraak) niet slagen. Haar beroep slaagt echter wél voor zover dat ziet op de Amber-beoordeling. Zoals in overweging 4.4.2 is overwogen, kleeft op dat laatste punt een gebrek aan de bestreden besluitvorming wat door het UWV dient te worden hersteld. Het beroep van eiseres zal gegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe dient het UWV alsnog een zorgvuldige, voldoende gemotiveerde Amber-beoordeling te laten plaatsvinden. Hierbij dient het UWV wat in deze tussenuitspraak is overwogen mee te nemen. De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.

De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op zes weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen zes weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze tussenuitspraak is overwogen;

- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 3 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Bijlage wettelijk kader

Hoofdstuk 1a van de Wajong is van toepassing op aanvragen voor een Wajong-uitkering die zijn gedaan na 1 januari 2015.

In artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is bepaald dat jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk (namelijk hoofdstuk 1a) en de daarop berustende bepalingen de ingezetene is die:

a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;

b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.

In het tweede lid is bepaald dat de ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, alsnog jonggehandicapte wordt in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.

In het vierde lid is bepaald dat onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie wordt verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.

In het achtste lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels kunnen worden gesteld.

De nadere regels als bedoeld in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit).

Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:

a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;

b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;

c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of

d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid is van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.

Hoofdstuk 2 van de Wajong 2015 (voorheen Wajong 2010) ziet op jonggehandicapten ingestroomd van 2010 tot en met 2014.

Artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong bepaalt dat de ingezetene alsnog jonggehandicapte wordt met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen.

Artikel 2:15, eerste lid, van de Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte op aanvraag recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk (hoofdstuk 2), indien:

a. hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen;

b. op hem geen uitsluitingsgrond als bedoeld in artikel 2:11 van toepassing is;

c. hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt;

d. hij de aanvraag, bedoeld in de aanhef, heeft ingediend op of na de datum van inwerkingtreding van de Wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het bevorderen van de participatie van jonggehandicapten door werk en arbeidsondersteuning (Stb. 2009, 580).

In het tweede lid is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van dit hoofdstuk ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.

In het vierde lid is bepaald dat recht op arbeidsondersteuning niet ontstaat, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet .

Artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet , dat wordt genoemd in artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong , is op 1 januari 2015 in werking getreden.

Zie de uitspraken van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 en 2, en van 16 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:51 en 52.

Zie de uitspraken van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, van 29 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2431, en van 24 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3354.

Zie de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1398.

Zie de uitspraak van de CRvB van 2 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3222.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature